ECLI:NL:RBROE:2012:BV7669

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 1/2012
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure tussen verzoeker en International Kessel B.V.

In deze zaak heeft verzoeker op 18 januari 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [de rechter], die belast was met de behandeling van een civiele zaak tussen verzoeker en International Kessel B.V. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 15 februari 2012, waarbij verzoeker en mr. [de rechter] niet aanwezig waren. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld, waarbij verzoeker stelde dat de rechter partijdig was geweest in haar beslissingen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de verzoeker niet tijdig hoger beroep had ingesteld tegen eerdere beslissingen van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de procedurele beslissingen van de rechter niet als zodanig konden worden aangemerkt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 1/2012
Beslissing op het verzoek tot wraking van de rechter mr. [de rechter], welk verzoek is ingediend door de advocaat mr. S.H.O. Aben namens de heer [verzoeker] (verder aangeduid als verzoeker).
1. De procedure
1.1. Bij verzoekschrift van 18 januari 2012 heeft verzoeker de wraking verzocht van
mr. [de rechter].
1.2. Een kopie van dat verzoekschrift is op 19 januari 2012 gezonden aan
mr. [de rechter] voornoemd en aan de advocaat van wederpartij.
1.3. Mr. [de rechter] heeft op 26 januari 2012 schriftelijk op het verzoek gereageerd. Van deze reactie is op 31 januari 2012 een kopie gezonden aan verzoeker en aan de advocaat van de wederpartij International Kessel B.V., mr. J.A. Bloo.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 15 februari 2012. Bij deze behandeling is de advocaat van verzoeker, mr. Aben voornoemd, vergezeld van zijn kantoorgenoot
mr. A.P.C. Houben, verschenen. Tevens is verschenen International Kessel B.V., vertegenwoordigd door de heer [X], bijgestaan door mr. J.A. Bloo. Zoals door haar aangekondigd, is mr. [de rechter] niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De verzoeker is eveneens niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Mr. [de rechter] (verder ook aangeduid als de rechter) is belast met de behandeling van de civiele zaak van International Kessel B.V. (verder aangeduid als de wederpartij) tegen verzoeker (zaaknummer 102691 / HA ZA 10-571).
2.2. In voormelde zaak heeft de rechter op 17 augustus 2011 een tussenvonnis gewezen.
2.3. Op 21 december 2011 heeft de rechter een vonnis gewezen waarin zij het verzoek van verzoeker om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het vonnis van
17 augustus 2011 heeft toegewezen.
3. De gronden van het wrakingsverzoek
3.1. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de volgende gronden.
3.1.1. Verzoeker is van mening dat de wederpartij procedurele regels, zoals die zijn neergelegd in de artikel 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken, met voeten heeft getreden en dat de rechter daartegen ten onrechte niet is opgetreden. De wederpartij heeft namelijk in haar dagvaarding met betrekking tot de onderbouwing van haar vordering niet voldaan aan de stelplicht. Ook heeft de wederpartij niet voldaan aan haar substantiëringsplicht; zij heeft het verweer van verzoeker tegen haar eis niet in de dagvaarding vermeld, terwijl dat verweer haar wel bekend was. Verzoeker heeft de rechter verzocht aan het verzuim van de wederpartij consequenties te verbinden. De rechter heeft dat niet gedaan, maar heeft de wederpartij ongemotiveerd toegestaan in strijd met de procedureregels haar verzuim te zuiveren.
3.1.2. De rechter heeft toegestaan dat de wederpartij kort voor de comparitie van partijen van 19 januari 2011 bij akte van 12 januari 2011 stukken in het geding heeft gebracht, terwijl is gebleken dat de wederpartij die stukken al bij het uitbrengen van de dagvaarding onder zich had en daarom ingevolge het bepaalde in artikel 21 Rv deze bij dagvaarding in de procedure had moeten brengen. In het tussenvonnis van 29 september 2010 is bepaald dat eventuele nadere producties uiterlijk één week voor de dag van de zitting bij zowel de rechtbank als de wederpartij aanwezig moeten zijn. Verzoeker heeft de door de wederpartij ingebrachte stukken pas op
12 januari 2011 ontvangen en dus niet binnen de hiervoor genoemde, door de rechtbank gestelde termijn. De rechter heeft die stukken ondanks bezwaar van verzoeker niet buiten beschouwing gelaten.
3.1.3. De rechter heeft geaccepteerd dat de wederpartij na afloop van de comparitie, het proces-verbaal van de comparitie heeft aangevuld c.q. gewijzigd, terwijl daarover tijdens de comparitie geen afspraken waren gemaakt. Verzoeker heeft ook hiertegen geprotesteerd.
3.1.4. Het tussenvonnis van 17 augustus 2011 maakt op geen enkele manier gewag van de door verzoeker gemaakte bezwaren, onder meer in de akte van 14 januari 2011, tegen de hiervoor weergegeven onrechtmatige processuele handelwijze van de wederpartij.
3.1.5. Ondanks deze onvolkomenheden wijst de rechter wel een declaratoir vonnis door te bepalen dat verzoeker jegens de wederpartij aansprakelijk is. Daarbij baseert zij zich niet op de door de wederpartij aangevoerde grondslag van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) maar op artikel 2:9 BW, zonder dat partijen zich daarover hebben uitgelaten. Aldus heeft de rechter de wederpartij voor de zoveelste keer de helpende hand geboden door een specifieke wetsbepaling toe te passen die niet door de wederpartij is ingeroepen en die tijdens de procedure nimmer aan de orde is geweest. Met de aanvulling van rechtsgronden is de rechter veel te ver gegaan en zij heeft dit ook vooraf niet met partijen besproken. Verzoeker had in de gelegenheid gesteld moeten worden zijn verdediging met betrekking tot de grondslagwijziging aan te passen en/of aan te vullen.
3.1.6. Naar aanleiding van het verzoek van verzoeker van 12 oktober 2011 om tussentijds hoger beroep open te stellen, heeft de rechter pas op 30 november 2011 contact opgenomen met de wederpartij. Het is onduidelijk waarom de rechter heeft gewacht tot 30 november 2011 toen de beroepstermijn was verstreken. Indien de rechter meteen op 12 oktober 2011 zou hebben geanticipeerd dan had zij verzoeker nog binnen de beroepstermijn zekerheid kunnen geven dat hoger beroep zou worden opengesteld. Dat heeft de rechter niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij haar nalatig optreden proberen te maskeren door in het vonnis te verwijzen naar geldende jurisprudentie waarin is uitgemaakt dat verzoeker met het instellen van het hoger beroep niet had hoeven wachten totdat op het verzoek tot tussentijdse openstelling van hoger beroep zou zijn beslist. Een beslissing op een verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen dient met bekwame spoed te geschieden en daar heeft de rechter zich niet aan gehouden.
3.1.7. Uit het voorgaande volgt dat de rechter in het voordeel van de wederpartij en in het nadeel van verzoeker met twee maten heeft gemeten en objectief niet meer als onpartijdig kan worden beschouwd.
4. Het standpunt van de rechter
4.1. De rechter heeft op het wrakingsverzoek als volgt gereageerd.
4.1.1. Naar het oordeel van de rechter heeft de wederpartij wel voldaan aan haar stelplicht. De wederpartij heeft in de dagvaarding vermeld dat verzoeker in de correspondentie tussen partijen, die aan de procedure is voorafgegaan, geen verweren heeft gevoerd. Hoewel mag worden aangenomen dat de wederpartij wel degelijk op de hoogte was van het verweer van verzoeker tegen de eis in de dagvaarding, is het ontbreken van de vermelding van dat verweer in de dagvaarding niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. De inhoud van de conclusie van antwoord vormde voor de rechter geen aanleiding om in het tussenvonnis van 17 augustus 2011 uitdrukkelijk in te gaan op de door verzoeker gestelde schending van de procesregels.
4.1.2. De advocaat van verzoeker heeft zich op de comparitie met betrekking tot het al dan niet toelaten van de door de wederpartij bij akte van 12 januari 2011 overgelegde stukken gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Uit de inhoud van de akte van verzoeker van 14 januari 2011 en het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat verzoeker uitgebreid heeft gereageerd op de overgelegde stukken zodat is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
4.1.3. De inhoud van het proces-verbaal van comparitie is niet aangevuld of gewijzigd. Naar aanleiding van de brief van de advocaat van de wederpartij van 11 februari 2011 over de inhoud van het proces-verbaal en het bezwaar tegen die brief van de toenmalige advocaat van verzoeker van 18 februari 2011 heeft de griffier van de rechtbank aan beide advocaten per brief van 22 februari 2011 bericht dat beide brieven aan het proces-verbaal worden gehecht en dat die brieven op die wijze onderdeel gaan uitmaken van de processtukken. Verzoeker is hierdoor in zijn verweer niet geschaad.
4.1.4. Het tussenvonnis van 17 augustus 2011 vermeldt ten onrechte niet de akte van verzoeker van 14 januari 2011. In zoverre is het tussenvonnis niet volledig, maar dit berust op een misslag. Aan het einde van het proces-verbaal van de comparitie staat met zoveel woorden vermeld dat die akte tot de processtukken zal behoren. Anders dan verzoeker stelt wordt de brief van 18 februari 2011 wel in dat tussenvonnis vermeld.
4.1.5. De stelling van verzoeker dat er sprake is van een geheel onverwachte en ongevraagde ambtshalve grondslagwijziging berust volgens de rechter op een onjuiste lezing van rechtsoverweging 4.3. van het tussenvonnis. Uit de bewoordingen van artikel 25 Rv volgt dat de rechter de rechtsgronden moet aanvullen, ook in het geval partijen die rechtsregels zelf niet noemen. De rechter is van mening dat zij met de aanvulling van de rechtsgronden binnen de rechtsstrijd tussen partijen is gebleven. In het geval er sprake is van het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden is de rechter niet verplicht het voornemen daartoe vooraf met partijen te bespreken. Van een verrassingsbeslissing is geen sprake. Partijen hebben immers uitvoerig schriftelijk en mondeling gedebatteerd over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan het tussenvonnis. Verzoeker hoefde daarom ook niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn verdediging aan te passen en/of aan te vullen. Deze inhoudelijke beslissing is verwoord in de hiervoor genoemde rechtsoverweging. Verzoeker is niet in de gelegenheid gesteld om (tegen-)bewijs te leveren. Van aanvulling van feiten is geen sprake geweest.
4.1.6. Verzoeker stelt ten onrechte dat tot 30 november 2011 is gewacht om met de wederpartij contact op te nemen over het verzoek van verzoeker van 12 oktober 2011 om tussentijds hoger beroep open te stellen. In de tussenliggende periode hebben namelijk een aantal rolhandelingen plaatsgevonden, waarbij de rolrechter de voorgeschreven termijnen in acht moest nemen. Uiteindelijk heeft de wederpartij pas bij akte van 30 november 2011 gereageerd op het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen. Uit het verloop volgt dat het niet mogelijk was om binnen de beroepstermijn te beslissen op het verzoek van verzoeker. Uit een notitie in het griffiedossier blijkt dat beide partijen op 21 november 2011 telefonisch op de hoogte zijn gesteld dat het verzoek tot pleidooi was ingewilligd. Van nalatig optreden door de rechter kan geen sprake zijn. In rechtsoverweging 2.3. van het vonnis van 21 december 2011 staat vermeld dat het de rechtbank niet bekend is of verzoeker tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Bij nadere lezing van met name het faxbericht van de advocaat van verzoeker van 30 november 2011 moet worden geconcludeerd dat dit gedeelte van die overweging niet juist is, nu daaruit blijkt dat verzoeker geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het tussenvonnis van 17 augustus 2011. Verzoeker had in feite dus geen belang meer bij toewijzing van zijn verzoek om tussentijds hoger beroep in te stellen. Dit zou een grond voor afwijzing van het verzoek kunnen opleveren of een grond om verzoeker in de gelegenheid te stellen aan te geven of hij bij zijn verzoek bleef.
4.1.7. Uit de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden volgt dat verzoeker het niet eens is met diverse beslissingen, maar dat betekent niet dat sprake is van rechterlijke partijdigheid.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. International Kessel B.V. heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerd dat verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij zijn verzoek niet tijdig heeft ingediend. Hierop heeft de advocaat van verzoeker naar voren gebracht dat de meest recente aanleiding voor het wrakingsverzoek was het vonnis van 21 december 2011. Verzoeker is in verband met verblijf in het buitenland eerst op 9 januari 2012 met dat vonnis bekend geworden. De rechtbank zal eerst een oordeel geven over de vraag of verzoeker al dan niet ontvankelijk is in zijn verzoek.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden, die aanleiding vormen voor het verzoek, aan de verzoeker bekend zijn geworden. International Kessel B.V. heeft niet betwist dat verzoeker eerst op 9 januari 2012 bekend is geworden met het vonnis van de rechtbank van 21 december 2011. De wrakingskamer gaat er in deze procedure dan ook van uit dat laatstgenoemd vonnis op 9 januari 2012 bij verzoeker bekend is geworden. Het wrakingsverzoek dateert van 18 januari 2012 en is bij de rechtbank op 19 januari 2012 binnengekomen.
Het tamelijk dwingende woord “zodra” in voormeld artikellid wil niet zeggen dat een partij en haar advocaat niet enige tijd gegund is om na te denken over de vraag of er een wrakingsverzoek moet worden ingediend en - in het geval van een bevestigend antwoord op die vraag - hoe dat verzoek moet worden geformuleerd. Als verzoeker voor het een en ander een termijn - in dit geval - van 8 á 9 werkdagen nodig heeft dan is er naar het oordeel van de wrakingskamer aan het tijdigheidsvereiste voldaan. De wrakingskamer acht verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek en zij zal nu overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.
5.2. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (objectieve partijdigheid). Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
5.3. De advocaat van verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het wrakingsverzoek niet ziet op de subjectieve partijdigheid. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.4. Volgens de advocaat van verzoeker gaat het om een aantal, op zichzelf niet al te ernstige omstandigheden, namelijk beslissingen van de rechter in het voordeel van de wederpartij, die zich echter dusdanig hebben opgestapeld dat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat de rechter “iets tegen hem heeft” en vanwege die cumulatie tot het wrakingsverzoek hebben geleid.
5.5. De wrakingskamer stelt voorop dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan/mag zijn tegen beslissingen van de rechter die de verzoeker onwelgevallig zijn. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat tegen een onwelgevallige beslissing van de rechter alleen in hogere instantie kan worden opgekomen.
Het behoort tot de normale taak van de (zittings-)rechter om lopende de procedure, onder meer (tussen)beslissingen te nemen over de inrichting van de procedure, de voortgang, de dossiervorming en het al dan toelaten van bewijslevering. Dat kunnen voor verzoeker ongewenste of nadelige beslissingen zijn, maar daartegen dient, zoals gezegd, met een rechtsmiddel opgekomen te worden. Naar het oordeel van de wrakingskamer betreffen de feiten en omstandigheden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, allemaal procedurele beslissingen van de rechter. Een procedurele beslissing levert op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien (de motivering van) een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij een partij bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Aan geen van de bestreden procedurele beslissingen van de rechter op zichzelf noch in gezamenlijkheid valt – objectief gezien – naar het oordeel van de wrakingskamer de vrees voor partijdigheid te ontlenen.
5.6. Met betrekking tot het (verzoek tot openstelling van) tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 17 augustus 2011 overweegt de wrakingskamer het volgende. Gelet op de bezwaren die verzoeker blijkens zijn wrakingsverzoek had tegen meerdere, gedurende de procedure genomen rechterlijke beslissingen, had het op de weg van verzoeker gelegen om tijdig hoger beroep in te stellen. Op het tijdig instellen van hoger beroep heeft de rechter geen enkele invloed (gehad). Verzoeker had in het onderhavige geval een afzonderlijke beslissing van de rechter om tussentijds hoger beroep toe te laten, niet hoeven af te wachten. Nu verzoeker dat kennelijk toch heeft gedaan, kan de rechter daarvan geen verwijt worden gemaakt.
5.7. Op grond van voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen dient te worden.
6. Beslissing
De wrakingskamer van de rechtbank:
6.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de rechter
mr. [de rechter].
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J.A. Crompvoets, M.B.T.G. Steeghs en
J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.