Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: 114367 / KG ZA 12-36
114368 / FARK 12-249 (Hoofdzaak)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 februari 2012 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats] [adres],
thans verblijvende te [verblijfsplaats],
gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten,
de burgemeester van de gemeente Gemeente Roermond, verweerder,
gemachtigden mevrouw E. Berkx en mevrouw B.A.Spaninks,
[de vrouw], wonende te [woonplaats] [adres],
hierna te noemen: de vrouw;
[de minderjarige zoon], geboren op [geboortedatum] 1994,
hierna te noemen: de minderjarige zoon.
Zitting hebben: mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter,
H.V.M. Smeets, griffier.
1. Ontstaan en loop van de procedure
1.1. Bij besluit van 15 februari 2012 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de periode van tien dagen en wel van 15 februari 2012, 18.00 uur, tot
25 februari 2012, 18.00 uur. Dit op grond van de Wet tijdelijk huisverbod ( hierna: Wth).
1.2. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van
17 februari 2012, binnengekomen bij deze rechtbank op 20 februari 2012, beroep ingesteld.
1.3. Voorts heeft verzoeker bij faxbericht van 17 februari 2012 om 17.31 uur de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende vernietiging van het besluit van verweerder d.d. 15 februari 2012, onder de bepaling dat verzoeker per direct zijn woning weer mag betreden, een en ander tot op het definitieve beroepschrift zal zijn beslist, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te nemen beslissing, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012.
Ter zitting zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
- de vrouw;
- gemachtigden van verweerder;
- de case-manager mevrouw [X]
1.5 Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling een verweerschrift ingediend.
1.6. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan.
2.1. verklaart het beroep gegrond;
2.2. vernietigt het bestreden besluit;
2.3. veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 904,= en wijst verweerder aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden; bepaalt dat, nu verzoeker een toevoeging heeft aangevraagd, deze kosten rechtstreeks aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond op rekeningnummer 56.99.90.661 ten name van MvJ Arrondissement Roermond (544) worden betaald;
2.4. wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
3.1. Verweerder heeft bij besluit van 15 februari 2012 aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de periode van tien dagen en wel van 15 februari 2012, 18.00 uur, tot
25 februari 2012, 18.00 uur. Aan voornoemd besluit heeft verweerder het formulier Risico taxatie-instrument Huiselijk Geweld d.d. 15 februari 2012 en het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2012 ten grondslag gelegd.
3.2. Verzoeker stelt dat het huisverbod enkel is gebaseerd op de aangifte van de vrouw en een getuigenverklaring van de vriendin van de vrouw. De verdenking jegens verzoeker staat onvoldoende vast. Verzoeker ontkent fysiek geweld te hebben gebruikt, dan wel dat hij op enig moment een bedreiging met de dood heeft geuit. De partner van de vriendin van zijn vrouw was aanwezig bij de woordenwisseling en heeft ook niets gemerkt van een grimmige sfeer. Daarover heeft hij een getuigenverklaring afgelegd. Verzoeker erkent dat in het gezin frequent ruzies plaatsvinden en dat er op 15 februari 2012 opnieuw een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, doch daarbij is geen geweld gebruikt, noch gedreigd met geweld. Tijdens deze woordenwisseling heeft ook de vrouw haar stem verheven. Het gesprek verliep erg emotioneel, nu partijen spraken over een mogelijke echtscheiding en de gevolgen daarvan.
Verzoeker is van oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en is van mening dat er geen correcte belangenafweging heeft plaatsgevonden bij het besluit om het huisverbod op te leggen. De rechter-commissaris in strafzaken is van oordeel dat er geen gevaar voor recidive aanwezig is en heeft de vordering tot bewaring derhalve afgewezen en verzoeker direct in vrijheid gesteld. Verzoeker kan erkennen dat er periodes zijn dat hij stevig alcohol heeft genuttigd. Verzoeker weet thans deze problematiek op eigen initiatief en eigen kracht het hoofd te bieden. Niet zijn vermeende alcoholafhankelijkheid, maar de psychische gezondheid van de echtgenote heeft grotendeels aanleiding gegeven tot de frequente ruzies in het gezin. De vrouw heeft zich in verband met haar psychische problemen al vanaf december 2011 laten opnemen op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis Roermond. Ten tijde van het incident verbleef de vrouw op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. Verzoeker weet niet of zij thans weer terug is in de echtelijke woning. Daarnaast heeft de hulpofficier van justitie hem niet gehoord voorafgaande aan het opleggen van het huisverbod.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Grondslag voor het op
15 februari 2012 opgelegde huisverbod aan verzoeker, vormen de gegevens uit het op ambtseed opgestelde Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG), dat door de hulpofficier van justitie is ingevuld op basis van het proces verbaal van aangifte en informatie van de onderzoekende verbalisanten. Bij het opleggen van het huisverbod heeft de hulpofficier van justitie zich gebaseerd op eenmaal de score ‘hoog risico’ en nog twee maal de score risico’ in het RIHG, wat tot het oordeel leidt dat een huisverbod wordt opgelegd. De opname van de echtgenote van verzoeker op de PAAZ-afdeling vermindert niet de noodzaak tot afgifte van een huisverbod, nu dergelijke opnamen tijdelijk zijn, het huisverbod tevens een contactverbod inhoudt en het huis-/contactverbod tevens ten opzichte van andere thuisblijvers geldt. Er is in elk geval nog een minderjarig kind thuiswonend. Dat de rechter-commissaris de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring heeft afgewezen, doet niets af aan de oplegging van een huisverbod. Dat is een ander traject. Dat er geen ernstige bezwaren zijn om een bevel tot bewaring op te leggen wil niet zeggen dat er geen redenen zijn om een huisverbod op te leggen/van kracht te laten blijven. Verzoeker kan derhalve geen beroep doen op een beschikking van de rechter-commissaris ter ondersteuning van de beroepsgronden tegen het huisverbod. Uiteraard is een huisverbod een zeer ingrijpende maatregel. De wet is echter in het leven geroepen om een belangrijk instrument te hebben voor de preventieve aanpak van huiselijk geweld. Doel van het opleggen van een huisverbod is dan ook onder andere een afkoelingsperiode te creëren om (verdere) escalatie te voorkomen en daarnaast de mogelijkheid te bieden voor het starten van een hulpverleningstraject, wat in dit geval ook is gebeurd. Het huisverbod is terecht opgelegd en de gronden die verzoeker heeft aangevoerd zijn niet zwaarwegend genoeg om het opgelegde tijdelijke huisverbod niet in stand te laten blijven.
3.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt
Op grond van het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.5. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
3.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen nader onderzoek vereist is, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat de voorzieningenrechter tevens uitspraak zal doen in de hoofdzaak.
3.7. Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
3.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Daarenboven kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Redengevend daartoe is het volgende.
3.9. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan als vaststaand worden aangenomen dat verzoeker en zijn vrouw huwelijksproblemen hebben gedurende een reeks van jaren. Verzoeker is verslaafd aan alcohol en zijn vrouw is psychiatrisch patiënt. Vanaf december 2011 verbleef de vrouw vrijwillig op de PAAZ van het algemeen ziekenhuis. Verzoeker verbleef in de echtelijke woning en was herstellende van een longembolie. Op 5 februari 2012 heeft de vrouw een bezoek gebracht aan de echtelijke woning in gezelschap van een vriendin en haar partner. Tijdens dit bezoek is een woordenwisseling ontstaan tussen verzoeker en de vrouw waarbij de emoties hoog zijn opgelopen. De vrouw heeft op 8 februari 2012 aangifte gedaan van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven door haar man, verzoeker is naar aanleiding daarvan strafvorderlijk aangehouden en in verzekering gesteld en op 15 februari 2012 is hem een tijdelijk huisverbod door verweerder opgelegd. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat noch uit de stukken noch anderszins blijkt dat de hulpofficier van justitie verzoeker van zijn voornemen een tijdelijk huisverbod op te leggen in kennis heeft gesteld en aan verzoeker de gelegenheid heeft geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Een proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie relaterende de procedure rond de oplegging van het tijdelijk huisverbod ontbreekt en verzoeker heeft onweersproken ter zitting gesteld dat hij niet is gehoord voorafgaande aan het huisverbod.
3.10. Op grond van het RiHG stelt de rechtbank voorts vast dat aan het huisverbod enkel het incident dat op 5 februari 2012 ten huize van verzoeker en diens echtgenote heeft plaatsgevonden ten grondslag ligt. De vrouw heeft naar aanleiding van dit incident op 8 februari 2012 aangifte gedaan. Een verklaring van verzoeker rondom dit incident ontbreekt in de stukken, waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd.
De verklaringen van verzoeker en diens vrouw over het verloop van dit incident wijken onderling van elkaar af. Het is voor de voorzieningenrechter niet objectief vast te stellen aan de hand van bijvoorbeeld getuigenverklaringen of de aanwezigheid van verzoeker in de echtelijke woning een ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn huisgenoten althans een ernstig vermoeden van dat gevaar opleverde.
Daarenboven heeft verweerder in het bestreden besluit niet onderbouwd waarom enkel de verklaring van de vrouw dragend is voor het opleggen van het huisverbod en waarom verweerder in de belangenweging niet heeft betrokken het gegeven dat de vrouw ten tijde van het incident feitelijk niet woonachtig was in de echtelijke woning, doch op de PAAZ verbleef.
3.11. De rechtbank wijst in dit verband op hetgeen in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummer 201102256/1/A3, d.d. 8 februari 2012 is overwogen.
3.12. Gelet op het vorenstaande heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de burgemeester zich ten onrechte bevoegd geacht aan verzoeker een huisverbod op te leggen.
Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
3.13. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en zal het verzoek deswege afwijzen.
3.14. De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de pro¬ces¬kosten op EUR 904,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en door de griffier is ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Verzonden op : 24 februari 2012
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker en verweerder worden
begrepen - kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.