ECLI:NL:RBROE:2012:BV7133

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1280
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van primaire beslissing inzake arbeidsongeschiktheid en kostenvergoeding in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 24 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres en de vergoeding van kosten in verband met het bezwaar. Eiseres had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar verweerder had in een bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid herzien van 35-80% naar 80-100%. Eiseres stelde dat deze wijziging van de arbeidsongeschiktheid als een herroeping van het primaire besluit moest worden beschouwd, wat verweerder betwistte. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid inderdaad een wijziging van de rechtsgevolgen van het primaire besluit met zich meebracht, en dat verweerder ten onrechte had geweigerd de kosten van het bezwaar te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, voor zover het de kostenvergoeding betrof. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand tot een bedrag van € 874,00 en het griffierecht van € 41,00. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter T.M. Schelfhout, in aanwezigheid van griffier S.A.H.M. Sneevliet.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 1280
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Nederweert, eiseres
(gemachtigde: mr. D.W.C. Jacobs),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011(het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
(WGA-uitkering).
Bij besluit van 31 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder een nader standpunt ingenomen over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Tevens is het bezwaar ongegrond verklaard en is geweigerd om de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft naar aanleiding van het verweerschrift de gronden van het beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Eiseres is daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om uitkering op grond van de Wet WIA heeft verweerder op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat eiseres per 28 februari 2011 een verlies aan verdiencapaciteit ten opzichte van het maatmaninkomen lijdt van 52,25%. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit eiseres voor 35-80% arbeidsongeschikt geacht en haar per die datum een WGA-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit is tevens de in artikel 60 van de Wet WIA bedoelde inkomenseis vastgesteld op € 624,395 per maand.
2. Na bezwaar heeft verweerder alsnog op basis van nader medisch en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat er per 28 februari 2011 onvoldoende passende functies zijn te duiden zodat geen theoretische verdiencapaciteit kan worden vastgesteld. Verweerder heeft daarom de mate van arbeidsongeschikt van eiseres nader op 80-100% bepaald, maar heeft geen sprake geacht van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard onder overweging dat het nadere standpunt over de mate van arbeidsongeschiktheid geen effect heeft op de hoogte en duur van de toegekende WGA-uitkering. In verband met die ongegrondverklaring heeft verweerder tevens besloten tot afwijzing van het verzoek van eiseres om de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
3. Het beroep van eiseres is uitsluitend gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar en, in het verlengde daarvan, tegen de afwijzing van het verzoek om de in verband met het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Eiseres heeft daartoe doen aanvoeren dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is gericht op rechtsgevolg, zodat het feit dat bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid nader is vastgesteld op
80-100%, is te beschouwen als herroeping van het primaire besluit. Namens eiseres is voorts verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding.
4. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de aangevoerde beroepsgronden als volgt.
5. Het enkele feit dat het precieze percentage van het verlies aan verdiencapaciteit bij het bestreden besluit is veranderd ten opzichte van het primaire besluit impliceert geen wijziging van de rechtsgevolgen van het primaire besluit en derhalve ook geen herroeping van dat besluit. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2010 (LJN: BM1917) en van 30 maart 2011 (LJN: BP9676). Dat ligt evenwel anders indien, zoals in het voorliggende geval, het verlies aan verdiencapaciteit de grens van 80% overschrijdt. De nadere vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op
80-100%, corresponderend met een resterende verdiencapaciteit van ten hoogste 20% van het maatmaninkomen, betekent immers dat ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wet WIA voor eiseres geen inkomenseis geldt tot de dag dat haar resterende verdiencapaciteit 24 kalendermaanden lang hoger is geweest dan 20%. Het bestreden besluit impliceert derhalve tevens dat de bij het primaire besluit gestelde inkomenseis vervalt, hetgeen in zoverre een wijziging van de rechtgevolgen van het primaire besluit inhoudt. Anders dan verweerder in beroep heeft betoogd, moet dan ook worden geconcludeerd dat het primaire besluit (deels) is herroepen en dat verweerder ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft geacht.
6. Nu sprake is van herroeping van het primaire besluit, is voldaan aan één van de voorwaarden die in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb zijn gesteld voor vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ten aanzien van de overige voorwaarden voor zodanige vergoeding moet worden vastgesteld dat verweerders nadere standpunt omtrent het verlies aan verdiencapaciteit het gevolg is van een bijstelling van de functionele mogelijkheden van eiseres, waarna onvoldoende functies bleken te duiden om een resterende verdiencapaciteit vast te kunnen stellen. Het moet er daarom tevens voor worden gehouden dat de herroeping heeft plaatsgevonden wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Bij het bestreden besluit is voorts vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres heeft gevraagd om de kosten van het bezwaar te vergoeden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ook aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan. Derhalve moet worden geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de in verband met het bezwaar gemaakte kosten van eiseres te vergoeden.
7. Uit hetgeen onder 5 en 6 is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten. De vernietiging van dat besluit kan beperkt blijven tot de weigering om de door eiseres in verband met het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden, nu de daarin opgenomen -onjuiste- kwalificatie dat het bezwaar ongegrond is geen zelfstandig rechtsgevolg heeft.
8. In het belang van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank verweerder niet opdragen om over de ten onrechte geweigerde kostenvergoeding een nieuw besluit te nemen, doch met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb bepalen dat verweerder de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten van beroepsmatige rechtsbijstand tot een bedrag van € 874,00 aan eiseres vergoedt.
Die vergoeding betreft het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting.
9. Naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beroep veroordeelt de rechtbank tevens verweerder in de door eiseres in verband met behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op € 437,00 voor het indienen van een beroepschrift door de gemachtigde van eiseres.
10. Over het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden schade overweegt de rechtbank ten slotte, in het kader van de haar bij artikel 8:73 van de Awb gegeven bevoegdheid, dat bij dit verzoek niet is aangegeven waaruit de schade zou bestaan, laat staan dat dit verzoek met gegevens is onderbouwd. Reeds daarom moet dit verzoek worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is geweigerd de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder de in verband met het bezwaar gemaakte kosten van beroepsmatige rechtsbijstand aan eiseres vergoedt tot een bedrag van € 874,00
- bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het betreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank tot een bedrag van € 437,00 wegens beroepsmatige rechtsbijstand;
- wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A.H.M. Sneevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2012
w.g. mr. S.A.H.M. Sneevliet,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 februari 2012
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.