ECLI:NL:RBROE:2012:BV7036

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111195 / HA ZA11-545
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door de gemeente Peel en Maas van percelen in Maasbree met betrekking tot proceskosten van hypotheekhouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 februari 2012 uitspraak gedaan over de vervroegde onteigening van verschillende percelen kadastraal bekend gemeente Maasbree door de gemeente Peel en Maas. De gemeente heeft de rechtbank verzocht om vervroegd uit te spreken over de onteigening ten behoeve van het algemeen nut. De betrokken percelen zijn belast met hypotheken ten behoeve van de Coöperatieve Rabobank Peel en Maas U.A. en de Rabohypotheekbank N.V. De gemeente heeft een schadeloosstelling van € 2.800.000,-- aangeboden voor de onteigening van vier percelen, terwijl de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde 1], een hogere schadeloosstelling van ruim € 4.400.000,-- heeft ingeschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende heeft gedaan om te voldoen aan de vereisten van de Onteigeningswet en dat de gedaagde partij niet kan worden gehoord in zijn verweer dat de gemeente onvoldoende serieus heeft onderhandeld. De rechtbank heeft de onteigening uitgesproken en de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de bank, die in deze procedure als interveniënt optrad. De rechtbank heeft de kosten van de bank gematigd tot € 5.000,--, vermeerderd met griffierechten, en heeft bepaald dat een voorschot op de schadeloosstelling van € 2.800.000,-- aan [gedaagde 1] moet worden betaald, met een rechtstreekse betaling van € 951.692,49 aan de bank.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 111195 / HA ZA 11-545
Vonnis van 22 februari 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE PEEL EN MAAS,
gevestigd te Panningen,
eiseres,
advocaat mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. ing. C.F. van Helvoirt te Tilburg
en
2. de STAAT DER NEDERLANDEN (FINANCIËN, DOMEINEN),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
niet verschenen,
en
3. de COÖPERATIEVE RABOBANK PEEL EN MAAS U.A.,
gevestigd te Helden,
4. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
interveniënten,
advocaat mr. J.C.B.C. Geerts te Rosmalen.
Partijen zullen hierna de gemeente, [gedaagde 1], de Staat en de bank (in enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2011 met de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde 1],
- de ter gelegenheid van het pleidooi op 17 januari 2012 overgelegde pleitnotities en de ten behoeve van dat pleidooi ingediende stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. De gemeente vraagt de rechtbank vervroegd uit te spreken de onteigening ten name van de gemeente en ten algemenen nutte van:
1. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 21, groot 1.58.40 ha, grondplannummer 2,
2. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 23, groot 9.04.05 ha, grondplannummer 3,
3. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 24, groot 13.48.20 ha,grondplannummer 4,
4. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 25, groot 0.13.96 ha, grondplannummer 5,
5. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 26, groot 6.81.71 ha, grondplannummer 6.
2.2. De hiervoor onder 2.1 sub 1, 2, 4 en 5 genoemde percelen zijn belast met een eerste en tweede recht van hypotheek ten behoeve van de bank. Het recht van erfpacht dat rust op het onder 2.1 sub 3 genoemde perceel is eveneens belast met een eerste en tweede recht van hypotheek ten behoeve van de bank.
2.3. De gemeente heeft aan [gedaagde 1] voor de ontneming van de eigendom van de hiervoor onder 2.1 sub 1, 2, 4 en 5 genoemde percelen aangeboden een schadeloosstelling van € 2.800.000,--. De gemeente heeft voorts aangeboden voor de overdracht in eigendom van het niet ter onteigening aangewezen perceel van [gedaagde 1], kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 5, een bedrag van € 15.500,--. Ter beperking van de schade heeft de gemeente [gedaagde 1] tevens het voortgezet gebruik om niet aangeboden van de bij de dagvaarding als bijlage 1 bijgesloten tekening met rode lijnen gearceerd aangegeven perceelsgedeelten tot uiterlijk 1 januari 2013, zulks onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] gedurende dit voortgezet gebruik zal toelaten dat de gronden waarop het voortgezet gebruik betrekking heeft, worden betreden ten behoeve van onderzoekingen en ook ten behoeve van de aanleg van de op de kaart aangegeven leiding (die ter plaatse van de opstallen geboord zal worden), de op de kaart aangegeven watergang en de warmtebuffer (gelegen in het rode vierkant direct links van de veestal, welk rood vierkant derhalve van het voortgezet gebruik is uitgezonderd). Ten slotte heeft de gemeente aangeboden het ertoe te leiden dat de eigenaar van het door [gedaagde 1] in erfpacht gehouden perceel R 24 (Wayland Nova B.V.) het eigenaarsdeel van het aan dit perceel verbonden melkquotum om niet aan [gedaagde 1] overdraagt.
De gemeente heeft de hiervoor gedane aanbiedingen in de dagvaarding gestand gedaan.
2.4. Aan de Staat is geen vergoeding aangeboden, omdat de Staat in verband met de overdracht ná het op 18 augustus gepubliceerde KB van 4 augustus 2010, waarin het besluit van de Raad van de voormalige gemeente Maasbree van 6 oktober 2009 tot onteigening van de onderhavige percelen is goedgekeurd, van het perceel met grondplannummer 4 aan Wayland Nova B.V. als gevolg van de onteigening geen schade lijdt.
Aan Wayland Nova B.V. is door de gemeente evenmin een vergoeding aangeboden omdat met die vennootschap reeds een regeling is getroffen.
2.5. De gemeente heeft gebruik gemaakt van de in artikel 54a van de Onteigeningswet neergelegde bevoegdheid van vervroegde opneming. Bij beschikking van 24 augustus 2011 (zaaknummer 110334/HARK 11-96) heeft de rechtbank mr. [deskundige 1], mr. ing. [deskundige 2] en drs. [deskundige 3] als deskundigen benoemd om de schade te begroten, welke door de onteigening zal worden toegebracht, en mr. R. Kluin als rechter-commissaris. De vervroegde opneming door de deskundigen heeft plaatsgevonden op
23 september 2011.
2.6. [gedaagde 1] heeft als verweer tegen de gevorderde onteigening - kort samengevat - aangevoerd dat door het - naar zijn mening - te lage aanbod van de gemeente geen sprake is van een vooraf verzekerde schadeloosstelling in geld en in het verlengde daarvan dat door de gemeente geen serieus overleg is gevoerd als bedoeld in artikel 17 van de Onteigeningswet (Ow). Op grond daarvan heeft [gedaagde 1] geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de gemeente in haar vordering dan wel afwijzing van de vordering tot vervroegde onteigening, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
2.7. Voormeld standpunt van [gedaagde 1] is met name ingegeven door het verschil in het van het bedrag van de door hem ingeschakelde deskundige berekende schadeloosstelling van ruim € 4.400.000,-- en het door de gemeente als schadeloosstelling aangeboden bedrag van € 2.800.000,-- en de stelling dat het door de gemeente aangeboden bedrag voor [gedaagde 1] ontoereikend is om een vergelijkbaar bedrijf te kopen.
2.8. Het verschil in de hiervoor vermelde bedragen is voornamelijk gelegen in de door de deskundige van de gemeente en de door deskundige van [gedaagde 1] genomen uitgangspunten bij de berekening van de schadeloosstelling van [gedaagde 1]. Uit zowel de bepalingen in de Grondwet als uit de bepalingen in de Onteigeningswet volgt dat [gedaagde 1] als onteigende partij de volledige schade vergoed dient te krijgen die hij als gevolg van de onteigening lijdt. Afwijking van het door de gemeente gedane aanbod voor de schadeloosstelling van het bedrag waarop [gedaagde 1] volgens zijn deskundige aanspraak heeft, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat geconcludeerd kan worden dat niet vooraf is verzekerd dat [gedaagde 1] volledig schadeloos zal worden gesteld.
2.9. Dit door [gedaagde 1] opgeworpen geschilpunt betreft een inhoudelijke discussie over de uitgangspunten van de schadeloosstelling, die naar het oordeel van de rechtbank eerst kan worden gevoerd nadat de door de rechtbank in deze zaak reeds bij beschikking van 24 augustus 2011 benoemde deskundigen hun advies over de aan [gedaagde 1] voor de schadeloosstelling als gevolg van de ontneming van het onteigende hebben uitgebracht. De rechtbank is immers eerst na het uitbrengen van dat advies in staat te beoordelen of door de gemeente bij haar aan [gedaagde 1] gedane aanbod gehanteerde uitgangspunten en de door de deskundige van [gedaagde 1] bij zijn schadeberekening gehanteerde uitgangspunten al dan niet juist zijn. In het geval dat de deskundigen adviseren de uitgangspunten van de deskundige van [gedaagde 1] te volgen en dat advies kan worden gevolgd, zal [gedaagde 1] het verschil tussen het bedrag van het door de gemeente gedane aanbod en het aan de rechtbank geadviseerde bedrag bijbetaald krijgen. Daarmee is dan voldaan aan de bepalingen van volledige schadeloosstelling. Maar ook in het geval dat de deskundigen afwijkend van het standpunt van de deskundige van [gedaagde 1] adviseren en dat advies kan worden gevolgd is voldaan aan de bepalingen van volledige schadeloosstelling, aangezien alsdan geconcludeerd zal moeten worden dat de uitgangspunten van de deskundige van [gedaagde 1] niet juist zijn gebleken.
2.10. De stelling van [gedaagde 1] dat hij met het door de gemeente gedane aanbod niet in staat is een vergelijkbaar bedrijf te kopen, betekent niet dat [gedaagde 1] niet overeenkomstig de Onteigeningswet volledig schadeloos zal worden gesteld. Met betrekking tot de door [gedaagde 1] in dit verband bij het pleidooi genoemde bedrijven is sprake van een vraagprijs en geen koopprijs, zodat daarin in ieder geval onderhandelingsruimte aanwezig is om een lagere koopprijs te bedingen. Van die bedrijven zijn ook onvoldoende gegevens bekend om te kunnen beoordelen of die bedrijven vergelijkbaar zijn. Zulks zou nader bekeken kunnen worden in het kader van het door de deskundigen aan de rechtbank uit te brengen advies. Bovendien is de aankoop van een vergelijkbaar bedrijf door [gedaagde 1] een geheel andere kwestie dan de vraag of [gedaagde 1] voor hetgeen hij onteigend wordt volledig schadeloos wordt gesteld.
2.11. Honorering van het verweer van [gedaagde 1] zou er bovendien ook toe leiden dat een vordering tot onteigening alleen kan worden uitgesproken nadat deskundigen zijn benoemd ter begroting van de schade van de onteigende partij en de rechtbank op grond van dat advies in staat is een oordeel te geven over in het kader van de schadeloosstelling ingenomen standpunten van de onteigenende en de te onteigenen partij. De rechtbank acht dit niet te verenigen met het bestaan van de mogelijkheid van vervroegde onteigening.
2.12. Met inachtneming van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan dit verweer van [gedaagde 1] voorbij dient te worden gegaan.
2.13. Het in het verlengde van het vorenstaande gevoerde verweer van [gedaagde 1] dat de gemeente onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de verplichting tot serieus onderhandelen zoals die is neergelegd in artikel 17 Ow treft naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen doel. [gedaagde 1] stelt zich in het kader van dit verweer op het standpunt dat de onderhandelingen niet serieus zijn te noemen vanwege de hoogte van het door de gemeente als schadeloosstelling aangeboden bedrag.
2.14. Door [gedaagde 1] is niet betwist dat - zoals door de gemeente is gesteld - reeds vanaf 2001 gesprekken zijn gevoerd, in welk kader vervangende locaties zijn aangeboden. In welke zin de gemeente, behoudens de hoogte van het gedane aanbod, de pogingen niet serieus zou hebben genomen is door [gedaagde 1] echter niet nader toegelicht of onderbouwd. Indien [gedaagde 1] heeft willen stellen dat de gemeente onvoldoende moeite heeft gedaan om tegemoet te komen aan de vraag van [gedaagde 1] en daarbij ten onrechte zou hebben vastgehouden aan haar aanbod en het aan dat aanbod ten grondslag liggende uitgangspunt en standpunt ten aanzien van de minnelijke verkrijging, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij. De onteigenende partij mag aan zijn standpunt vasthouden tenzij dit standpunt evident onhoudbaar is en derhalve niet in redelijkheid door de gemeente kon worden ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken.
2.15. Voor het overige is voldaan aan de in de Onteigeningswet gestelde vereisten, zodat de door de gemeente gevorderde vervroegde onteigening zal worden uitgesproken.
2.16. De rechtbank zal conform het daartoe gedane voorstel van de gemeente het door de gemeente te betalen voorschot op de schadeloosstelling aan gedaagde bepalen op het als schadeloosstelling aangeboden bedrag van € 2.800.000,--.
2.17. Ten aanzien van de door de bank ingestelde vordering oordeelt de rechtbank als volgt. De bank heeft - na eisvermeerdering - geconcludeerd te bepalen dat door de gemeente aan de bank in verband met de aan [gedaagde 1] verstrekte financiering uit de voor [gedaagde 1] vast te stellen schadeloosstelling rechtstreeks zal worden uitbetaald een bedrag van € 951.692,49, alsmede de totale dagrente ad € 108,54 per dag vanaf 1 december 2011 tot dag van de voldoening en voorts de kosten van verweer vast te stellen, gemaakt aan de zijde van de bank teneinde in deze te kunnen tussenkomen en teneinde rechtstreekse betaling te verkrijgen, welke kosten zijn begroot op een totaalbedrag van € 12.759,49 inclusief BTW.
2.18. De hoogte van de hiervoor door de bank gevorderde hoofdsom is door [gedaagde 1] erkend. Tegen het verzoek van de bank om te bepalen dat van het bedrag van de schadeloosstelling voormeld bedrag van € 951.692,49 rechtstreeks aan haar zal worden voldaan, te vermeerderen met een dagrente van € 108,54 per dag vanaf 1 december 2011 tot dag van de voldoening is geen bezwaar gemaakt, zodat aan dat verzoek zal worden voldaan.
2.19. De bank verlangt voor de door haar in het kader van deze procedure gemaakte kosten vergoeding van een bedrag van in totaal € 12.759,49. Uit de stellingen van de bank blijkt niet duidelijk wie deze kosten volgens de bank heeft te dragen. De bank stelt namelijk zowel (a) dat deze kosten als onderdeel van de schadeloosstelling in het kader van de onteigening door de gemeente dienen te worden vergoed en rechtstreeks aan de banken dienen te worden uitbetaald als (b) dat [gedaagde 1] is gehouden tot betaling van deze kosten op basis van artikel 28 van de algemene bankvoorwaarden (hierna: artikel 28 avw).
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval geen sprake kan zijn van het volgen van beide benaderingen aangezien dat zou leiden tot het - in het uiterste geval - tweemaal vergoeden van de door de bank gemaakte kosten. Er dient derhalve een keuze gemaakt te worden tussen beide grondslagen en daarmee tussen beide door de bank genoemde partijen. Deze keuze is niet door de bank gemaakt, dat wil zeggen dat de bank niet heeft aangegeven welke grondslag (en daarmee: welke partij) primair en welke subsidiair onderzocht dient te worden. De rechtbank zal de bank niet in de gelegenheid stellen zich hierover nader uit te laten, omdat dat naar het oordeel van de rechtbank in strijd zou zijn met de in onteigeningsprocedures in acht te nemen voortvarendheid. De rechtbank zal derhalve zelf een keuze maken en zal de door de bank gevraagde kostenvergoeding beoordelen op basis van de grondslag van het bepaalde in artikel 50 van de Onteigeningswet. De redenen daarvoor zijn de volgende. In de eerste plaats is deze grondslag het meest in overeenstemming met de aard van de onteigeningsprocedure, waarin de onteigenaar in beginsel de proceskosten moet dragen omdat het de onteigenaar is die - in het publieke belang - de keuze maakt voor het starten van de procedure, zonder dat de te onteigenen partij of derde-belanghebbenden daarin enige (mede-) verantwoordelijkheid kan worden toegeschreven. In dat laatste ligt ook het tweede argument om niet te kiezen voor de andere door de bank aangevoerde grondslag van artikel 28 avw, welk artikel volgens de bank geldt in de verhouding tussen haar en [gedaagde 1]. Immers, niet althans niet zonder meer is duidelijk of een onteigeningsprocedure is een door de bank betrokken worden bij een geschil of procedure tussen de cliënt en een derde in de zin van artikel 28, omdat het de vraag is of (a) sprake is van een "betrokken worden " nu de bank op eigen initiatief is tussengekomen en (b) of een onteigeningsprocedure - waarin de cliënt/te onteigenen partij zijns ondanks betrokken wordt - is te duiden als een "geschil of procedure" in de zin van artikel 28. Kortom: nu enerzijds de keuze voor een beoordeling op grond van artikel 50 Ow voor de hand ligt, daar de kosten dan worden gedragen door het overheidslichaam dat in het kader van zijn publieke taak tot onteigening overgaat, terwijl anderzijds de keuze voor een beoordeling op grond van artikel 28 avw op interpretatieproblemen zou stuiten, terwijl de rekening alsdan bij de partij zou komen te liggen die part noch deel heeft aan het feit dat er een onteigeningsprocedure is, is de keuze voor een beoordeling op basis van artikel 50 Ow gerechtvaardigd.
2.20. Op die grondslag heeft de rechtbank als volgt overwogen. De bank voert een kostenpost op van in totaal € 12.759,49 inclusief BTW. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering de dubbele redelijkheidstoetsing niet kan doorstaan. Weliswaar is het redelijk dat er kosten zijn gemaakt - de bank heeft het wettelijk recht tussen te komen - maar de omvang van de gemaakte kosten acht de rechtbank niet redelijk, omdat is gebleken dat de partijen in de onteigeningsprocedure beide geen bezwaren hebben (aangevoerd) tegen de (hoofd)vordering van de bank. Indien dat door informeel overleg tussen de betrokken partijen - welk overleg kennelijk niet heeft plaatsgevonden - zou zijn vastgesteld dan zouden de kosten van de bank in belangrijke mate beperkt hebben kunnen worden. In die zin had het maken van een belangrijk deel van de kosten op eenvoudige wijze vermeden kunnen worden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de te vergoeden kosten te matigen tot een bedrag van € 5.000,- inclusief BTW, dit bedrag te vermeerderen met de in rekening gebrachte griffierechten.
2.21. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. spreekt uit ten name van de gemeente en ten algemenen nutte de vervroegde onteigening, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende, van:
1. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 21, groot 1.58.40 ha, grondplannummer 2,
2. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 23, groot 9.04.05 ha, grondplannummer 3,
3. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 24, groot 13.48.20 ha,grondplannummer 4,
4. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 25, groot 0.13.96 ha, grondplannummer 5,
5. het perceel kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie R, nummer 26, groot 6.81.71 ha, grondplannummer 6.
3.2. bepaalt het door de gemeente aan [gedaagde 1] te betalen voorschot op de schadeloosstelling op € 2.800.000,--,
3.3. bepaalt dat van dit bedrag rechtstreeks aan de bank dient te worden voldaan € 951.692,49, te vermeerderen met een dagrente ad € 108,54 per dag vanaf 1 december 2011 tot dag van de voldoening,
3.4. wijst aan als nieuwsblad, waarin dit vonnis bij uittreksel binnen acht dagen nadat het gezag van gewijsde heeft gekregen en de aankondiging als bedoeld in artikel 28 van de Onteigeningswet door de zorg van de griffier zullen worden geplaatst, "Dagblad De Limburger", editie noord,
3.5. veroordeelt de gemeente tot betaling van de kosten van het geding aan de zijde van de bank, te weten EUR 5.000,00 ter zake van de kosten van juridische bijstand en EUR 560,00 ter zake van griffierechten,
3.6. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin, mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.?