Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2012 in de zaak tussen
[eisers], te Reuver, eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, verweerder
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder het verzoek van eisers om de namen en nevenfuncties van leden van de bezwarencommissie van de Gemeente Beesel (hierna: bezwarencommissie) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) toe te zenden afgewezen.
Nadat eisers bezwaar hebben aangetekend, heeft verweerder advies ingewonnen bij de vaste Commissie van Advies en Bezwaar van de gemeente Helden en dat advies opgevolgd. Vervolgens heeft verweerder het verzoek doorgestuurd naar de bezwarencommissie.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de bezwarencommissie het verzoek van eisers om openbaarmaking van de nevenfuncties van de leden van de bezwarencommissie afgewezen.
De bezwarencommissie heeft wel de namen van haar leden verstrekt.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door de bezwarencommissie bij besluit van
8 maart 2010 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit hebben eisers bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 december 2010 is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2010 vernietigd. De rechtbank heeft in haar uitspraak bepaald dat de bezwarencommissie een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van die uitspraak.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de bezwarencommissie de aanvraag van eisers doorgestuurd naar verweerder, die de aanvraag bij besluit van 28 februari 2011 heeft afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gevorderd dat de nevenfuncties van de voorzitters en leden van de bezwarencommissie van de Gemeente Beesel op grond van de Wob openbaar worden gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011.
Namens eisers zijn verschenen [eisers]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.L.S. van der Velden.
1. Voor de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het in deze procedure bestreden besluit van 27 juni 2011 verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van
8 december 2010, procedurenummer 10/479. Zij beschouwt die uitspraak als hier herhaald en ingelast. Nu tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, moet van de juistheid van hetgeen daarin is overwogen worden uitgegaan.
2. In haar uitspraak van 8 december 2010 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat niet de bezwarencommissie (verweerster in die procedure), maar het college van burgemeester en wethouders (verweerder in deze procedure) het bevoegde bestuursorgaan is om te beslissen op het verzoek van eisers van 8 maart 2009 tot toezending van de lijst met namen en nevenfuncties van de leden van de bezwarencommissie op grond van de Wob.
Nu de bezwarencommissie heeft nagelaten de schriftelijke aanvraag van eisers door te zenden naar het college van burgemeester en wethouders is het besluit van de bezwarencommissie van 8 maart 2010 genomen in strijd met artikel 4 van de Wob.
De rechtbank heeft het beroep van eisers daarom gegrond verklaard en het genoemde besluit vernietigd. Met inachtneming met de uitspraak van de rechtbank heeft de bezwarencommissie het verzoek van eisers doorgestuurd naar het college van burgemeester en wethouders, thans verweerder in onderhavige procedure.
3. Het bestreden besluit gaat thans enkel nog over de afwijzing van de aanvraag om openbaarmaking van de in de curricula vitae vervatte gegevens over de functies die de voorzitters en leden van de bezwarencommissie naast hun functie bij die bezwarencommissie bekleden.
4. Eisers betogen dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. In het geval van nevenfuncties weegt het publiek belang zwaarder dan het individueel belang, waardoor het openbaar maken van die functies volgens eisers niet kan worden beschouwd als een kennelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Verweerder zou een belangenafweging ten onrechte achterwege hebben gelaten waardoor het besluit ondeugdelijk gemotiveerd is, aldus eisers.
Eisers voeren onder meer aan dat, indien de sollicitatiebrieven en curricula vitae van de leden zijn vernietigd, dit onrechtmatig is. Eisers maken in dat geval aanspraak op schadevergoeding in de vorm van een verplichting voor verweerder om de verzochte informatie opnieuw te vergaren. Overigens is volgens eisers duidelijk dat de gevraagde informatie bij verweerder aanwezig was en nog steeds aanwezig moet zijn.
Eisers voeren tevens aan dat zij ten onrechte niet zijn gehoord voordat op het bezwaar is beslist. Het afzien van de verplichting van horen is door verweerder ten onrechte niet gemotiveerd, aldus eisers. Daarnaast heeft verweerder niet tijdig beslist en dientengevolge verzoeken eisers de rechtbank om een dwangsom op te leggen danwel schadevergoeding toe te kennen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen curricula vitae van de twee voorzitters en de leden van de bezwarencommissie voorhanden zijn en deze derhalve ook niet kunnen worden verstrekt. De voorzitters en de leden wensen hun nevenfuncties niet te openbaren, omdat dit een inbreuk vormt op hun persoonlijke levenssfeer waarvoor een wettelijke basis ontbreekt. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer prevaleert volgens verweerder boven het algemeen belang dat is gemoeid met openbaarmaking.
Verweerder voert voorts aan dat hij zich in voldoende mate heeft vergewist van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de voorzitters en alle leden van de bezwarencommissie, nu hij heeft geconstateerd dat geen van dezen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de gemeente Beesel.
6. Gelet op de standpunten van partijen stelt de rechtbank vast dat het geding zich toespitst op de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de nevenfuncties van de leden van de bezwarencommissie. Ter beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank het volgende.
7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover thans van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie op grond van de Wob achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
8. In de Memorie van Toelichting is over deze uitzonderingsgrond onder meer opgemerkt dat ‘over gegevens van persoonlijke aard, door burgers aan de overheid verstrekt, in het vertrouwen dat deze alleen door de overheid zouden worden gebruikt, voor het doel dat bij het verschaffen ervan wordt beoogd, geen informatie naar buiten wordt verstrekt indien het publieke belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de vertrouwelijkheid van die informatie.’ Enkel indien de informatie herleidbaar is tot een natuurlijk persoon, kan een beroep worden gedaan op artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 24 december 2008 (LJN: BG8305), dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Bij de in het kader van artikel 10, tweede lid, van de Wob te verrichten belangenafweging worden enkel het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de uitzonderingsgronden te beschermen belangen betrokken. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is de regel - zwaar te wegen. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2011 (LJN: BP5456) en van 8 december 2010 (LJN: BO6617).
10. De bezwarencommissie is een onafhankelijke, externe commissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb. Op grond van het bepaalde in artikel 7:13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb maakt de voorzitter geen deel uit van het bestuursorgaan en is daar evenmin werkzaam. De wetgever heeft door middel van die expliciete redactie er bewust voor gekozen om enkel de voorzitter en niet de leden van de adviescommissie aan deze onafhankelijkheidseis te onderwerpen. In het verlengde van voornoemde, in de Awb vervatte, onafhankelijkheidseis is in artikel 3, vierde lid, van de Verordening behandeling bezwaarschriften gemeente Beesel 2005 (hierna: de verordening) vastgelegd dat de voorzitter en de leden van de commissie geen deel uit kunnen maken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuursorgaan in Beesel. De rechtbank concludeert dat de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders in hun verordening er uitdrukkelijk voor hebben gekozen om niet alleen de onafhankelijkheid van de voorzitter, maar ook die van de leden van de bezwarencommissie te waarborgen.
11. De rechtbank overweegt dat aan het in de verordening neerleggen van eisen van onafhankelijkheid ten opzichte van de gemeente Beesel inherent is dat de naleving daarvan controleerbaar dient te zijn. Dit geldt in de eerste plaats voor de bestuursorganen van de gemeente, waaronder verweerder, maar ook voor anderen, waaronder belanghebbenden die te maken krijgen met de behandeling van bezwaarschriften dan wel met beslissingen op bezwaar, gestoeld op het advies van de commissie. Bij gebreke van een lijst van nevenfuncties van de voorzitters en leden van de bezwarencommissie, kunnen de door hen aan verweerder verstrekte curricula vitae daartoe dienen. Niet is in te zien dat, zoals verweerder kennelijk meent, de enkele verklaring van verweerder dat hij zich van de onafhankelijkheid van de voorzitter en de leden heeft vergewist, het belang bij openbaarmaking van hun nevenfuncties wegneemt.
12. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de nevenfunctie de persoonlijke levenssfeer van de voorzitters en leden onevenredig zou aantasten. Verweerder heeft daartoe doorslaggevend geacht dat de betrokkenen de wens te kennen hebben gegeven om de functies die zij buiten het voorzitter- casu quo lidmaatschap van de bezwarencommissie bekleden, niet openbaar te maken. De rechtbank acht dat standpunt niet in rechte houdbaar. Gezien het belang van de controleerbaarheid van de onafhankelijkheid van de voorzitter, zoals vervat in de Awb, en de leden van de commissie, zoals vervat in de verordening van verweerders gemeente, is de rechtbank van oordeel dat dit belang niet in redelijkheid ondergeschikt kan worden geacht aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de voorzitters en leden in zoverre dit hun nevenfuncties betreft. De rechtbank merkt daarbij op dat het verzoek om openbaarmaking ook enkel die functies betreft en geen andere in de curricula vitae opgenomen gegevens. De rechtbank is derhalve van oordeel dat in dit geval in artikel 10, tweede lid, van de Wob geen grondslag kan worden gevonden voor afwijzing van de aanvraag van eisers om openbaarmaking van de gegevens in de betreffende curricula vitae die zien op de nevenfuncties van de voorzitters en leden van de bezwarencommissie.
13. Zowel in het verweerschrift als ter zitting heeft verweerder gesteld dat de betreffende curricula vitae niet (meer) in zijn bezit zijn. Verweerders gemachtigde stelde ter zitting dat een eerdere mededeling van een ambtenaar van de gemeente Beesel (onder andere belast met het archief ) over het bestaan van die documenten onjuist is gebleken. Van één commissielid zou immers enkel nog het voorblad met louter persoonsgegevens aanwezig zijn en van een ander commissielid is slechts nog een deel van diens curriculum vitae aangetroffen. De overige, relevante stukken waarvan nu juist openbaarmaking is verzocht, zouden reeds zijn vernietigd. In haar uitspraak van 8 december 2010 heeft de rechtbank overwogen dat het haar niet aannemelijk is voorgekomen dat de documenten niet meer bij verweerder voorhanden zijn, aangezien verweerder blijkens het advies van de bezwaarcommissie gemeente Helden heeft vermeld te beschikken over de desbetreffende curricula vitae. De rechtbank overweegt dat de stelling dat de documenten waarvan openbaarmaking wordt verzocht, niet meer bij verweerder berusten onvoldoende is om thans tot een ander oordeel te komen. De enkele stelling dat sprake is van een vergissing (van de met het archief belaste ambtenaar) is niet onderbouwd en kan reeds daarom niet aannemelijk worden geacht. Het had immers op de weg van verweerder gelegen om, in het licht van de verordening en zijn vergewisplicht met betrekking tot de onafhankelijkheid van de voorzitters en leden, gevolg te geven aan zijn (rechts)plicht tot bewaring van deze documenten.
14. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is moet doen om de curricula vitae van de voorzitters en leden van de commissie, voor zover die hun nevenfuncties betreffen, alsnog openbaar te maken. Deze inspanningen kunnen bestaan uit het alsnog achterhalen van de documenten uit het (eigen) archief. In geval dat dit niet lukt, kan tevens van verweerder worden gevergd dat de documenten opnieuw worden opgevraagd bij de personen om wier curricula vitae het gaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2009 (LJN: BJ8916).
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens onjuiste toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Wob. Aan bespreking van de formele beroepsgronden van eisers komt de rechtbank niet toe.
16. Het verzoek van eisers aan de rechtbank om een dwangsom op te leggen danwel schadevergoeding toe te kennen wegens het niet tijdig nemen van het bestreden besluit wordt niet gehonoreerd. Het beoogde besluit op bezwaar van verweerder ligt er thans, waardoor het niet meer aan de orde is om een prikkel richting verweerder af te geven teneinde het besluit te nemen. Daar er geen begin van aannemelijkheid van schade wegens niet tijdig beslissen zijdens eisers bestaat, wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb zonder verdere inhoudelijke bespreking af.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding in de proceskosten, nu van zodanige kosten niet is gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 juni 2011;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mrs. A.W.P. Letschert en C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van mr. J. Iding, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
w.g. mr. J. Iding,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 februari 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.