Parketnummers : 04/800077-11 en 04/856365-11
Datum uitspraak : 19 januari 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Beh.centrum, Pater Kustersweg 8
te Cadier en Keer.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 juli 2011, 5 oktober 2011 en 5 januari 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
In de zaak met parketnummer 04/800077-11
1. hij op of omstreeks 11 maart 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal horloges en/of een hoeveelheid sieraden (armbanden, hangers en/of ringen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelierszaak [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het schreeuwen, althans hard roepen: "Dit is een overval.", in elk geval woorden van
soortgelijke aard of strekking en/of
- het (dreigend) tonen van een mes, in elk geval een scherp voorwerp, aan bovengenoemde
[slachtoffer 2] en/of
- het zwaaien met een knipschaar in de richting van voornoemde [slachtoffer 2],
althans het gooien van een knipschaar in de richting van deze [slachtoffer 2];
(art. 312 van het Wetboek van Strafrecht);
2. hij op of omstreeks 08 maart 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen EURO 570,=, in elk geval een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of haar echtgenoot te weten [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het roepen: "Overval" en/of
- het tonen van een bijl aan genoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of
- het richten van een bijl op de hals/nek, in elk geval het lichaam van deze [slachtoffer 5], althans
het houden van een bijl in de nabijheid van de hals/nek, in elk geval het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 5] en/of
- het, deze [slachtoffer 5], opdragen de kassalade te openen;
(art. 312 van het Wetboek van Strafrecht);
in de zaak met parketnummer 04/856365-11:
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 7] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Friture [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een mes hebben/heeft gericht op, althans gehouden in de richting van genoemde [slachtoffer 7], en/of daarbij dreigend tegen genoemde [slachtoffer 7] hebben/heeft geroepen: "Ik wil geld hebben. Schiet maar op, doe het geld van de kassa in de tas. Schiet op" en/of "Schiet op. Schiet op. Snel, snel. Het geld van de kassa in de tas doen" en/of "Kassa, geld erin" en/of "Geld er in, geld er in, kassa" en/of "Geld, ik wil geld" en/of "Snel geld in tas doen", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 317 jo 45 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 juli 2011 gevorderd dat het in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Ter terechtzitting van 5 januari 2012 heeft de officier van justitie hierbij gepersisteerd en tevens gevorderd dat het in de zaak met parketnummer 04/856365-11
ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft -op gronden zoals verwoord in overgelegde pleitaantekeningen- bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 04/856365-11 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 04/800077-11
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Op 11 maart 2001 heeft [slachtoffer 2] namens [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal met geweld bij Edelsmid [slachtoffer 1] gepleegd op 11 maart 2011 op de [adres juwelierszaak] te Roermond. Aangever was samen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in de zaak achter in het atelier aanwezig. Er was niemand in de zaak aanwezig op dat moment. Op een gegeven moment hoorde aangever dat de bel van de toegangsdeur ging. Hij zag op de monitor twee mannen met een zwarte helm op de zaak binnenkomen. Direct daarna hoorde hij een luide knal. [slachtoffer 4] stond op dat moment in het smalle gedeelte van het atelier. Aangever liep naar voren en riep: ‘Hey, de zaak uit’. De persoon die tegenover hem stond in de winkel schreeuwde naar hem. Deze persoon nam een dreigende houding aan als ware een soort gevechtshouding. Hij kwam plots naar aangever toegelopen. Aangever is toen achteruit terug het atelier ingelopen en heeft een grote rode kniptang gepakt. De persoon die hem bedreigde stond in de deuropening van het atelier naar de winkel en dus inmiddels achter de toonbank. Nadat hij die kniptang had gepakt en naar voren liep, zag aangever dat de persoon ter hoogte van de toonbank bleef staan. Aangever gooide vervolgens de kniptang naar hem toe. Volgens aangever raakte de kniptang nog net een stukje van de toonbank en raakte de kniptang ook de persoon aan zijn rechterbovenbeen. Deze persoon raapte vervolgens de kniptang op en dreigde hiermee te slaan. Aangever zei toen: ‘Oh, nu mag je wel komen’. Die persoon zwaaide met de kniptang in de richting van aangever. Aangever deed snel een stap terug om een klap met de kniptang te voorkomen. De persoon liet vervolgens de kniptang vallen en is naar buiten gevlucht. Aangever zag vanuit het winkelgedeelte dat de persoon vervolgens bij iemand achterop de scooter sprong. Het was een zwarte scooter. Toen hij die ene persoon op de scooter zag springen, zag hij dat de bestuurder van de scooter er al op zat. Hij zag dat de bestuurder van de scooter eveneens een zwarte helm droeg. Hij heeft de kniptang opgeraapt en is hierna naar buiten gerend. Hij is de scooter met de personen erop nog tot de kruising nagerend. Toen aangever weer de zaak was ingelopen, zag hij -toen hij de toonbank voorbij liep- dat er een mes op de toonbank lag. Aangever zag dat de vitrine met sieraden helemaal stuk was. Tevens zag hij dat de vitrine met horloges helemaal stuk was. Door de dreigende houding van de dader en zijn geschreeuw voelde aangever zich ernstig bedreigd.
Op 20 april 2011 heeft [slachtoffer 2] bij de politie verklaard dat hij de beelden van de beveiligingscamera’s heeft bekeken. Hij zat te werken achter in het atelier en hij hoorde de bel gaan. Hij zag twee mannen met een helm op binnen komen. Daarna hoorde hij een harde slag. Hij is naar de winkel gelopen. Een van hen stond toen al dreigend met een mes voor hem. De overvaller nam met het mes een gevechtshouding aan in zijn richting.
[slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat zij op 11 maart 2011 aan het bureau in de ruimte achter de winkel zat. Ze hoorde de bel van de toegangsdeur en tegelijkertijd hoorde ze iemand hard roepen: ‘Dit is een overval’. Tevens hoorde ze een harde knal. Ze heeft toen haar telefoon gepakt, is opgestaan en is via de andere uitgang naar de [adres juwelierszaak] gelopen.
[slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat zij zich op 11 maart 2011 in de werkplaats van de juwelierszaak aan de [adres juwelierszaak] te Roermond bevond. Zij hoorde enorme knallen en luid geschreeuw. Op de monitor zag zij twee in het zwart geklede figuren door de winkel lopen.
Op 25 maart 2011 stelde [mede-eigenaar juwelierszaak ], mede-eigenaar van Edelsmid [slachtoffer 1], lijsten ter beschikking met daarop de ontvreemde goederen. Het betreft horloges, armbanden, hangers en ringen met een totale waarde van € 90.150,-.
[medeverdachte 2], de broer van medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 23 maart 2011 bij de politie verklaard dat hij de dag van de overval thuis kwam en zijn broer [medeverdachte 1] buiten in
de tuin stond met zijn scooter. [medeverdachte 1] had een rode sporttas om zijn nek, hij had zwarte handschoenen aan en hij droeg een helm. [medeverdachte 1] reed weg. Hij had een slecht gevoel hierbij. Het was een zonnige dag, hij droeg een helm. Normaal draagt hij nooit een helm.
Er zat ook nog een andere jongen bij [medeverdachte 1] op de scooter. De jongen achterop had een opvallend lichtblauwe jas of vest aan. Dit is een Turkse jongen, die een broer genaamd [X] heeft die in Duitsland vast zit voor smokkel van heroïne of zoiets. Als vervolgens aan [medeverdachte 2] een foto wordt getoond van [verdachte], geboren [geboortedatum] 1993,
herkent hij daarop de persoon die bij zijn broer achterop zat (blz. 108).
[medeverdachte 2] verklaart vervolgens dat hij zijn broer verder onopvallend is gaan volgen met zijn auto, een zwarte Alfa Romeo. Op een gegeven moment zag [medeverdachte 2] zijn broer en diens vriend op de scooter in de [adres juwelierszaak]. Hij zag dat [medeverdachte 1] rechts op het trottoir stond, vlakbij de juwelier die daar ligt. Dat is de juwelier waar [medeverdachte 1] later die juwelen heeft weggenomen. Enige tijd later, toen hij daar terug kwam, was het al bezig. Hij zag in zijn binnenspiegel dat er een scooter wegreed en dat er een jongen opzat met een blauw vest of jas. Op dat moment wist hij dat zijn broertje er ook bij was. Die jongen zat namelijk bij zijn broertje achterop de scooter. Hij zag in zijn binnenspiegel ook nog dat er een man met een soort grote tang achter hen aan liep. Eenmaal thuis zag hij dat zijn broer zijn kleding in de tuin uittrok en dat hij zich gesneden had aan zijn vinger, aangezien hij flink bloedde.
Op de afdruk van de camerabeelden van Edelsmid van den Hout herkent [medeverdachte 2] zijn broer. Dat ziet hij aan de tas die [medeverdachte 1] om zijn nek heeft. Dat is dezelfde tas die zijn broer om had toen hij thuis wegreed. Op de onderste foto ziet hij de jongen met het blauwe vest.
Dat is die jongen die ook bij [medeverdachte 1] achterop zat.
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] later met de spullen naar hem toe kwam. Het waren een ketting, een oorbel, een ring, een armband en drie horloges. Het merk van de horloges is Paul Picot met dubbel P. Hij herinnert zich die dubbele P op die horloges. [medeverdachte 1] wilde echter niet zeggen hoe hij aan die spullen kwam. Hij wist toen eigenlijk wel dat die van de overval waren. [medeverdachte 1] vroeg hem of hij die spullen wilde verkopen. Hij wilde zijn broer beschermen. Op zondag is hij met de sieraden naar Beverwijk geweest en hij heeft daar geprobeerd de sieraden te verkopen. Hij heeft de sieraden verkocht en het horloge niet. Hij heeft totaal € 3.200,- of € 2.200,- gekregen en hij heeft dat geld aan zijn broer gegeven. Op dinsdag is hij naar Rotterdam gegaan en heeft hij twee horloges verkocht. Hij heeft daarvoor € 4.200,- gekregen. Het geld heeft hij weer aan zijn broer gegeven. Bij dat geld zaten heel veel briefjes van € 500,-..
Deze verklaring van [medeverdachte 2] wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt.
Ten eerste wordt door verbalisant [verbalisant 1] op de camerabeelden, van een camera die in videotheek [videotheek] in de [adres juwelierszaak] hangt, gezien dat de scooter op 11 maart 2011 tussen 16.40 uur en 17.13 uur in totaal 12 keer in beeld was. De zwarte Alfa Romeo kwam tussen 16.40 uur en 17.12 uur in totaal 8 keer in beeld. Wat opviel was dat de scooter en de Alfa Romeo korte tijd na elkaar door de Zwartbroekstraat-Minderbroedersstraat reden, langs de Bakkerstraat, of de Bakkerstraat vanuit de Zwartbroekstraat of Minderbroeders- straat in reden.
Voorts wordt in opdracht van de officier van justitie te Roermond het telefoonnummer [telefoon medeverdachte 2] in gebruik bij [medeverdachte 2] vanaf 12 maart 2011 afgeluisterd en opgenomen.
Op 13 maart 2011 belt [medeverdachte 2] met een onbekende vrouw en zegt ‘als je naar Beverwijk gaat wat moet je dan aanhouden in Amsterdam’.
Op 13 maart 2011 wordt [medeverdachte 2] gebeld door onbekende vrouw die vraagt ‘waar rij jij nu dan op de A9. Je moet A9 aanhouden en dan krijg je Beverwijk, IJmuiden. A22 gaat naar Beverwijk.’
Op 15 maart 2011 belt [medeverdachte 2] met een onbekende man. Het gesprek gaat kennelijk over de route naar ‘de gouden driehoek’ in Rotterdam. Aan de mastgegevens is te zien dat de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 2] ook daadwerkelijk in Rotterdam is.
Via internet blijkt dat de Gouden Driehoek, gevestigd te Rotterdam, een winkel is in juweliersartikelen en uurwerken (opkoper sieraden en horloges).
Op 15 maart 2011 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. Het gesprek gaat over de verkoop van ‘dingen’ die gestolen zijn. [medeverdachte 2] zegt dat hij ‘drie nul nul nul’ krijgt. [medeverdachte 1] zegt dat dit te weinig is en dat hij ze morgen wel in Eindhoven verkoopt. De telefoon in gebruik bij [medeverdachte 2] straalt op dat moment nog steeds een mast aan in Rotterdam.
De volgende dag, 16 maart 2011, wordt medeverdachte [medeverdachte 1] bij aankomst op het station Eindhoven aangehouden. Verbalisant [verbalisant 2] trof in de mouw van verdachte meerdere eurobiljetten ter waarde van € 500,- aan.
Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, werden de beschikbaar gestelde beelden van de op 11 maart 2011 gepleegde overval op juwelier [slachtoffer 1] bekeken. De verbalisanten herkennen de overvallers als de hun ambtshalve bekende [medeverdachte 1] en [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats]) .
Ter terechtzitting van 5 oktober 2011 werden de beschikbaar gestelde camerabeelden van deze overval bekeken, waarop te zien is dat twee personen de juwelier binnen komen en de overval plegen. Tevens zijn toen voormelde verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als getuigen gehoord omtrent hun proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkenning van verdachte. Beide verbalisanten bleven bij de inhoud van hun op ambtseed opgemaakte proces verbaal van herkenning van verdachte als overvaller op de juwelier .
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Op 8 maart 2011 doet [slachtoffer 5] aangifte van een overval gepleegd op 8 maart 2011 te Roermond. Op 8 maart 2011 was zij samen met haar man in hun frituur aan de [adres] te Roermond-Maasniel. Eerst kwam er een jongen met een wit petje binnen. Daarna kwamen er twee personen met een zwarte integraalhelm op, binnen. Ze liepen de zaak binnen en liepen meteen door achter de balie. Zij zag dat een van hen een bijl in zijn rechterhand had. Hij richtte de bijl op haar hals en droeg haar op de kassalade te openen.
Zij maakte de kassa open, waarna beiden zelf geld uit de kassa pakten. Een van hen pakte haar gsm uit de kassa en gooide die in de koelvitrine en pakte er nog meer geld uit. Hierna gingen ze weg en reden weg op een zwarte scooter. Zij voelde zich door die mannen bedreigd.
[slachtoffer 6], de man van [slachtoffer 5], heeft bij de politie verklaard dat op 8 maart 2011 een jongen met een grijs petje binnenkwam die eten bestelde, even naar buiten ging en weer binnen kwam om het eten op te halen. Na vijf minuten kwamen twee personen met helmen binnen. Een van hen had een bijl. De beide mannen kwamen binnen en riepen: ‘Overval’ en kwamen achter de balie. De man met de bijl zette de bijl op de nek van zijn vrouw en zei dat we de kassa snel open moesten maken. Hij heeft toen de kassa geopend. Degene zonder bijl pakte geld uit de kassa. Zijn vrouw deed de kassa dicht. Ze schreeuwden allebei dat kassa weer open moest. De tweede man pakte toen weer geld, zijn vrouw werd nog steeds bedreigd. Hij stond voor zijn vrouw en hield de scherpe kant van de bijl tegen de hals van zijn vrouw en riep: ‘Snel, kassa open’. De mannen renden weg en buiten zag hij dat ze op een zwarte scooter wegreden. De daders hebben ook een mes meegenomen. De overvallers hebben rond de € 570,- meegenomen.
[Y] heeft op 9 april 2011 bij de politie verklaard dat toen hij op 8 maart 2011 cafetaria [slachtoffer 9] te Roermond binnenliep hij zijn neef [medeverdachte 1] op een donkerblauwe scooter voorbij zag rijden. Achterop zat nog een persoon. [medeverdachte 1] wenkte hem omdat [medeverdachte 1] met hem wilde praten. Hij heeft zijn bestelling gedaan en is toen naar buiten gelopen. Hij is toen links om de hoek gelopen en zag daar [medeverdachte 1] staan. De persoon die bij hem achterop zat kent hij als ‘Mullie’, een vriend van [medeverdachte 1]. Ze hadden beiden een helm op. Hij heeft met hen gesproken over meisjes en is toen terug naar de frituur gelopen.
De verklaring van [Y] wordt bevestigd door de getuige [getuige 1] die bij de politie heeft verklaard dat zij op 8 maart 2011 in het paadje achter haar tuin ([adres]) twee jongens met een brommer zag staan. De jongens droegen zwarte integraalhelmen. Zij zag dat een jongen met een wit petje langskwam. Hij ging bij die twee jongens staan kletsen. Vervolgens liep hij richting frituur. Die jongen kwam weer terug en bleef staan kletsen. Daarna liep hij weer richting frituur om kort daarna terug te komen met een draagtas van de frituur. Hij maakte een gebaar richting jongens en liep door. De jongens reden toen in de richting van de frituur.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben bij de politie verklaard dat zij
op 8 maart 2011 twee personen met een zwarte helm op een scooter zagen rijden over de Eiermarkt en over de Meidoornlaan richting de kruising van de Marijkelaan te Roermond.
Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, werden de beschikbaar gestelde beelden van de op 8 maart 2011 gepleegde overval op de frituur [slachtoffer 9] bekeken. Door hen werden de overvallers herkend als de hun ambtshalve bekende [medeverdachte 1] en [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats]) .
Ook door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], brigadier respectievelijk hoofdagent van politie, werden eveneens de beschikbaar gestelde beelden van deze op 8 maart 2011 gepleegde overval op de frituur in Maasniel bekeken. Door verbalisant [verbalisant 5] werd de kleine dader van de overval voor de volle 100% aan zijn gezichtsspecifieke kenmerken
als de hem ambtshalve bekende [verdachte] herkend.
Ter terechtzitting van 5 oktober 2011 werden de beschikbaar gestelde camerabeelden van deze overval bekeken, waarop te zien is dat twee personen met een helm de frituur/cafetaria binnenkomen en de overval plegen. Tevens zijn toen voormelde verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] als getuigen gehoord omtrent hun proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkenning van verdachte. Alle verbalisanten bleven bij de inhoud van hun op ambtseed opgemaakte proces verbaal van herkenning van verdachte als overvaller op de juwelier.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 04/856365-11
Op 21 oktober 2010 doet [slachtoffer 7] aangifte van een overval gepleegd op 21 oktober 2010
omstreeks 21.45 uur op Friture [slachtoffer 8] aan de [adres] te Venlo.
[slachtoffer 7] zit op dat moment in de woonkamer achter de frituur als hij de deur van de frituur open en dicht hoort gaan. Vervolgens gaat hij vanuit de woonkamer de frituur binnen en
ziet twee mannen, waarvan één een pistool in zijn handen heeft en de andere een mes, die
op hem werden gericht. Eén van de daders heeft een zwarte sporttas vast en beide daders schreeuwen: “Ik wil geld hebben. Schiet maar op, doe het geld van de kassa in de tas. Schiet op”. De sporttas wordt aan [slachtoffer 7] gegeven en hij hoort dat beide daders blijven roepen: “Schiet op. Schiet op. Snel, snel. Het geld van de kassa in de tas doen”. Terwijl de daders proberen achter de vitrine te komen waar de kassa zich bevond (hetgeen [slachtoffer 7] weet te verhinderen) blijft [slachtoffer 7] tegen zijn zoon en vrouw, die vanuit de woonkamer de frituur zijn binnengekomen, roepen dat iemand de politie moet bellen.
Met een spuitbus met schoonmaakmiddel, die [slachtoffer 7] van zijn vrouw aangereikt krijgt, spuit hij vervolgens in de richting van beide daders, waarna één van de daders met zijn voet tegen de vitrinekast trapt waardoor de plank tussen de vitrines kapot gaat. Beide daders verlaten daarop de frituur en [slachtoffer 7] ziet daarbij dat één van de daders met het pistool op de ruit naast de ingang van de frituur slaat, waardoor het glas van de ruit breekt. De daders hebben niets uit de frituur weggenomen en zijn weggevlucht, terwijl de sporttas in de frituur is achtergebleven. Gedurende de hele overval bleven het pistool en het mes op [slachtoffer 7] gericht, waardoor hij zich ernstig bedreigd voelde .
[medeverdachte 3] erkent in zijn op 14 maart 2011 bij de politie afgelegde verklaring dat hij deze poging tot overval op de frituur te Venlo op 21 oktober 2010 samen met een vriend heeft gepleegd (blz. 128). Hij verklaart dat deze vriend niet uit Venlo kwam en wist dat hij een nepwapen had, dat deze vriend wilde lenen, maar hij besloot met deze vriend mee te gaan om zo controle over het wapen te kunnen houden. Ze hebben samen later afgesproken om elkaar in Venlo te ontmoeten. Uiteindelijk zijn ze bij de patatzaak op de [adres friture slachtoffer 8] terechtgekomen, waar ze buiten gewacht hebben tot de klanten weggingen, waarna ze naar binnen zijn gegaan De vriend had het neppistool vast terwijl hij zelf een mes in zijn handen had. Ook hadden ze een tas bij zich die van die vriend was en die de vriend bij zich had toen ze elkaar in Venlo ontmoetten. Achter de toonbank ziet hij een Chinese man staan. Die vriend vraagt om geld met het vuurwapen in zijn hand. Vanuit de achterkant van de zaak komen twee andere Chinese mensen aangelopen en het lijkt uit de hand te gaan lopen.
De Chinese man begint met een glassex-spray te spuiten en hij ziet dat de vriend met het neppistool extra agressief werd en tegen een deurtje bij de toonbank schopte en de controle begint kwijt te raken. Ze zijn naar de uitgang van de patatzaak gelopen en hij ziet dat de vriend met het nep vuurwapen in zijn hand de ruit van de patatzaak insloeg. Daarna zijn ze weggerend. Ze hadden tevoren niet echt afspraken gemaakt behalve dat ze ‘geld wilden maken’ waarmee een overval plegen bedoeld wordt. Wie deze vriend is wil hij niet zeggen .
In het onderzoek naar aanleiding van de op 11 maart 2011 gepleegde overval op juwelier [slachtoffer 1] te Roermond, werd op 25 maart 2011 een bevel tot opnemen afgegeven voor het telefoonnummer [telefoon verdachte], vermoedelijk in gebruik bij een van de verdachten van genoemde overval, te weten [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1993.
Op 26 maart 2011 te 14.04 uur vond er via dit telefoonnummer [telefoon verdachte] een gesprek plaats tussen “Mullie” en een persoon die zich “[medeverdachte 3]” noemt. In dit gesprek belt [medeverdachte 3] vanuit het huis van bewaring te Sittard en waarschuwt hij Mullie, omdat hij bij de politie over Mullie heeft verklaard en de politie heeft gevraagd wie [verdachte] is. [medeverdachte 3] zegt dat hij heeft verklaard geen [verdachte] te kennen, alleen Mullie en dat als de politie ernaar vraagt Mullie moet zeggen dat [medeverdachte 3] gewoon een maatje is. Ze hebben ook het smsje gelezen over de inhoud van “ik ben nu in Tegelen, bijna in Venlo” precies op de dag van de overval. Ook hebben ze het signalement van [medeverdachte 3]’s telefoon daar in de buurt.
Door de afdeling digitale recherche van de Regiopolitie werd een onderzoek verricht aan het op 15 februari 2011 bij de aanhouding van [medeverdachte 3] in beslag genomen GSM toestel.
Uit dit digitale onderzoek bleek dat er in het geheugen van de GSM een ontvangen sms bericht zat d.d. 21 oktober 2010, 18.54 uur, vanuit nummer [telefoon verdachte] met als inhoud: “Tegele, zo in venloe”. Bij dit nummer staat de naam Moullie vermeld. Het genoemde nummer bleek ook te staan in het contactenbestand van de GSM van [medeverdachte 3].
Uit de CIOT gegevens van het telefoonnummer [telefoon verdachte] bleek de tenaamgestelde van dit nummer te zijn: [verdachte], wonende te [woonplaats], [adres].
Uit onderzoek van de historische printgegevens van de telefoonnummer [medeverdachte 3] in gebruik bij verdachte [medeverdachte 3] en [telefoon verdachte] in gebruik bij verdachte [verdachte], blijkt onder meer het navolgende:
-dat de mobiele telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte]) op 21 oktober 2010 tot 17.00 uur tijdens vele registraties steeds onder bereik was van cel lid 19271, welke cell id een geografisch gebied te Roermond bereikt waarin de woning van [verdachte] gelegen is;
-dat de mobiele telefoon met het nummer [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) op 21 oktober 2010 in de ochtenduren in Venray was;
-dat op 21 oktober 2010 tussen 18.06 uur en 18.54 uur er via de telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte]) 10 sms berichten worden verstuurd naar het nummer [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]);
-dat tijdens het versturen van de sms-berichten een verplaatsing te zien is van de mobiele telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte]) van Roermond, Swalmen naar Tegelen.
In het geografisch gebied dat de drie cell id’s kunnen bereiken is de spoorlijn Roermond-Venlo gelegen;
-dat bij ontvangen van de sms/berichten een verplaatsing van de mobiele telefoon met het nummer [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) te zien is van Swolgen, Grubbenvorst naar Venlo.
In het geografisch gebied dat de drie cell id’s kunnen bereiken is de spoorlijn Venray-Venlo gelegen;
-dat de mobiele telefoon met het nummer [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) op 21 oktober 2010 tussen 19.33.06 uur en 22.01.25 uur tijdens de contacten onder bereik was van cell id 29632;
-dat de mobiele telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte]) op 21 oktober 2010 tussen 19.14.07 uur en 23.08.55 uur tijdens diverse contacten onder bereik was van cell id 29632
-dat de plaats delict [adres] te Venlo grenst aan het geografisch gebied dat bereikt kan worden door cell id 29632;
-dat de gebruiker van de mobiele telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte]) op 21 oktober 2010 te 23.10.47 uur onder bereik was van een zendmast te Tegelen en te 23.30.18 uur van een zendmast te Roermond. In het geografisch gebied dat de drie cell id’s kunnen bereiken is de spoorlijn Venlo/Roermond gelegen;
-dat de gebruiker van de mobiele telefoon met het nummer [telefoon verdachte] ([verdachte])
op 22 oktober 2010 te 00.21.47 uur onder bereik was van cell id 19271 welke cel lid een geografisch gebied te Roermond bereikt waarin de woning van [verdachte] gelegen is;
-dat de gebruiker van de mobiele telefoon met het nummer [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3])
op 22 oktober 2010 om 03.10.39 uur in Venray is.
Gezien vorenstaande (en ervan uitgaande dat op 21 en 22 oktober 2010 het toestel met het telefoonnummer [telefoon verdachte] in gebruik is geweest bij genoemde verdachte [verdachte])
is verdachte [verdachte] op 21 oktober 2010 van Roermond naar Venlo gegaan en heeft hij zich in de avonduren hoofdzakelijk opgehouden in een geografisch gebied te Venlo dat bereikt kan worden door cell id 29632. Dit gebied grenst aan de [adres slachtoffer 8] te Venlo alwaar omstreeks 21.45 uur de overval werd gepleegd bij frituur [slachtoffer 8].
In de late avonduren is [verdachte] weer vanuit Venlo naar Roermond gereisd.
In zijn verhoor bij de politie d.d. 20 april 2011 (waarin de verdachte zich voornamelijk
op zijn zwijgrecht beroept) verklaart de verdachte dat hij op de [adres]
in [woonplaats] woont, dat zijn bijnaam Mullie is en dat hij de enige gebruiker van het telefoonnummer [telefoon verdachte] is .
Op de door de daders in de frituur te Venlo achtergelaten en inbeslaggenomen sporttas werd op de draagband (AAAE3860NL) een biologisch spoor veiliggesteld en ter bepaling van het DNA-profiel naar het Nederlands Forensisch Instituut verzonden
Uit onderzoeken naar biologische sporen en DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat een enkelvoudig DNA-profiel werd verkregen dat matcht met het DNA-profiel dat uit een referentiemonster wangslijmvlies RAAP0758NL van verdachte is verkregen, waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner dan één op één miljard is.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In de zaak met parketnummer 04/800077-11
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van de onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Daartoe is -kort samengevat- aangevoerd dat aan de ambtshalve herkenning door de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van verdachte op de beelden van de overvallen geen waarde kan worden gehecht, nu gebleken is dat de verbalisanten slechts incidentele contacten met de verdachte hebben gehad en de door de verbalisanten genoemde gezichts-kenmerken niet waarneembaar zijn. De daders van de overval droegen een helm met een vizier voor het gezicht. De beelden bevatten voor het overige ook geen onderscheidende kenmerken waaraan een herkenning van verdachte ontleend zou kunnen worden. Bovendien hebben ook de ouders aangegeven hun zoon niet te herkennen van de beelden en de foto’s uit het dossier.
Ten aanzien van feit 1 is voorts aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar en derhalve voor het bewijs onbruikbaar is. [medeverdachte 2] heeft geen moeite om onwaarheden te vertellen, waarbij zijn rol steeds ondergeschikt of niet terzake doende lijkt en hij doet alsof hij zijn broertje wil controleren, maar wel de persoon is die naar Beverwijk gaat om sieraden te verkopen, terwijl volgens de aangever de teruggevonden sieraden niet van de diefstal afkomstig zijn. De medepassagier [medepassagier medeverdachte 2], die volgens [medeverdachte 2] bij hem in de auto zat, heeft ontkend dat hij in de auto heeft gezeten met [medeverdachte 2]. Bovendien heeft [medeverdachte 2] niet daadwerkelijk gezien dat verdachte betrokken zou zijn bij de overval, maar in het voorbijrijden de jongen met het blauwe vest uit de juwelier zien komen en achterop de scooter bij zijn broertje zien wegrijden en toen wist hij ‘gewoon’ dat zijn broertje erbij betrokken was. De wijze waarop de fotoconfrontatie met [medeverdachte 2] plaatsvindt maakt de herkenning van de verdachte van onwaarde.
Ten aanzien van feit 2 is door de raadsman voorts aangevoerd dat de getuige [Y] weliswaar heeft verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] in de nabijheid van de snackbar heeft gezien, vergezeld van een tweede persoon die hij kent als ‘Mullie’, een vriend van [medeverdachte 1], maar dat hij op de aan hem getoonde foto van de camerabeelden van de overval niemand heeft herkend en dat hij ook overigens niet belastend over verdachte heeft verklaard.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Van beide overvallen zijn beelden beschikbaar die door verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 6] en [verbalisant 5] zijn bekeken, waarvan door hen processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt. De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkennen zowel verdachte [verdachte] als medeverdachte [medeverdachte 1] op de beelden van de overvallen. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn hun ambtshalve bekend daar zij in het wijkwerk op de Donderberg meerdere malen contacten met hen hebben gehad (pagina 406).
De verbalisant [verbalisant 5] herkent de verdachte op de beelden van de overval op de frituur,
die hij samen met verbalisant [verbalisant 6] heeft bekeken. In hun proces-verbaal relateren zij de opnamen vervolgens beeld voor beeld te hebben bekeken. Zij zien dat de ‘kleine dader’ (evenals de grote dader) een zwarte integraal helm draagt met vizier, waarop verbalisant [verbalisant 5] de hem ambtshalve bekende verdachte [verdachte] voor de volle 100% aan zijn gezichtsspecifieke kenmerken (ogen, wenkbrauwen en scheve neus) herkent (pagina 414).
De verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in hun processen-verbaal duidelijk beschreven op welke wijze zij tot hun bevindingen zijn gekomen, welke bevindingen zij
als getuigen ter terechtzitting van 5 oktober 2011 hebben bevestigd en nader toegelicht.
De rechtbank acht hierbij van belang dat alle verbalisanten -ieder voor zich- als getuigen ter zitting hebben benadrukt slechts in geval van een 100% herkenning zulks in een proces-verbaal te relateren en dat deze herkenning door iedere verbalisant afzonderlijk (los van elkaar) is geschied. Zulks wordt bevestigd door het gegeven dat verbalisanten [verbalisant 5]
en [verbalisant 6] bij het bekijken van de camerabeelden van de overval op de juwelier wel een vermoeden hadden bij de kleine dader, maar bij hem niet voor de volle 100% de identiteit konden vaststellen. Verbalisant [verbalisant 5] heeft ter terechtzitting aangegeven dat hoewel hij de medeverdachte [medeverdachte 1] wél in combinatie met verdachte [verdachte] kent, zulks geen verandering in zijn visie wat betreft de herkenning heeft gebracht.
De rechtbank acht voorts van belang dat verbalisant [verbalisant 4] als getuige ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in zijn opleiding bij de Marechaussee een cursus documentcontrole heeft gehad, waarbij specifieke gezichtskenmerken aan de orde kwamen, zodat zijn waarneming een intentionele waarneming betreft. De verbalisanten maakten geen van allen deel uit van het onderzoeksteam, maar kenden de verdachte van contacten in de wijk (en uit verhoren) en hebben de camerabeelden (anders dan ter zitting) beeld voor beeld (fragment voor fragment) bekeken, waarbij het beeldscherm een zodanige hoeveelheid pixels bevatte dat een scherp beeld werd verkregen.
De rechtbank ziet op grond van vorenstaande geen enkele reden om aan de waarnemingen van de verbalisanten en hun herkenning van de daders te twijfelen. Dat de ouders hebben aangeven hun zoon niet op de beelden te herkennen, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van feit 1 voorts:
Door [medeverdachte 2], de broer van medeverdachte [medeverdachte 1], is onder meer verklaard dat hij verdachte [verdachte] met medeverdachte [medeverdachte 1] op de scooter in de nabijheid van de juwelierszaak heeft gezien en dat hij op een gegeven moment zag dat een scooter wegreed, achtervolgd door een man met een soort tang, en dat de jongen die achterop de scooter zat dezelfde jongen was als die eerder bij medeverdachte [medeverdachte 1] achter op de scooter zat. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de man met de tang aangever [slachtoffer 2] is geweest.
[medeverdachte 2] herkent verdachte op een aan hem getoonde foto nadat hij de jongen met een opvallend lichtblauwe jas of vest die bij zijn broer op de scooter zat heeft omschreven als een Turkse jongen die een broer genaamd [X] heeft die in Duitsland vast zit voor smokkel van verdovende middelen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden de herkenning niet van onwaarde maakt. Immers, uit de processtukken blijkt dat verdachte’s oudere broer [X] in Duitsland heeft vastgezeten wegens drugsbezit, zodat de omschrijving die [medeverdachte 2] over verdachte heeft gegeven diens verklaring ook op dat onderdeel geloofwaardig doet zijn.
[medeverdachte 2] herkent op de beelden van de overval de tas die een van de daders bij zich heeft als zijnde de tas die verdachte om had toen hij van huis wegreed. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij op verzoek van verdachte enkele dagen later sieraden en horloges van het merk Paul Picot heeft verkocht en dat hij het geld aan verdachte heeft gegeven. Bij de overval zijn horloges van het merk Paul Picot buit gemaakt.
In tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] wordt onder meer gesproken over ‘horloge’, het geven van ‘geld cash’ en dat is gezegd ‘dat ze allemaal gestolen zijn’.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [medeverdachte 2] te twijfelen. Zijn verklaringen stemmen overeen met de bevindingen van de politie en worden, zoals reeds is aangegeven, ondersteund door ander bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt. De omstandigheid dat volgens [medeverdachte 2] [medepassagied medeverdachte 2] bij hem in de auto heeft gezeten en dat [medepassagied medeverdachte 2] dit heeft ontkend, werpt hierop geen ander licht.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat de rechtbank uit de omstandigheid dat [medeverdachte 2] kort na de overval van medeverdachte [medeverdachte 1] horloges en sieraden heeft gekregen om te verkopen en dat het voor wat betreft de horloges ging om horloges van hetzelfde merk als de bij de overval buit gemaakte horloges, afleidt dat de door [medeverdachte 2] verkochte horloges en sieraden bij de overval op de juwelier zijn buitgemaakt. Dat de door de koper aan de politie gegeven sieraden niet van de overval afkomstig blijken te zijn, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, waarbij moet worden opgemerkt dat de politie niet heeft kunnen controleren of de door de koper aan de politie gegeven sieraden wel de eerder van [medeverdachte 2] gekochte sieraden zijn en dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij niet alleen sieraden maar ook horloges heeft verkocht.
Op grond van de voor feit 1 gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de daders van deze overval is geweest.
Ten aanzien van feit 2 voorts:
Door [Y] is onder meer verklaard dat hij, toen hij in de cafetaria was, de mede- verdachte [medeverdachte 1] voorbij zag rijden op zijn scooter, met achterop nog een persoon. [Y] is toen de cafetaria uitgelopen en zag vervolgens de medeverdachte staan.
De persoon die bij verdachte achterop zat herkende hij als ‘Mullie’, een vriend van [medeverdachte 1]. (blz. 687). [verdachte] wordt, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard, ‘Mullie’ genoemd.
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [Y] te twijfelen. Uit zijn verklaring volgt dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] rond het tijdstip van de overval in de nabijheid zijn geweest van de cafetaria, welke verklaring -zoals hiervoor reeds aangegeven- wordt bevestigd door de getuige [getuige 1].
Op grond van de voor feit 2 gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de daders van deze overval is geweest.
De verweren worden mitsdien verworpen.
In de zaak met parketnummer 04/856365-11
Het verweer van de raadsman dat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat om aan te nemen dat verdachte betrokken is bij deze (mislukte) overval op de frituur in Venlo wordt naar het oordeel van de rechtbank door de inhoud van voormelde bewijsmiddelen weerlegd.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 04/856365-11
ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 04/800077-11:
1. hij op 11 maart 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal horloges en een hoeveelheid sieraden (armbanden, hangers en ringen), toebehorende aan Juweliers-zaak [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het hard roepen: "Dit is een overval." en
- het dreigend tonen van een mes aan bovengenoemde [slachtoffer 2] en
- het zwaaien met een knipschaar in de richting van voornoemde [slachtoffer 2].
2. hij op 8 maart 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrag aan geld, toebehorende aan [slachtoffer 5], welke diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en haar echtgenoot te weten [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het roepen: "Overval" en
- het tonen van een bijl aan genoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en
- het richten van een bijl op de hals/nek van deze [slachtoffer 5], en
- het, deze [slachtoffer 5], opdragen de kassalade te openen.
in de zaak met parketnummer 04/856365-11:
hij op 21 oktober 2010 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 7] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan Friture [slachtoffer 8],
met dat oogmerk tezamen en in vereniging met een ander, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes heeft gericht op genoemde [slachtoffer 7], en daarbij dreigend tegen genoemde [slachtoffer 7] heeft geroepen: "Ik wil geld hebben. Schiet maar op, doe het geld van de kassa in de tas. Schiet op" en "Schiet op. Schiet op. Snel, snel. Het geld van de kassa in de tas doen", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
in de zaak met parketnummer 04/800077-11:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 2:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
in de zaak met parketnummer 04/856365-11:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto de artikelen 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog [psycholoog] en de psychiater [psychiater] psychiater is
omtrent de geestvermogens van verdachte op 22 december 2011 een rapport uitgebracht.
De deskundigen hebben -vanwege de weigerachtige houding van verdachte om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek- niet tot de conclusie kunnen komen dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 5 januari 2012
-gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte zoals deze zijn gebleken- gevorderd dat het meerderjarigenstrafrecht zal worden toegepast. Met betrekking tot de
op te leggen straf heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman (die primair vrijspraak bepleit) heeft aangevoerd dat hij de visie van de officier van justitie dat het meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast, niet deelt.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen, acht de raadsman een forse straf op zijn plaats, waarbij het moeilijk is aan te geven van welke duur deze zou moeten zijn. Het feit dat de medeverdachte in de Roermondse overvallen ([medeverdachte 1]) recentelijk door het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch is veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden is daarbij volgens de raadsman niet veelzeggend,
nu dit arrest (nog) niet onherroepelijk is.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van degenen die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd
van zestien jaren doch nog niet van achttien jaren heeft bereikt, kan de rechter de artikelen 77g tot en met 77gg buiten toepassing laten en recht doen overeenkomstig het ‘meerderjarigenstrafrecht’ (zoals door de officier van justitie is gevorderd) indien hij
daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of
de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Verdachte was, toen hij de bewezenverklaarde feiten pleegde 17 jaar, respectievelijk
17 jaar en 6 maanden oud. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de rapporten betreffende de persoon van verdachte, bestaande uit een pro justitia rapportage van de observatieafdeling Teylingereind, d.d. 22 december 2011 opgemaakt door de deskundigen mw. [psycholoog], GZ-psycholoog en dhr. [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater, alsmede uit een voorlichtingsrapport van dhr. [medewerker jeugdreclassering] van de jeugdreclassering d.d.
30 juni 2011, zoals door hem nader toegelicht ter terechtzitting van 5 januari 2012.
Hoewel de deskundigen geen advies hebben kunnen uitbrengen omdat de verdachte deelname aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek heeft geweigerd en om die reden geen persoonlijkheidsonderzoek heeft kunnen plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoonlijkheid van verdachte zoals ter terechtzitting gebleken,
het meerderjarigenstrafrecht behoort te worden toegepast.
De rechtbank heeft bij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan met name het door verdachte en zijn mededader bij de overvallen toegepaste schokkende gewelddadige handelen in aanmerking genomen, hetgeen onder meer ook
op de -ter terechtzitting getoonde- camerabeelden is waargenomen. Bij de juwelier worden na binnenkomst niet alleen de vitrinekasten kort en klein geslagen, maar op de beelden is ook te zien hoe verdachte bij het verlaten van de zaak met de grote kniptang/betonschaar een zwaaiende beweging naar de medewerker maakt, die een stap terug moet doen om deze slag te ontwijken. In de frituur te Roermond wordt de medewerkster door verdachte meteen een bijl op haar keel gezet en in de frituur te Venlo is het verdachte die (direct na binnen-komst) het wapen dat hij in zijn handen heeft, doorlaadt (blz. 22 en 140), tijdens de overval tegen de vitrine/balie schopt en na het verlaten van de frituur een etalageruit kapotslaat.
De rechtbank heeft betreffende de persoonlijkheid van verdachte met name het navolgende in aanmerking genomen. In de rapportage van de observatieafdeling van Teylingereind valt op dat verdachte zich keurig -als een model gedetineerde- heeft gedragen, hetgeen vooral wordt gezien als het tonen van sociaal gewenst gedrag. Verdachte is een berekenende en slimme jongeman die zich sociaal wenselijk gedraagt en die een enorme behoefte heeft om controle te houden over alles wat er gebeurt, en voornamelijk functionele contacten met de groepsleiding heeft.
Verdachte heeft medewerking aan het psychologisch- en psychiatrisch onderzoek geweigerd leek zich zeer bewust van de grenzen die hij bij een weigering dient te hanteren en liet zich niet verleiden tot meer openheid. Door zijn weigering is het niet mogelijk een eenduidige diagnose te stellen met betrekking tot een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en/of een relatie tot de ten laste gelegde feiten. Een goede inschatting van het recidiverisico op een nieuw gewelddadig delict valt om die reden ook niet te maken. Hoewel de persoonlijkheidsontwikkeling bij verdachte als weigerende observandus niet goed valt te beoordelen, is mogelijk sprake van een zorgelijke ontwikkeling waarbij gedacht wordt aan antisociale trekken, een berekende houding
en moeite om adequaat met telerstellingen en vermeend onrecht om te gaan.
Uit het intelligentieonderzoek blijkt dat geen totale IQ score kan worden gegeven omdat
er een significant verschil is tussen verbaal (VIQ 99) en performaal (PIQ 123) niveau.
In het kader van dit onderzoek zijn diverse informanten benaderd en uit informatie van de decaan van het Nikee College komt naar voren dat verdachte een bepaald aanzien had bij de Turkse jongeren op school, een intelligente- en sociaal wenselijke leerling was en een doordachte indruk maakte, moeilijk tegen zijn verlies kon en dan gemeen en licht ontvlambaar kon zijn. Ook uit informatie van de straatcoach komt naar voren dat opviel
dat verdachte op een onopvallende manier invloed had op de Donderbergse groep en hij een onopvallende leider was, een welbespraakte en sociaal wenselijke jongen, die zich bewust was van hoe hij zich diende te presenteren jegens professionals/autoriteiten. Wijkagenten van de Donderberg bevestigen dat verdachte een nadrukkelijke rol en een hoog aanzien heeft gekregen binnen de Donderbergse groep. Uit gesprekken met de gedragswetenschap-pers van Het Keerpunt, waarbinnen verdachte op 1 april 2011 werd geplaatst, blijkt dat verdachte zich niet snel liet uitlokken, rustig en doordacht overkwam, zich goed aan de regels hield echter sociaal wenselijk was en een hoop teweeg bracht binnen de groep maar zonder op te vallen, een informele leider. Volgens de gedragswetenschappers is verdachte een berekenende jongen met een gebrekkige gewetensontwikkeling.
Op de leefgroep komt verdachte volwassen en open over, toont initiatief en blijkt goed op de hoogte te zijn van de laatste nieuwsberichten in zijn gesprekken met groepsleiding.
Dhr. [medewerker jeugdreclassering] van de jeugdreclassering geeft in zijn rapport d.d. 30 juni 2011 aan dat verdachte (die zich op zijn zwijgrecht beroept maar niet ontkent en vindt dat er evident bewijs moet komen voordat hij veroordeeld wordt) luistert naar overwegingen die hem worden gegeven en afweging maakt of hij er iets aan heeft of niet. In aanvulling hierop
heeft dhr. [medewerker jeugdreclassering] ter terechtzitting aangegeven dat ingezette hulpverlening niet heeft kunnen voorkomen dat verdachte van ernstige delicten wordt verdacht en dat thans voor de jeugdreclassering geen taak meer is weggelegd, nu verdachte deze is ontgroeid.
De rechtbank is van oordeel dat onder meer die houding van de verdachte, die zijn kansen lijkt te berekenen en zelf afwegingen maakt en daar naar handelt (zoals ook ter zitting is gebleken)
blijk geeft van een volwassen houding. De rechtbank vindt in vorenomschreven ernst van de begane feiten, omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijkheid van de verdachte grond voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
Verdachte heeft in een zeer korte periode twee overvallen in Roemond gepleegd waarvan één op een juwelierszaak en één op een cafetaria. Tevens heeft hij in Venlo gepoogd een cafetaria te overvallen.
Voor wat betreft de twee overvallen die verdachte samen met een mededader in Roermond heeft gepleegd blijkt uit de verklaringen van het slachtoffer en de beelden van de bewakingscamera’s dat beide daders snel naar binnen gaan en op een schokkende wijze gewelddadig handelen.
In de juwelierszaak slaat een dader meteen diverse vitrines kort en klein om vervolgens de horloges en sieraden daaruit weg te nemen. De ander gaat gewapend met een groot mes richting het atelier, alwaar hij stuit op weerstand van een medewerker, die zich weet te weren door een grote kniptang ter hand te nemen. Deze dader is achter in de werkplaats gekomen, dat een privégebied is waar de slachtoffers zich altijd veilig voelden. De dader kwam zo snel binnen dat ze de deur niet meer dicht konden doen.
Bij het verlaten van de zaak maakt verdachte met de grote kniptang die hij heeft weten te bemachtigen een zwaaiende beweging naar de medewerker, die een stap terug moet doen om deze slag te ontwijken.
Drie maanden na de overval slapen en werken de slachtoffers nog steeds slecht. Iedere onbekende bezoeker is verdacht. Er komen minder klanten met als gevolg minder omzet.
Bij de frituur stormen beide daders meteen achter de toonbank waarbij mevrouw [slachtoffer 5] meteen een bijl op haar keel wordt gezet. Beide keren dragen beide daders integraalhelmen teneinde herkenning te voorkomen en maken ze zich snel uit de voeten op een scooter.
Uit de aangifte van het echtpaar [slachtoffers 5 + 6] blijkt dat ze erg bang waren dat hun kinderen iets zou overkomen toen deze net terug kwamen van het buitenspelen en de zaak inliepen toen de overvallers nog aanwezig waren. Dat ook deze kinderen het nodige van de overval hebben meegekregen blijkt ook uit de getuigenverklaring van mevrouw [getuige 1] die vertelt dat de kinderen naar haar toe kwamen en vertelden dat er een overval was.
Ook uit het voegingsformulier van het slachtoffer [slachtoffer 7] blijkt dat het slachtoffer tengevolge van deze (mislukte) overval slapeloze nachten, angst en hartkloppingen heeft overgehouden en dat hij steeds angstig wordt als er klanten de zaak binnenkomen die een capuchon dragen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan, nu hij enkel oog heeft gehad voor eigen geldelijk gewin.
Het behoeft geen betoog dat bij slachtoffers van delicten als bewezenverklaard, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd en dat door de gewelddadige feiten als de onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er rekening mee dat blijkens het uittreksel uit
het Algemeen Documentatieregister verdachte reeds eerder ter zake van een straatroof is veroordeeld. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij extra zwaar aan dat hij reeds gedagvaard was voor deze op 31 oktober 2010 gepleegde straatroof (derhalve kort na de
onderhavige op 21 oktober 2010 gepleegde mislukte overval op de frituur te Venlo)
voor de terechtzitting van 16 maart 2011, toen hij de beide Roermondse overvallen op
8 maart 2011 respectievelijk op 11 maart 2011 pleegde en zulks hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om toch door te gaan met het plegen van (gewapende) overvallen.
De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman daaromtrent is aangevoerd, noch in de over verdachte opgemaakte rapporten of anderszins aanleiding om te komen tot een andere of lichtere straf dan de hierna te vermelden straf. Een langdurige gevangenisstraf is gelet op al het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank zonder meer op zijn plaats. Het blijkt niet mogelijk om verdachte van ernstige strafbare feiten te weerhouden door begeleiding.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter terechtzitting heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder aan de dagvaarding inzake parketnummer 04/856365-11 ad informandum gevoegd feit, te weten:
816580-10 05 augustus 2010, [adres], Roermond, Gem. Roermond, telkens
(doen) aanbrengen op motorr/aanhw teneinde herkenning te bemoeilijken/ied.
10.4. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 4] p/a [adres], [plaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 4] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 350,- gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 ten laste gelegde feit (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade, die door verdachte niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 7 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 4] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 3] p/a [adres], [plaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 225,- en de immateriële schade op een bedrag van € 750,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 ten laste gelegde feit (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het materiële schadebedrag overweegt de rechtbank dat deze bestaat uit het eigen risico van har schadeverzekering,
op welke verzekering benadeelde als eigenares van de juwelierswinkel door toedoen van verdachte en diens mededader aanspraak heeft moeten maken.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade, die door verdachte niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 975,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 975,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 19 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 7] wonende te [woonplaats], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/856365 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 7] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.050,- en de immateriële schade op een bedrag van € 1.500,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/856365-11 ten laste gelegde feit. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het materiële schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering bestaat uit de post glasschade ad € 1.050,- inclusief 19% BTW ad € 167,65. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering, die door verdachte is weersproken met betrekking tot de gevorderde BTW, exclusief BTW toewijsbaar aangezien deze voor de ondernemer verrekenbaar is.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 21 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag
van € 2.382,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 21 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 33 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 7] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36f, 45, 57, 63, 77b, 310, 312, 317.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 04/800077-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 04/856365-11 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor
de tijd van 3 jaren en 6 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in de zaak met parketnummer 04/800077-11 t.a.v. feit 1:
wijst geheel en hoofdelijk toe de vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
van € 350,00;
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer 4], p/a [adres] te [plaats], te betalen een
bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag
te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 350,00 ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 genaamd [slachtoffer 4], p/a [adres], [plaats], subsidiair 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met
de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten
behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil
wijst geheel en hoofdelijk toe de vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 750,00
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer 3], p/a [adres] te [plaats], te betalen een bedrag van
€ 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf
11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage
van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 genaamd [slachtoffer 3], p/a [adres] te [plaats], subsidiair 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
in de zaak met parketnummer 04/856365-11
wijst gedeeltelijk en hoofdelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7];
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 7], [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van € 2.382,35 (te weten € 882,35 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 21 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
wijst voor het overige de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] voornoemd af;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 2.382,35 ten behoeve van het slachtoffer inzake parketnummer 04/856365-11 genaamd [slachtoffer 7], wonende te [adres], [plaats], subsidiair 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 21 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening en bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.382,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag
te rekenen vanaf 21 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededader aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.I.J. Hegeman (kinderrechter en voorzitter),
C.A.M. Schaap-Meulemeester en P.M.S. Dijks, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. van de Voort-Visch als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van de rechtbank op 19 januari 2012, zijnde mr. P.M.S. Dijks buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.