RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860603-11
Datum uitspraak: 3 februari 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [adres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 januari 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2011 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 353 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 januari 2012 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard, zulks gelet op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] en de aangetroffen hoeveelheid drugs onder de BMW waarin verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zaten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne meer of anders dan een hoeveelheid van één gram, nu verdachte slechts één gram wilde kopen. Naar de mening van de raadsman heeft verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet gehad op de resthoeveelheid van 352 gram cocaïne. Voor het geld dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding in zijn bezit had heeft hij een verklaring gegeven.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Op 25 oktober 2011, omstreeks 22.35 uur, gingen de verbalisanten[naam) en [naam] naar aanleiding van een melding van mogelijke diefstal van een BMW naar [straat] te Venlo . Gezien was dat een inzittende van een personenauto Audi (met een kenteken met mogelijk [kenteken] daarop vermeld) was uitgestapt en naar een BMW was gelopen. De verbalisanten zagen voor hen een personenauto, merk Audi, [adres] inrijden. Deze Audi was voorzien van het kenteken [kenteken]. Op [adres] te Venlo werd de bestuurder van de auto een stopteken gegeven. Verbalisant [naam] bleef bij de staande gehouden personen in de personenauto en verbalisant [naam] reed terug [adres] op, waar hij een personenauto, merk BMW, met het Duitse kenteken [kenteken] zag rijden. [naam] zag dat in deze personenauto drie personen zaten. De bestuurder van de BMW reed een inrit op. [naam] zette het dienstvoertuig voor de BMW. Hij sprak de inzittenden aan. [naam] zag dat op de inrit op dat moment geen goederen lagen. De passagier, die achter de bestuurder zat stapte uit de BMW en liep in de richting van de verbalisant. Ook de overige inzittenden wilden uitstappen. Op verzoek van de verbalisant bleven de bestuurder en de bijrijder in de auto. De al uitgestapte persoon, [medeverdachte 1], stapte ook weer in het voertuig. Vervolgens zag de verbalisant dat alle inzittenden van de BMW wederom uitstapten en daarna weer in het voertuig stapten. De verbalisant zag op dat moment dat er onder het rechter voorportier van de BMW een bolletje met wit poeder lag. Als bijrijder in de BMW was gezeten [medeverdachte 2]. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Ook de bestuurder van de BMW, [verdachte], is aangehouden. Onder de bestuurdersplaats van de auto werd een grote hoeveelheid van vermoedelijk drugs aangetroffen. Bij onderzoek op het bureau bleek dat de aangetroffen drugs bij het rechter voorportier 0,7 gram cocaïne betrof en dat de hoeveelheid drugs aan de bestuurderszijde bij weging 350 gram cocaïne betrof.
Verbalisant [naam] relateert dat naar aanleiding van het aantreffen van een bolletje met wit poeder – naar later bleek 0,7 gram cocaïne – onder het rechter voorportier van de BMW zijn aangehouden:
-[medeverdachte 1];
-[verdachte];
-[medeverdachte 2].
Na de aanhouding werd onder de auto, ter hoogte van de bestuurder – naar later bleek – 352,4 gram cocaïne aangetroffen. Van de in beslag genomen cocaïne werd een kennisgeving van inbeslagneming gemaakt, voorzien van nummer 2011102956-16. Monsters van de aangetroffen verdovende middelen werden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgestuurd voor verder onderzoek.
In het dossier bevindt zich een kennisgeving van inbeslagneming , registratienummer 2011102956-16, welke kennisgeving – zakelijk weergegeven – inhoudt:
inbeslagneming:
-Plaats : [straat], Venlo;
-datum en tijd : 25 oktober 2011 te 22.45 uur;
-reden : handel e.d. harddrugs;
volgnummer 1:
-aantal / eenheid : 1 zakje;
-SIN : AACV7067NL;
-Bijzonderheden : 1 zakje met netto 48,3 gram cocaïne;
volgnummer 2:
-aantal / eenheid : 1 zakje;
-SIN : AACV7068NL
-Bijzonderheden : 1 zakje met netto 100,8 gram cocaïne;
volgnummer 3:
-aantal / eenheid : 1 zakje;
-SIN : AACV7069NL
-Bijzonderheden : 1 zakje met netto 101,6 gram cocaïne;
volgnummer 4:
-aantal / eenheid : 1 zakje;
-SIN : AACV7070L
-Bijzonderheden : 1 zakje met netto 101,7 gram cocaïne;
volgnummer 5:
-aantal / eenheid : 1 bolletje
-SIN : AACV7071NL
-Bijzonderheden : 1 bolletje: 0,7 gram netto cocaïne.
Op 26 oktober 2011 is door de politie Regio Limburg-Noord (contactpersoon: [naam]) een aanvraag onderzoek NFI (referentienummer PL2321 2011102956-42) gedaan . Deze aanvraag houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
delict:
datum : 25 oktober 2011;
plaats : Venlo;
SIN : AACV7069NL;
omschrijving : cocaïne, monster uit 101,6 gram;
SIN : AACV7067NL;
omschrijving : cocaïne, monster uit 48,3 gram;
SIN : AACV7068NL;
omschrijving : cocaïne, monster uit 100,8 gram;
SIN : AACV7070NL;
omschrijving : cocaïne, monster uit 101,7 gram;
SIN : AACV7071NL;
omschrijving : cocaïne, gehele partij van 0,7 gram.
In het dossier bevindt zich een rapport “Identificatie van drugs” met zaaknummer 2011.11.01.013 en politieregistratienummer PL2321 2011102956-42 , welk rapport – zakelijk weergegeven – het volgende inhoudt:
Onderzoeksmateriaal ontvangen van: Forensische opsporing Limburg-Noord.
Vraagstelling:
Bevat het materiaal middelen die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) en zo ja, welke?
Onderzoek:
Voor het identificatieonderzoek werd gebruik gemaakt van gaschromatografie-, massaspectrometrie en/of infraroodspectroscopie; voorafgaand aan dit onderzoek werden uiterlijke kenmerken beoordeeld en indicatieve kleurtesten gebruikt.
kenmerk: omschrijving: conclusie:
AACV7069NL monster crèmekleurig poeder en brokjes bevat cocaïne
AACV7067NL monster wit poeder en brokjes bevat cocaïne
AACV7068NL monster wit poeder en brokjes bevat cocaïne
AACV7070NL monster wit poeder en brokjes bevat cocaïne
AACV7071NL monster crèmekleurig en lichtroze poeder
en brokjes bevat cocaïne
Cocaïne is vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart op 27 oktober 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben op 25 oktober 2011 om ongeveer 22.00 uur met mijn vriend [verdachte] in zijn BMW naar Venlo gekomen. We zijn bij McDonald’s geweest. Toen we voor de auto van [verdachte] stonden werden we aangesproken door een kleine persoon met een donkere huidskleur en een smal postuur. Hij sprak ons aan in gebrekkig Duits. Ik had met die persoon telefonisch contact gehad. Ik heb met hem afgesproken bij de McDonald’s. Deze persoon heet [medeverdachte 1], ik weet zijn achternaam niet. [verdachte] heeft op de parkeerplaats van de McDonald’s met [medeverdachte 1] gesproken. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [medeverdachte 1] zei dat hij voor € 50,-- cocaïne wilde hebben. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] tegen ons zei dat wij hem moesten volgen. Ik ben bij [verdachte] in zijn BMW gestapt en ik zag dat [medeverdachte 1] in een donkerpaarse/ blauwe Ford Ka stapte aan de passagierszijde. Er zat nog een persoon in die auto, achter het stuur. Toen zijn wij achter de Ford Ka aangereden en op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] dat wij moesten wachten. Nadat [medeverdachte 1] in de Ford Ka was weggereden hebben wij vrijf minuten gewacht. Na die vijf minuten zagen wij dat [medeverdachte 1] teruggelopen kwam in onze richting. Ik zag dat [medeverdachte 1] zijn hand onder zijn vest hield. Hij stapte vervolgens in en nam plaats op de achterbank achter de bestuurder. Ik zag dat hij vervolgens een gripzak liet zien met daarin een grote hoeveelheid witte schijven. [medeverdachte 1] overhandigde de gripzak aan [verdachte] en ik zag dat [verdachte] een kleine hoeveelheid van een schijf afbrak en de gehele zak teruggaf aan [medeverdachte 1]. Toen hebben we [medeverdachte 1] diverse malen verzocht om uit te stappen. Wij zagen dat hij inderdaad uitstapte, maar dat hij de grote gripzak met witte schijven onder de bestuurdersstoel schoof en dat hij vervolgens uitstapte en in de richting van de politie liep.”
[verdachte] verklaart op 26 oktober 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 25 oktober 2011, omstreeks 22.30 uur, ben ik samen met mijn collega [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2]) met mijn auto, BMW, naar Venlo gekomen. Wij zijn naar McDonald’s gegaan. Daar kwam een andere persoon aan, die vroeg of wij iets wilden kopen. Ik heb toen gezegd dat ik een gram cocaïne wilde hebben. Hij zei toen tegen ons: “rij maar achter me aan.” Hij kwam alleen naar ons toe, maar was niet de bestuurder; er zat iemand anders achter het stuur. Het ging om een Ford Ka, kleur blauw of zwart. Daarna zijn we een stukje gaan rijden. Op aanwijzing van die persoon hebben we onze auto geparkeerd in de straat waar we later werden aangehouden. Hij zei tegen ons dat wij moesten wachten en dat hij terug zou komen. Ik zag toen dat de Ford Ka uit het zicht verdween. Vervolgens zag ik dezelfde persoon richting onze auto kwam gelopen. Hij stapte bij ons achterin de auto. Ik zag toen dat deze persoon een hele buidel vol met cocaïne had. Ik zei toen tegen hem dat ik één gram wilde kopen en niet een hele kilo. Hij heeft vervolgens alles aangeboden voor een prijs. Hij wilde alles aan ons verkopen. Ik zei dat ik maar één gram wilde en niet het hele pakket. Hij zei tegen mij dat ik € 50,-- voor een gram moest betalen. Hij overhandigde mij het hele pakket. Ik zei dat ik het hele pakket niet wilde kopen. Ik heb toen een stukje afgebroken en vroeg aan hem of dit genoeg was. Ik heb vervolgens de cocaïne in een stukje plastic gedaan en daar een bolletje van gemaakt. Daarna heb ik de rest van het pakket aan hem teruggegeven. Ik zag dat hij uitstapte. Op dat moment zag ik dat er een politieauto zeer snel voorbij reed. Ik zag toen dat deze jongen weer snel achterin stapte in mijn auto. Ik zei toen tegen hem: “Je kunt niet bij me instappen.” Ik zei nog tegen die jongen dat hij uit moest stappen, omdat hij drugs bij zich had. Hij zei dat er niets gebeurde. Ik heb de auto toen gestart en wilde wegrijden, toen de politieauto weer de straat inreed. Ik ben toen nog een uitrit ingereden. Ik hoorde de deur opengaan. Ik voelde dat hij iets achterin, bij mijn stoel, deed. Ik zei toen nog tegen hem: “Wat doe je daar, dit is mijn auto, ik moet dat spul hier niet.” Ik zag dat hij uitstapte en in de richting van de politieman liep. Ik voelde met mijn rechterhand achter mijn stoel en voelde daar een zak liggen. Ik zag dat dit dezelfde zak was, die hij mij eerder had getoond en geprobeerd te verkopen. Ik heb toen de deur geopend en deze zak onder de auto gegooid. Daarna werden we aangehouden.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart op 27 oktober 2011 te 10.05 uur – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben op 25 oktober 2011 met de trein naar Venlo gekomen. Ik denk dat dit tegen 18.00 à 19.00 uur was. Ik ben in Blerick opgehaald door een vriend wiens naam ik niet precies weet. Hij reed in een kleine auto. Het kan best een Ford Ka zijn geweest. We zijn eerst naar een woning in Venlo gegaan. Ik denk dat we ongeveer 2 à 3 uur daar binnen zijn geweest. Hierna zijn we naar McDonald’s gegaan om mijn Duitse vrienden te treffen. Ik heb hen aangesproken. Het kan zijn dat de BMW achter ons aan is gereden. U zegt mij dat in de Ford Ka een tas is aangetroffen met onder meer mijn identiteitsbewijs. Dat zijn mijn spullen.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart op 27 oktober 2011 te 13.30 uur – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Toen ik onderweg was naar Venlo heb ik contact gehad met de twee Duitse jongens. Ik heb telefonisch gesproken met [medeverdachte 2]. Nadat wij uit een woning in Venlo vertrokken zijn we naar McDonald’s gereden. Tevoren heb ik nog contact gehad met [medeverdachte 2]. We hebben afgesproken elkaar bij de McDonald’s te ontmoeten. Toen wij daar aankwamen waren [medeverdachte 2] en de andere jongen daar al met hun BMW. [naam] vroeg mij of ik de jongens in de BMW wilde vragen om ons te volgen. Dit heb ik ook tegen [medeverdachte 2] gezegd. Hierop ben ik weer bij [naam] in de auto gestapt en zijn de jongens in de BMW achter ons aangereden. Toen wij in de buurt reden waar wij door de politie zijn aangehouden heb ik de BMW gewezen om hen duidelijk te maken dat ze moesten parkeren. [naam] is een stukje doorgereden en ik ben uit de auto van [naam] gestapt en naar de BMW gelopen. Ik stapte in de BMW. Ik ben nog uit de auto geweest en toen ik weer opnieuw in de BMW ging zitten, kwam de politie er aan. Toen ik contact had met [medeverdachte 2] bij de McDonald’s vertelde hij mij dat ze geld hadden meegenomen. Hij vroeg mij toen of ze een grammetje cocaïne konden kopen.”
De rechtbank overweegt dat uit vorenstaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] degene is geweest, die met medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] had afgesproken hen bij McDonald’s te treffen en hen vervolgens heeft geleid naar [adres] te Venlo. Daar werden zij aangetroffen in de BMW, waaronder een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de resthoeveelheid van 352 gram cocaïne overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een afspraak tussen verdachte en [medeverdachte 2] om in Venlo cocaïne te gaan kopen. Daartoe heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact gelegd met [medeverdachte 1]. In Venlo aangekomen is verdachte in zijn BMW met [medeverdachte 2] achter de Ford Ka, waarin [medeverdachte 1] zich bevond aangereden en hebben zij gewacht tot [medeverdachte 1] terugkwam met de cocaïne. Hoewel het blijkens de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2] om de aankoop van maar een kleine hoeveelheid cocaïne voor 50 euro zou gaan, is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] met een veel grotere hoeveelheid van ongeveer 353 gram cocaïne bij hen in de auto, de BMW, is gestapt. In plaats dat verdachte en [medeverdachte 2] zich meteen distantiëren van de – naar hun zeggen ongewenste grote hoeveelheid – drugs, nemen verdachte en [medeverdachte 2] de tijd en gelegenheid om verdachte het hele pakket in handen te laten nemen, er een stukje van af te laten breken, in plastic te doen en er een bolletje van te maken, welk bolletje vervolgens aan [medeverdachte 2]’s kant van de BMW, onder het bijrijdersportier wordt aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aldus handelend de volledige hoeveelheid cocaïne, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], in de BMW, opzettelijk voorhanden gehad. Het verweer wordt verworpen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2011 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 353 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10, 3e lid, van de Opiumwet.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 20 januari 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 8.911,98 gevorderd, alsmede teruggave van de in beslag genomen telefoons en telefoonkaarten.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij de eis van de officier van justitie, gelet op de richtlijnen van de LOVS, veel te hoog vindt, zelfs al zou worden uitgegaan van 353 gram cocaïne. De raadsman acht in dat geval een vrijheidsstraf van anderhalve maand ruim voldoende. De raadsman stelt dat het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte behoort te worden teruggegeven.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Bewezen verklaard is het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. Harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, leveren grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers op, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Hoewel, zoals hiervoor is overwogen, bewezen is verklaard dat verdachten een grote hoeveelheid van 353 gram cocaïne aanwezig hebben gehad in de BMW, kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] de intentie hebben gehad om slechts een kleine hoeveelheid aan te schaffen. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte hiermede rekening houden bij de strafmaat.
Voorts houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. De rechtbank is van oordeel dat hiermede de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking is gebracht, waarmede verwacht kan worden dat verdachte zich niet meer zal inlaten met dit soort delicten. Gelet hierop zal de rechtbank naast de na te melden vrijheidsstraf geen voorwaardelijke straf opleggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer in beslag genomen zijn:
een geldbedrag ad € 8.911,98, alsmede mobiele telefoons en telefoonkaarten.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene onder wie deze zijn in beslag genomen, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 91.
Opiumwet art. 2, 10.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomene, te weten:
-een geldbedrag ad € 8.911,98 ([nummer]);
-een mobiele telefoon, zwart, Samsung ([nummer]);
-een mobiele telefoon, zwart, Samsung ([nummer]);
-een mobiele telefoon, grijs, Nokia ([nummer]);
-een mobiele telefoon, zwart, Samsung ([nummer]);
-een telefoonkaart, wit, Ay Yildiz prepaid ([ nummer]);
-een telefoonkaart, wit, Ay Yildiz prepaid ([nummer]);
-een telefoonkaart, wit, Ay Yildiz prepaid ([nummer]).
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, A.K. Kleine en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 februari 2012.