ECLI:NL:RBROE:2012:BV2260

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/816075-11
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA ex art. 7 Wet DNA-onderzoeken bij veroordeelden

In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift dat is ingediend tegen het bevel van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen van een veroordeelde, ten behoeve van DNA-onderzoek. De kinderrechter heeft het bezwaarschrift beoordeeld na een eerdere veroordeling van de veroordeelde tot een voorwaardelijke werkstraf. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de inhoud van het dossier en de uitspraak van het Gerechtshof, dat de veroordeelde schuldig verklaarde zonder oplegging van straf of maatregel. Dit leidde tot de vraag of de veroordeelde nog steeds als 'veroordeelde' in de zin van de Wet DNA-onderzoeken bij veroordeelden kan worden beschouwd.

De kinderrechter overweegt dat de beslissing van het Gerechtshof niet genegeerd kan worden en dat de status van de veroordeelde is komen te vervallen. De kinderrechter concludeert dat het bezwaarschrift gegrond is en beveelt de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen. De beslissing is genomen in het licht van de rechten van de minderjarige en de relevante wetgeving, waarbij de kinderrechter de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging heeft genomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen belang meer is voor het bewaren van het celmateriaal, gezien de gewijzigde omstandigheden van de veroordeelde en het feit dat er geen verdere strafrechtelijke onderzoeken tegen haar lopen.

De uitspraak van de kinderrechter is gedaan op 25 januari 2012, na behandeling van het bezwaarschrift op 11 januari 2012. De kinderrechter heeft de officier van justitie, de veroordeelde en haar raadsvrouw gehoord. De beslissing is in overeenstemming met de wetgeving en de rechten van de betrokkenen, waarbij de kinderrechter de noodzaak van het afnemen van celmateriaal in twijfel heeft getrokken, gezien de recente uitspraak van het Gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer: 04/816075-11
Rekestnummer: 11/1387
Beschikking van de kinderrechter,op het op 2 december 2011 bij deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift op de voet van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna de Wet), van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] te [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.
Het bezwaarschrift is in raadkamer behandeld op 11 januari 2012.
Gehoord zijn de officier van justitie, veroordeelde en de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. M.J.M. Houben, advocaat te Thorn.
Het bezwaarschrift richt zich tegen het bevel van de officier van justitie op grond waarvan celmateriaal van veroordeelde wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen veroordeelde (met bovenvermeld parketnummer) en van voornoemd bezwaarschrift.
De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Veroordeelde is op 18 april 2011 door de kinderrechter veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf, ter zake het opzettelijk en wederrechtelijk wegmaken van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort.
Op 2 augustus 2011 heeft de officier van justitie bevolen dat van veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. Op 21 november 2011 is het celmateriaal bij veroordeelde afgenomen.
Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 5 december 2011 het vonnis van de kinderrechter vernietigd en veroordeelde schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat veroordeelde, kort gezegd, ingevolge het arrest van het Gerechthof, waarbij verdachte geen straf of maatregel is opgelegd, geen “veroordeelde” meer is in de zin van artikel 1, lid 1 sub c van de Wet. Als gevolg hiervan dient, aldus de verdediging, het afgenomen celmateriaal vernietigd te worden.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat zich de bijzondere omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b van de Wet. Veroordeelde is door het Gerechtshof veroordeeld voor een misdrijf van zeer beperkte strekking en tegen haar loopt verder geen strafrechtelijk onderzoek. Het Gerechtshof heeft voor dit misdrijf geen straf of maatregel opgelegd. Er bestaat geen belang voor afname van het celmateriaal dat van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. De persoonlijke omstandigheden van veroordeelde zijn in gunstige zin gewijzigd; de ondertoezichtstelling van veroordeelde is beëindigd en veroordeelde woont zelfstandig, waardoor het recidivegevaar uitermate gering is te achten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat, ook al is veroordeelde door het Gerechtshof schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, zij veroordeelde blijft in de zin van de Wet. Dit zou slechts anders zijn als veroordeelde door het Gerechtshof zou zijn vrijgesproken.
De bedoeling van de Wet is dat bij veroordeelden in de bij de Wet bepaalde gevallen, celmateriaal wordt afgenomen ter opneming in de DNA-databank. De definitie van veroordeelde in de Wet dient ruim te worden opgevat, waardoor ook veroordeelden die schuldig worden verklaard zonder toepassing van straf of maatregel onder de Wet vallen.
De officier van justitie is wel van mening dat nu het Gerechtshof artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast, zich de bijzondere omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 2, lid 1 sub b van de Wet. Het bezwaarschrift dient op grond daarvan gegrond te worden verklaard.
De beoordeling
Voor de beoordeling van het door de raadsvrouw primair gevoerde verweer is het volgende van belang.
Onder een veroordeelde in de zin van de Wet wordt, voor zover hier van toepassing, een minderjarige verstaan die is veroordeeld tot een jeugddetentie of een taakstraf. Uit de Wet en de wetsgeschiedenis (Memorie van toelichting, Kamerstuk 28685, nr. 3) blijkt dat de veroordeling niet onherroepelijk hoeft te zijn. Veroordeelde is op 18 april 2011 in eerste aanleg veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf. Daarmee wordt voldaan aan de definitie van veroordeelde in artikel 1 lid sub c van de Wet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is, of veroordeelde met de door het Gerechtshof in hoger beroep uitgesproken schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel, de status van veroordeelde in de zin van de Wet heeft verloren.
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de kinderrechter acht geslagen op het volgende.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet heeft voorzien dat zich gevallen kunnen voordoen waarbij afname van celmateriaal en het bepalen en verwerken van het DNA-profiel heeft plaatsgevonden, het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd en waarin door het Gerechtshof een straf wordt opgelegd of anderszins wordt beslist waardoor niet meer wordt voldaan aan het “veroordeelde criterium” in de zin van artikel 1, lid 1 sub c van de Wet.
Voor minderjarigen zijn dat zaken waarbij in hoger beroep een geldboete wordt opgelegd en zaken, zoals de onderhavige, waar in hoger beroep een schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel wordt opgelegd. Wel is in artikel 16 van het besluit DNA-onderzoeken voorzien in gevallen waarbij er alsnog een vrijspraak of een (onherroepelijk) ontslag van alle rechtsvervolging volgt. Het DNA- profiel dient dan te worden vernietigd.
Evenmin lijkt er in de wetsgeschiedenis aandacht te zijn besteed aan de gevallen waarin een bezwaarschriftprocedure als de onderhavige wordt “ingehaald” door de beslissing van het Gerechtshof.
De kinderrechter overweegt dat de beslissing van het Gerechtshof in de bezwaarschriftprocedure niet genegeerd kan worden. In het licht van artikel 3 lid 1 jo. Artikel 40 lid 2 sub b onder (v) van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ( IVRK) is de kinderrechter van oordeel dat door de beslissing van het Gerechtshof aan veroordeelde de status van “veroordeelde” in de zin van de Wet is komen te ontvallen. Immers, het negeren van de beslissing van het Gerechtshof zou het recht van hoger beroep, zoals verankerd in artikel 40 IVRK, tot slechts een procedurele garantie maken. De beslissing in hoger beroep dient in volle omvang zijn werking te hebben. Door de beslissing van het Gerechtshof van 5 december 2011 kan er na deze datum niet meer worden gesproken van een “veroordeelde” in de zin van artikel 1, lid 1 sub c van de Wet.
Beslissing
De kinderrechter:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt de officier van justitie er voor zorg te dragen dat het op 21 november 2011 bij veroordeelde afgenomen celmateriaal zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg, kinderrechter in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier en uitgesproken op 25 januari 2012.