ECLI:NL:RBROE:2012:BV2186

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850209-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in strafzaak wegens onduidelijke tenlastelegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Roermond, stond de verdachte terecht voor het ten laste leggen van opzettelijke mishandeling en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat zich op 3 februari 2006 zou hebben voorgedaan, waarbij de verdachte met een personenauto met aanmerkelijke snelheid tegen het linkerbeen van het slachtoffer is gereden. De verdediging betoogde dat de dagvaarding nietig verklaard diende te worden, omdat er op dezelfde datum twee incidenten hadden plaatsgevonden en het onduidelijk was tegen welk incident de verdachte zich moest verdedigen. De officier van justitie was van mening dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat het ging om het tweede incident.

De rechtbank overwoog dat de dagvaarding volgens artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering een duidelijke opgave van het feit moet bevatten, inclusief tijd en plaats van het gepleegde feit. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging niet voldeed aan deze eisen, omdat het niet duidelijk was op welk van de twee incidenten de tenlastelegging betrekking had. Hierdoor was de verdediging in haar belangen geschaad, aangezien niet duidelijk was waartegen zij zich moest verantwoorden. De rechtbank verklaarde de dagvaarding in zijn geheel nietig, wat betekent dat de zaak niet verder kon worden behandeld.

Dit vonnis werd uitgesproken op 31 januari 2012 door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. V.P. van Deventer, en met de medewerking van de andere rechters. Mr. W.A.H.J. Poppeliers was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850209-07
Datum uitspraak : 31 januari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 september 2007, 5 maart 2008, 9 maart 2010 en 17 januari 2012.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2006 in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte bestuurde personenauto met
aanmerkelijke snelheid op die [slachtoffer] is ingereden althans toegereden en/althans tegen (het linkerbeen van) die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht);
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 3 februari 2006 in de gemeente Roermond, opzettelijk mishandelend met een door hem, verdachte bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid tegen (het linkerbeen van) [slachtoffer] is gereden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding in zijn geheel nietig dient te worden verklaard. Uit de tenlastelegging van zowel het primaire als het subsidiaire feit blijkt dat deze betrekking heeft op één voorval dat zich zou hebben voorgedaan op 3 februari 2006, waarbij met een aanmerkelijke snelheid tegen het linkerbeen van het slachtoffer is gereden. Volgens de verdediging blijkt uit het dossier dat er op 3 februari 2006 twee incidenten hebben plaatsgevonden waarbij met een aanmerkelijke snelheid tegen het linkerbeen van het slachtoffer is gereden. De verdediging is van oordeel dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is, nu uit de tekst van de tenlastelegging onvoldoende blijkt welke van de twee incidenten op 3 februari 2006 verdachte verweten wordt. Volgens de verdediging is daarmee onduidelijk waartegen zij zich dient te verdedigen.
De officier van justitie heeft aangegeven van oordeel te zijn dat aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Volgens de officier van justitie maakt de tenlastelegging van zowel het primaire als het subsidiaire feit voldoende duidelijk dat het in deze zaak gaat om het tweede incident dat plaats heeft gevonden op 3 februari 2006. De officier van justitie concludeert dat het beroep van de verdediging op nietigheid van de dagvaarding moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 261 Sv is bepaald dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Voorts dient de dagvaarding op grond van dit artikel de omstandigheden te vermelden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de beoordeling van de vraag of in een concreet geval aan deze eisen is voldaan dient te worden gekeken naar de functie van de dagvaarding en de daarin opgenomen tenlastelegging. In de eerste plaats dient de tenlastelegging een voldoende bepaald en omlijnd object van het door de rechter in te stellen onderzoek vast te leggen en in de tweede plaats dient de tenlastelegging de beschuldiging in voldoende precieze termen te formuleren zodat de verdachte daaruit kan begrijpen waarvoor hij zich moet verantwoorden.
In het dossier van onderhavige zaak wordt melding gemaakt van twee incidenten die plaats zouden hebben gevonden op 3 februari 2006. Bij beide incidenten zou met een aanmerkelijke snelheid tegen het linkerbeen van het slachtoffer zijn gereden. Deze incidenten zijn door tijdsverloop van elkaar gescheiden. De tenlastelegging van zowel het primaire als het subsidiaire feit ziet echter maar op een incident dat zou hebben plaatsgevonden op 3 februari 2006. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de tenlastelegging van zowel het primaire als het subsidiaire feit niet afgeleid kan worden op welke van de twee incidenten de tenlastelegging betrekking heeft. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging hierdoor in haar belangen is geschaad, nu niet duidelijk is tegen welk feit zij zich moet verdedigen. Gelet hierop is niet voldaan aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding in zijn geheel nietig dient te worden verklaard.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, V.P. van Deventer en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 31 januari 2012.
Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.