ECLI:NL:RBROE:2012:BV2107

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/610046-08 en 04/816503-09 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en Opiumwet: Beoordeling van de rol van de verdachte in de onttrekking van goederen aan de boedel en de teelt van hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van faillissementsfraude en het telen van hennep. De verdachte, geboren te [geboortedatum en plaats], was als bestuurder van de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] betrokken bij de onttrekking van goederen aan de failliete boedel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 september 2008, samen met medeverdachte [medeverdachte], goederen had onttrokken aan de boedel van de failliete vennootschappen, wat leidde tot bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de verplichtingen van het voeren van een administratie, zoals voorgeschreven door het Burgerlijk Wetboek, en dat hij goederen beneden de waarde had vervreemd.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het telen van hennep. Op 29 april 2008 werd in een pand aan [adres] een hennepkwekerij aangetroffen, waar 1590 gram hennep en 1150 hennepplanten in beslag werden genomen. Op 3 september 2008 werd opnieuw een hoeveelheid van 5100 gram hennep aangetroffen in een andere ruimte van het pand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet door deze hennep te telen en te bewerken.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, maar achtte hem schuldig aan de overige feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafvermindering. De uitspraak benadrukt de ernst van faillissementsfraude en de gevolgen daarvan voor schuldeisers, evenals de maatschappelijke impact van de teelt van hennep.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/610046-08 en 04/816503-09 (ttz gev)
Datum uitspraak : 27 januari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2012.
2. De tenlasteleggingen
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
Parketnummer 04/610046-08:
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 januari 2004 tot en met 3 september 2008 te Kelpen (gemeente Leudal) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, als bestuurder of commissaris van de rechtspersoon [bedrijf 1]., welke bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 7 januari 2004 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die V.O.F., niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
artikel 343 aanhef onder 4 van het Wetboek van Strafrecht
althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 8 januari 2004 tot en met 3 september 2008 te Kelpen (gemeente Leudal) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], terwijl verdachte bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 7 januari 2004, in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
artikel 341 aanhef onder 4 van het Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 september 2008 te Kelpen (gemeente Leudal) en/of elders in Nederland, als bestuurder of commissaris van de rechtspersoon [bedrijf 2]., welke bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 31 december 2003 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die B.V., niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
artikel 343 aanhef onder 4 van het Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 september 2008 te Kelpen (gemeente Leudal) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, als bestuurder of commissaris van de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 2]. en/of [bedrijf 1]., welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank te Roermond van 31 december 2003 en/of 7 januari 2004 in staat van faillissement zijn/is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die B.V. en/of die V.O.F. enig goed te weten
twee althans een tractor(en) en/of
een verwerkingslijn met diverse motoren en transportbanden en/of
twee althans een heteluchtkachel(s) en/of
twee althans een heftruck(s) en/of
een aantal transportband met motoren en/of
twee althans een preiwasser(s) en/of
twee althans een preisorteermachine(s) en/of
een asperges sorteermachine en/of
een ontijzeringsinstallatie met pompen en/of
een aantal paarden en/of pony's en/of
een aantal motorvoertuigen voorzien van de kentekens [1] en/of [2] en/of [3] en/of [4] en/of [5] en/of [6] en/of
een paardentrailer voorzien van het kenteken [7] en/of
een aanhangwagen voorzien van het kenteken [8],
aan de boedel heeft onttrokken, bestaande uit het niet verantwoorden of melden van voornoemde goederen aan de curator in deze/dit faillissement(en) en/of het ten eigen bate aanwenden of gebruiken van die goederen;
artikel 343 aanhef onder 1 van het Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 18 juli 2003, in elk geval in het jaar 2003 te Kelpen (gemeente Leudal) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, als bestuurder of commissaris van de rechtspersoon [bedrijf 1]., welke V.O.F. bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 7 januari 2004 in staat van faillissement is verklaard, althans terwijl hij verdachte bij vonnis van de Rechtbank Roermond d.d. 7 januari 2004 failliet is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die V.O.F., althans zijn schuldeisers, enig goed te weten een John Deere trekker type 3130, twee lange platte wagens, een heftruck, een courgette sorteerder, een wikkelmachine, een hetelucht kanon, een plantmachine en een veldspuit klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, bestaande uit het verkopen van voornoemde goederen aan [koper] voor een bedrag van Euro 3.500,--;
artikel 343 aanhef onder 2 van het Wetboek van Strafrecht
althans indien ter zake het vorenstaande onder 4 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 18 juli 2003, in elk geval in het jaar 2003 te Kelpen, gemeente Heythuysen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [koper], althans alleen, een overeenkomst van koop en verkoop - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s), valselijk in die overeenkomst vermeld, dat die [koper], 1 John Deer trekker type 3130, 2 lange platte wagens, 1 heftruck, 1 courgette sorteerder, 1 wikkelmachine, 1 heteluchtkanon, 1 plantmachine en 1 veldspuit heeft gekocht van hem, verdachte en van die [medeverdachte] voor een bedrag van Euro 3.500,--, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 29 april 2008 te Kelpen, in elk geval in de gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld of bereid of bewerkt of verwerkt of aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1590 gram hennep en/of ongeveer 1150, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3 juncto 11 van de Opiumwet.
Parketnummer 04/816503-09:
hij op of omstreeks 03 september 2008 in de gemeente Kelpen, in elk geval in de gemeente Leudal,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5100 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3 Opiumwet
althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 03 september 2008 te Kelpen, in elk geval in de gemeente Leudal, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan [adres] (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 5100 gram hennep, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 03 september 2008 te Kelpen, in elk geval in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
artikel 3 Opiumwet juncto 48 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 januari 2012 gevorderd dat het onder parketnummer 04/610046-08 onder 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde en het onder parketnummer 04/816503-09 primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 (parketnummer 04/610046-08) ten laste gelegde heeft de officier van justitie onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad aangevoerd dat de verweten gedraging tot benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsrechten moet hebben geleid of hebben kunnen leiden. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht ziet op gedragingen die gepleegd zijn zowel vóór als na het faillissement. Hij heeft in onderhavige zaak gekozen voor een ten laste gelegde periode na het faillissement, aangezien de curator vanaf dat moment betreffende wetenschap pas had.
Ten aanzien van het onder 3 (parketnummer 04/610046-08) ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte en vervolgaangifte van de curator, de bouwtekeningen en bijbehorende renvooilijst van architectenbureau [getuige 1], alsmede de verklaring van getuige [getuige 1]. Voor wat betreft de paarden, pony’s, aanhangwagen en paardentrailer heeft hij verwezen naar betreffende verzekeringspolis en diverse constateringen zoals deze in het strafdossier zijn vermeld. Voorts kunnen alle in de tenlastelegging genoemde voertuigen gekoppeld worden aan verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte], terwijl de curator niet op de hoogte was van het bestaan van deze voertuigen.
Ten aanzien van het onder 4 (parketnummer 04/610046-08) ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de koopovereenkomst betreffende de in de tenlastelegging genoemde goederen en het taxatierapport. De verkoop heeft bovendien in het kader van de V.O.F. plaatsgevonden, nu zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] de overeenkomst hebben ondertekend, hetgeen in geval van een privéverkoop niet noodzakelijk zou zijn geweest.
7.1.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van zowel het onder parketnummer 04/610046-08 als het onder parketnummer 04/816503-09 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien het onder parketnummer 04/610046-08 onder 5 ten laste gelegde bepleit dat het dossier slechts bewijs voor het aanwezig hebben van de hennep bevat en dat in de zaak met parketnummer 04/816503-09 enkel de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de hennepkwekerij kan worden bewezenverklaard.
In het bijzonder heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn voor de onder 1 en 2 (parketnummer 04/610046-08) ten laste gelegde periodes en is onvoldoende gebleken dat door het ontbreken van de administratie de rechten van de schuldeisers bedrieglijk zijn verkort. Daarbij had verdachte bij het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde (parketnummer 04/610046-08) nimmer het oogmerk zijn schuldeisers te benadelen.
Voorts bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het onttrekken van de goederen aan de boedel zoals onder 3 (parketnummer 04/610046-08) is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 4 (parketnummer 04/610046-08) ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat getuige [koper] verdachte een helpende hand heeft toegestoken door een aantal goederen over te nemen en deze later feitelijk heeft teruggegeven aan verdachte om te kunnen gebruiken, maar niet om de boedel te benadelen. Voorts is er geen bewijs voorhanden dat deze verkoop in het kader van de V.O.F. is geweest. Deze heeft als privépersoon plaatsgevonden en nu zulks buiten de wettekst blijft, kan dit feit niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat alleen verdachte in deze zaak verantwoordelijk is en dat van een bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] en anderen niet is gebleken, zodat het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.
Ten slotte wordt aangevoerd dat verdachte is gedwongen door degene bij wie hij zakelijke schulden had de hennepkwekerijen te starten zoals ten last gelegd onder feit 5 bij parketnummer 04/610046-08 en onder parketnummer 04/816503-09. Bovendien bevat het dossier onvoldoende bewijs met betrekking tot het telen van de hennep op één enkele dag.
7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 04/610046-08 feit 1 en feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 04/610046-08 onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Onder feit 1 en 2 is aan verdachte ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij in de periode van 8 januari 2004 tot en met 3 september 2008 niet heeft voldaan aan de administratieplicht die hem krachtens het Burgerlijk Wetboek is opgelegd betreffende de rechtspersoon [bedrijf 1]. en de rechtspersoon [bedrijf 2]..
Voor wat betreft het niet of niet volledig voeren van de administratie onderschrijft de rechtbank de opvatting van de officier van justitie dat deze gedragingen voor zover verricht vóór het faillissement eerst onder de strafrechtelijke bepalingen van de artikelen 341 of 343 Sr vallen nadat het faillissement is uitgesproken. Dit betekent echter niet dat die handelingen alsdan geacht worden gedurende het faillissement te zijn verricht. De officier van justitie heeft ervoor gekozen in de tenlastelegging de periode van het faillissement op te nemen als pleegperiode. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat juist in het jaar voorafgaande aan de faillietverklaring is nagelaten een administratie te voeren conform de wettelijke bepalingen. Daardoor kan een essentieel onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen worden. Verdachte dient op dit punt te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het verwijt dat verdachte niet de gehele beschikbare administratie heeft overgelegd, constateert de rechtbank dat daarvan niet is gebleken. In het bijzonder kan dat niet worden afgeleid uit de gebrekkigheid of onvolledigheid van de administratie. Nu van het achterhouden van bestaande administratieve bescheiden niet is gebleken, moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 04/610046-08
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder parketnummer 04/610046-08 onder 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen . De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
7.3.1. Bewijsmiddelen van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 1]. (hierna te noemen: de V.O.F.) sinds 1 juli 1999 onder deze naam handelt en staat ingeschreven op [adres] te Kelpen-Oler. Vanaf genoemde datum zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als vennoten tot deze vennootschap toegetreden. Na eigen aangifte van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tot faillietverklaring voor zichzelf en namens de V.O.F. werden op 7 januari 2004 zowel de V.O.F. als verdachte en medeverdachte [medeverdachte], bij vonnis van de rechtbank Roermond, in staat van faillissement verklaard. Tot curator werd benoemd [naam] (hierna te noemen: [naam]), advocaat te Panningen .
Op 29 november 2007 heeft de curator [naam] in het faillissement van de V.O.F., verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk door verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. In de aangifte heeft de curator – kort gezegd – aangegeven dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] goederen, te weten bedrijfsinventaris, paarden en/of pony’s en voertuigen hebben onttrokken aan de boedel alsmede dat zij goederen beneden de waarde hebben vervreemd .
In het hiernavolgende zal de rechtbank nader ingaan op deze afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging.
Onttrekken van de bedrijfsinventaris aan de boedel
Het strafdossier bevat een bouwtekening behorende bij de aanvraag AMvB Akkerbouwbedrijven Milieubeheer , d.d. 18 augustus 2001, opgesteld door Architectenbureau [naam].. Als opdrachtgever staat genoemd [bedrijf 1]., gevestigd aan de [adres] te Kelpen-Oler. De naam van de V.O.F. is doorgehaald en met pen is er ‘[bedrijf 3].’ bijgeschreven. Bij deze bouwtekening is een renvooilijst , d.d. 2 december 2004, gevoegd, waarop onder andere de volgende goederen zijn genoemd:
? tractor met dieselmotor, aantal 2;
? verwerkingslijn met diverse motoren en transportbanden, aantal 1;
? verplaatsbare heteluchtkachel, aantal 2;
? heftruck met motor, aantal 2;
? transportband met motor, aantal 2;
? preiwasser, aantal 2;
? preisorteermachine, aantal 2;
? asperges sorteermachine, aantal 1;
? ontijzeringsinstallatie met pompen, aantal 1.
Getuige W.P.H.M. van den Schoor (hierna te noemen: [getuige 1]), vennoot bij Architecten-bureau [naam]., heeft verklaard dat de opdracht van [bedrijf 3]., [adres] te Kelpen-Oler, is uitgevoerd voor verdachte. De goederen die op bijbehorende renvooilijst worden genoemd, worden de eerste keer nagelopen en genoteerd. Er is daarbij gebruik gemaakt van een oude vergunning uit 2001. Deze vergunning stond op dat moment op naam van [bedrijf 1]. Op een later tijdstip wordt samen met de opdrachtgever de lijst nagelopen om te kijken of er zaken op deze lijst zijn bijgekomen of afgegaan. Verdachte heeft op dat moment ook aangegeven dat de vergunning moest worden opgemaakt onder de naam [bedrijf 3]. De goederen op deze lijst zijn nagelopen en de opdrachtgever heeft bevestigd wat er wel of niet aanwezig was. De goederen die op de lijst onder renvooi staan genoemd, zijn de zaken die op dat moment op het bedrijf aanwezig zijn volgens de opdrachtgever. De lijst uit 2001 is op de vergunningsaanvraag van 2004 hetzelfde gebleven, met enkele goederen die erbij zijn gekomen. Er wordt daarmee bevestigd dat genoemde goederen nog op het bedrijf aanwezig zijn.
Uit de aangifte en de vervolgaangifte van curator [naam] blijkt dat de op de renvooilijst genoemde goederen geen deel uitmaakten van de bedrijfsinventaris van de V.O.F.. Genoemde goederen werden bij zijn bezoek aan de V.O.F. op 31 december 2003 niet aangetroffen noch zijn deze goederen op enig moment aangemeld in de boedel.
Onttrekken van paarden en/of pony’s aan de boedel
Getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]) heeft verklaard dat er enkele paarden op naam van zijn vrouw geregistreerd hebben gestaan die daarvoor op naam van verdachte en [dochters verdachten] stonden. De paarden waren voor het faillissement als onderpand op naam van zijn vrouw gezet, omdat verdachte op dat moment de rekeningen vanuit de preihandel al niet meer kon betalen. In de loop van de tijd heeft verdachte hem betaald en heeft verdachte de paarden weer over laten schrijven op zijn naam. [getuige 2] heeft deze paarden en/of pony’s nooit gekocht en deze zijn ook nooit naar hem toegekomen.
Uit informatie afkomstig van de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland blijkt met betrekking tot de registratie van verschillende paarden en/of pony’s het volgende:
? het paard/de pony [pony 1] staat van 6 augustus 2002 tot 28 februari 2003 op naam van [dochters verdachten], van 28 februari 2003 tot 25 februari 2004 op naam van [echtgenote getuige 2] en vanaf 24 februari 2004 op naam van [broer medeverdachte] ;
? het paard/de pony [pony 2] staat van 6 augustus 2002 tot 28 februari 2003 op naam van [dochters verdachten], van 28 februari 2003 tot 26 mei 2004 op naam van [echtgenote getuige 2] en vanaf 26 mei 2004 op naam van [vader verdachte] ;
? het paard/de pony [pony 3] staat van 6 augustus 2002 tot 28 februari 2003 op naam van [dochters verdachten], van 28 februari 2003 tot 1 februari 2005 op naam van [echtgenote getuige 2] en vanaf 1 februari 2005 op naam van [vader verdachte] .
Uit nader onderzoek naar de familierelaties van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is gebleken dat [dochters verdachten] de twee minderjarige dochters van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] betreffen. [vader verdachte] is de vader van verdachte en [broer medeverdachte] betreft de broer van medeverdachte [medeverdachte].
In de vervolgaangifte van curator [naam] wordt aangegeven dat de paarden en/of pony’s niet zijn aangemeld in de boedel.
Onttrekken van voertuigen aan de boedel
In de aangifte van curator [naam] wordt weergegeven dat de curator uit verschillende schriftelijke bescheiden is gebleken dat er een aantal motorvoertuigen op naam van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de V.O.F. staan, welke tot de failliete boedel behoren.
Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt het volgende:
? de Volkswagen LT 40 TD met het kenteken [1] staat van 1 juli 1999 tot 11 september 2007 op naam van medeverdachte [medeverdachte] ;
? de Ford Escort met het kenteken [3] staat van 28 maart 2001 tot 11 september 2007 op naam van medeverdachte [medeverdachte] ;
? de Opel Caravan C1 met het kenteken [4] staat van 16 februari 2005 tot 13 september 2005 op naam van medeverdachte [medeverdachte] ;
? de Ford Transit met het kenteken [5] staat vanaf 21 februari 2005 tot 14 april 2008 op naam van verdachte ;
? de Volvo FL611 met het kenteken [6] staat vanaf 10 april 2007 tot 11 november 2007 op naam van verdachte ;
? de Henra met het kenteken [7] staat vanaf 19 september 2005 op naam van verdachte ;
? de Hapert DL 2000 met het kenteken [8] staat vanaf 29 december 2004 op naam van medeverdachte [medeverdachte] .
Voorts bevat het strafdossier een aantal schriftelijke bescheiden met betrekking tot de Motorrijtuigenbelasting, te weten:
? een acceptgiro voor de periodieke betaling voor de periode van 7 februari 2004 tot en met 6 mei 2004 betreffende het kenteken [1], geadresseerd aan medeverdachte [medeverdachte] ;
? een acceptgiro voor de periodieke betaling voor de periode van 5 februari 2004 tot en met 4 mei 2004 betreffende het kenteken [3], geadresseerd aan medeverdachte [medeverdachte] ;
? een acceptgiro voor de periodieke betaling voor de periode van 13 september 2005 tot en met 26 oktober 2005 betreffende het kenteken [4], geadresseerd aan verdachte ;
? een mededeling betreffende het mislukken van de afschrijving Motorrijtuigenbelasting voor de maand maart 2005 betreffende het kenteken [5], geadresseerd aan verdachte .
Uit de vervolgaangifte van de curator blijkt dat de voertuigen met de kentekens [1], [3], [4] en [5] niet zijn aangemeld in de boedel.
Verdachte heeft voorts verklaard dat de Henra paardentrailer met het kenteken [7] en de aanhangwagen met het kenteken [8], welke hij in bezit had, niet heeft aangemeld bij de curator.
Vervreemden van goederen beneden de waarde
Het strafdossier bevat een overeenkomst van koop en verkoop , d.d. 18 juli 2003, opgemaakt te Kelpen-Oler. In de koopovereenkomst verklaart [koper] te hebben gekocht van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]:
? een John Deere trekker type 3130;
? twee lange platte wagens;
? een heftruck;
? een courgette sorteerder;
? een wikkelmachine;
? een hetelucht kanon;
? een plantmachine;
? een veldspuit.
Een en ander tegen een totaalsom van Euro 3.500,- contant te voldoen. De overeenkomst is voorzien van drie handtekeningen met vermeldingen van de namen [koper] als koper en [verdachten] als verkopers.
Getuige [koper] heeft verklaard dat hij een smalspoortractor van [verdachte] heeft gekocht. Bij de tractor zat ook nog wat oud spul. Er moet een lijst zijn waarop die goederen staan. Hij heeft er in totaal € 3.500,- voor betaald.
Het strafdossier bevat voorts een afschrijvingslijst van de V.O.F. welke volgens verdachte betrekking heeft op het jaar 2001. Op deze afschrijvingslijst staan de volgende goederen vermeld:
? een vorkheftruck, jaar van aanschaf 2000, afschrijvingspercentage 20 %, aanschafwaarde
fl. 2.950,- (€ 1.338,65);
? een heather, jaar van aanschaf 1999, afschrijvingspercentage 20 %, aanschafwaarde fl. 992,-
(€ 450,14);
? een plantmachine, jaar van aanschaf 2000, afschrijvingspercentage 15 %, aanschafwaarde
fl. 17.372,- (€ 7.838,06);
? een veldspuit, jaar van aanschaf 1999, afschrijvingspercentage 10 %, aanschafwaarde fl. 13.424,-
(€ 6.091,55).
7.3.2. Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Nu gesteld noch gebleken is dat de in de feiten 3 en 4 genoemde bedrijfsinventaris van de V.O.F. is overgegaan op de B.V., gaat de rechtbank er van uit dat deze goederen nog steeds deel uitmaakten van het vermogen van de V.O.F.. Dat wellicht de B.V. deze goederen in de loop van 2003 in gebruik heeft gehad, doet daar niet aan af.
Met betrekking tot de paarden/pony’s en voertuigen geldt dat die grotendeels niet als bedrijfsinventaris zijn aan te merken, maar bestemd waren voor privégebruik. Nu het vermogen van de V.O.F. en dat van haar vennoot onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, brengt het faillissement van de V.O.F. ook het faillissement van haar vennoten met zich mee. Uit dien hoofde was verdachte verplicht ook openheid van zaken te geven met betrekking tot die goederen die mogelijk geen deel uitmaakten van de bedrijfsinventaris van de V.O.F. als zodanig, maar bestemd waren voor privégebruik.
Onttrekken van goederen aan de boedel
De rechtbank leidt uit de onder 7.3.1. genoemde bewijsmiddelen met betrekking tot de bedrijfs-inventaris af dat de op de renvooilijst genoemde goederen zowel in 2001 als in 2004 op het adres aan de [adres] te Kelpen aanwezig waren. Deze bedrijfsinventaris is echter door de curator bij zijn bezoek ten tijde van het faillissement niet aangetroffen, noch zijn deze goederen op enig moment aan de curator gemeld. Door aldus te handelen zijn deze goederen buiten het bereik en beheer van de curator gehouden en daarmee onttrokken aan de boedel.
Voorts blijkt uit de onder 7.3.1. genoemde bewijsmiddelen met betrekking tot de paarden en/of pony’s - in onderling verband en samenhang bezien - dat de paarden en/of pony’s van 2 februari 2001 tot en met 28 februari 2003 op naam van de minderjarige dochters van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren geregistreerd. Vervolgens worden de paarden en/of pony’s op naam van [echtgenote getuige 2] gezet om vervolgens in de loop van 2004 en 2005 te worden overgeschreven naar andere familieleden van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Deze gang van zaken met betrekking tot de registratie komt overeen met hetgeen getuige [getuige 2] omtrent het gebruik van de paarden en/of pony’s als onderpand heeft verklaard. De rechtbank leidt hieruit af dat er kennelijk sprake was van een zodanige beschikkingsmacht van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over de paarden en/of pony’s dat zij deze als onderpand konden gebruiken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in het bezit zijn geweest van enkele paarden en/of pony’s en dat zij zich door deze op naam van hun kinderen, [echtgenote getuige 2] en familieleden te registreren, hebben bediend van een schijnconstructie om deze buiten het bereik en beheer van de curator te houden.
Vervreemden van goederen beneden de waarde:
De koopovereenkomst betreft negen goederen, welke voor een totaal bedrag van € 3.500,- zijn verkocht. Op de afschrijvingslijst over het jaar 2001 van de V.O.F. worden vier vergelijkbare goederen vermeld als genoemd in de koopovereenkomst. Na doorberekening van de afschrijvingskosten tot en met het moment van verkoop (gebaseerd op de aanschafwaarde en afschrijvingsgrondslag zoals blijkt uit de in de bewijsmiddelen genoemde afschrijvingslijst), blijken deze vier goederen een totale boekwaarde van € 7.417,- te hebben. Gezien het feit dat in de koopovereenkomst alle goederen, inclusief de vier goederen met een berekende boekwaarde van
€ 7.417,-, voor een totaalbedrag van € 3.500,- te koop worden aangeboden, is de rechtbank van oordeel dat deze goederen beneden de waarde zijn vervreemd. De totale verkoopsom betreft immers niet eens de helft van de berekende waarde van de vier goederen, terwijl daarnaast ook nog een tractor en vier andere landbouwvoertuigen of –machines zijn verkocht.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat deze goederen niet door de V.O.F. maar door de vennoten zijn verkocht, merkt de rechtbank op dat deze stelling enerzijds feitelijk onjuist is en anderzijds juridisch niet relevant. Uit de afschrijvingslijst blijkt dat een deel van de in de koopovereenkomst genoemde goederen tot de bedrijfsinventaris van de V.O.F. behoorden. Uit de aard van de overige verkochte goederen (landbouwmachinerieën) blijkt dat deze eveneens deel uitmaakten van de bedrijfsinventaris van de V.O.F.. Voorts, zoals reeds hierboven is overwogen, vormt het vermogen van de V.O.F. en dat van de vennoot een onlosmakelijk geheel.
Het verweer treft dan ook geen doel.
Handelen ter bedrieglijke verkorting
Voor het element ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers’ is blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad voldoende dat bij verdachte de wil bestaat om de rechten der schuldeisers te verkorten. Deze wil is aanwezig indien de verdachte weet of begrijpt dat door zijn handelingen die rechten worden verkort, waaronder mede voorwaardelijk opzet wordt begrepen. Daadwerkelijke verkorting is echter niet vereist, maar voldoende is dat de gedraging tot benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsrechten heeft kunnen leiden.
Met betrekking tot het onttrekken van goederen aan de boedel moet verdachte zich er van bewust zijn geweest dat daardoor schuldeisers zijn benadeeld. Ditzelfde geldt met betrekking tot de in feit 4 bedoelde koopovereenkomst.
Zoals reeds hiervoor overwogen heeft verdachte op 18 juli 2003 een aantal goederen beneden de waarde verkocht. Het faillissement was op dat moment weliswaar nog niet aan de orde, maar gelet op het feit dat verdachte – naar eigen zeggen – samen met medeverdachte [medeverdachte] rond maart 2003 heeft besloten dat de V.O.F. geen bestaansrecht meer had en de betreffende verkoop niet meer is opgenomen in de administratie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich moet hebben gerealiseerd dat een faillissement redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoorde en dat hij met deze handeling in dat geval (van een toekomstig faillissement) de boedel zou kunnen benadelen en beperking van de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers het gevolg zou kunnen zijn.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel ten aanzien van het onder 3 als het onder 4 primair ten laste gelegde heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Betreffend verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Medeplegen
De raadsman heeft aangevoerd dat enkel verdachte verantwoordelijk is voor de genoemde handelingen en dat van een bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachte [medeverdachte] niet is gebleken.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de onder 7.3.1. genoemde bewijsmiddelen blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] als vennoot tot de V.O.F. zijn toegetreden en derhalve beiden als bestuurder van deze rechtspersoon kunnen worden aangemerkt. Voorts zijn beiden gelet op persoonlijke faillissementsverklaring in samenhang met het faillissement van de V.O.F. gehouden om de hieruit voortvloeiende verplichtingen na te komen en hebben zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verzuimd om de aan hen toebehorende goederen aan te melden in te boedel. Bovendien hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden de verkoopovereenkomst waarop het onder 4 ten laste gelegde betrekking heeft, ondertekend.
7.3.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Het strafdossier bevat het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [1] (hierna te noemen: verbalisant [1]), waarin staat weergegeven dat hij op 29 april 2008 ter assistentie bij een bedrijfscontrole naar het perceel aan [adres] te Kelpen-Oler is gegaan. De bewoner – naar later bleek verdachte – werd in zijn woning aangetroffen. In een eerste loods werd een dieselaggregaat aangetroffen dat in werking was. Achter paardenstallen in die loods was een betonnen wand gesitueerd waarachter een koelcel was gebouwd. In deze koelcel werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
Naar aanleiding van het aantreffen van een hennepkwekerij in de koelcel van de eerste loods werd de firma Essent ter plaatse gevraagd. Desgevraagd of het verbruik van het aggregaat overeenkwam met de aangetroffen hennepkwekerij, deelde een medewerker van Essent, na meting, mede dat er nog ergens iets was wat aanzienlijk stroom verbruikte. Aan de andere zijde van de koelcel waar de eerste hennepkwekerij werd aangetroffen was een deur gesitueerd. In deze ruimte werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en in deze ruimte stonden 300 hennepplanten. Verder werd in deze ruimte een kunststof tuinberging aangetroffen waarin droogrekjes stonden met daarop – na weging – 1590 gram henneptoppen. Aan de linkerzijde van de loods waren balen stro gestapeld die door verbalisanten aan de kant werden gereden. Achter deze stapel was de ingang van een zeecontainer zichtbaar. In deze container werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
Uit een kennisgeving van inbeslagname blijkt dat onder verdachte onder meer in beslag zijn genomen:
- 300 hennepplanten uit kweekruimte 1;
- 300 hennepplanten uit kweekruimte 2;
- 1590 gram gedroogde hennep uit kweekruimte 2;
- 550 hennepplanten uit kweekruimte 3.
Uit de ODV-kleurenreactietest blijkt dat zowel de aangetroffen hennepplanten als de gedroogde toppen hennep betreft.
De rechtbank acht de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte inhoudende dat hij werd gedwongen om de betreffende ruimtes ter beschikking te stellen door enkele personen bij wie hij zakelijke schulden had onaannemelijk. Immers, verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de kwekerijen, terwijl ter plaatse een aggregaat is aangetroffen, dat verdachte – naar eigen zeggen – zelf heeft gehuurd en waarvan is vastgesteld dat dit enkel in gebruik was ten behoeve van de hennepkwekerijen. Bovendien bleek dit aggregaat qua capaciteit en omvang te groot voor enkel het bedienen van de chalets, zoals door verdachte werd aangegeven. Voorts blijkt uit het dossier dat reeds in 2006 een hennepkwekerij bij verdachte werd aangetroffen, welke qua opzet gelijk was aan onderhavige hennepkwekerij. Destijds heeft verdachte verklaard dat hij de hennepkwekerij zelf gestart was teneinde zijn schulden af te lossen. Niet is in te zien waarom verdachte in 2008 niet zelf opnieuw een hennepkwekerij zou starten om zijn schulden af te betalen. Bovendien heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zijn stelling onvoldoende onderbouwd, waardoor die ook daarom niet aannemelijk wordt geacht.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 april 2008 in Kelpen hennep heeft geteeld en bewerkt, met dien verstande dat, nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van anderen dan verdachte bij de hennepkwekerij, verdachte ten aanzien van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
7.4 Bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het onder parketnummer 04/816503-09 ten laste gelegde
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder parketnummer 04/816503-09 primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Het strafdossier bevat het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [2], waarin staat weergegeven dat hij op 3 september 2008 assistentie verleende bij een onderzoek in de woning en aangrenzende loodsen van verdachte aan de [adres] te Kelpen-Oler. Tijdens het onderzoek in de woning werd een kelderruimte ontdekt, waarin een niet in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. In de kelder werden goederen aangetroffen gerelateerd aan de hennepkwekerij, waaronder twee droogrekken. Op deze droogrekken lagen henneptoppen te drogen. Na weging bleek dat het in totaal om 5,1 kilogram henneptoppen ging.
Uit de ODV-kleurenreactietest blijkt dat de aangetroffen gedroogde toppen hennep betreft.
De rechtbank leidt uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen af dat in een kelderruimte in de woning van verdachte in de gemeente Leudal op 3 september 2008 een hoeveelheid hennep van 5100 gram is aangetroffen, die op dat moment werd bewerkt, namelijk gedroogd. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7.3.3 heeft overwogen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij onder bedreiging enkel betreffende ruimte ter beschikking heeft gesteld, onaannemelijk. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde bewezen.
7.5. Bewezenverklaring
Op grond van de onder 7.3 en 7.4 vermelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 04/610046-08 onder 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde en het onder parketnummer 04/816503-09 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 04/610046-08:
3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 september 2008 te Kelpen tezamen en in
vereniging met [medeverdachte] als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1]., welke bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 7 januari 2004 in
staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die V.O.F. enig goed te weten
twee tractoren en
een verwerkingslijn met diverse motoren en transportbanden en
twee althans een heteluchtkachels en
twee heftrucks en
een aantal transportbanden met motoren en
twee preiwassers en
twee preisorteermachines en
een asperges sorteermachine en
een ontijzeringsinstallatie met pompen en
een aantal paarden en/of pony's en
een aantal motorvoertuigen voorzien van de kentekens [1] en [3] en [4] en [5] en [6] en
een paardentrailer voorzien van het kenteken [7] en
een aanhangwagen voorzien van het kenteken [8],
aan de boedel heeft onttrokken, bestaande uit het niet verantwoorden of melden van voornoemde goederen aan de curator in dit faillissement en het ten eigen bate aanwenden of gebruiken van die goederen;
4. primair
hij op 18 juli 2003 te Kelpen tezamen en in vereniging met [medeverdachte], als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1]., welke V.O.F. bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 7 januari 2004 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die V.O.F. enig goed te weten een John Deere trekker type 3130, twee lange platte wagens, een heftruck, een courgette sorteerder, een wikkelmachine, een hetelucht kanon, een plantmachine en een veldspuit klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, bestaande uit het verkopen van voornoemde goederen aan [koper] voor een bedrag van Euro 3.500,--;
5.
hij op 29 april 2008 te Kelpen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in een pand gelegen aan de [adres]) 1590 gram hennep en 1150 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Parketnummer 04/816503-09:
primair.
hij op 03 september 2008 in de gemeente Leudal, opzettelijk heeft bewerkt (in een pand aan [adres]) 5100 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 04/610046-08 feit 3:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 343 aanhef en onder 1 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 04/610046-08 feit 4 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed beneden de waarde vervreemden.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 343 aanhef en onder 2 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 04/610046-08 feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van parketnummer 04/816503-09 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De misdrijven onder parketnummer 04/610046-08 feit 5 en parketnummer 04/816503-09 primair zijn strafbaar gesteld bij artikel 3 juncto artikel 11 van de Opiumwet.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 januari 2012 gevorderd dat verdachte ter zake van het bij parketnummer 04/610046-08 onder 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde en het bij parketnummer 04/816503-09 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een aantal strafverlichtende aspecten meegewogen dienen te worden. De raadsman heeft gepleit voor minder bewezen verklaarde feiten, waarbij er bovendien sprake is van samenloop. Daarnaast dient de ernst en omvang van de zaak in perspectief geplaatst te worden. Voorts heeft verdachte blijk gegeven het laakbare van zijn tekortschietende handelwijze in te zien en neemt hij zijn verantwoordelijkheid. Bovendien is de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM geschonden, hetgeen een passende strafkorting behoort op te leveren. Ook heeft verdachte geen relevante antecedenten en heeft deze zaak al behoorlijke negatieve gevolgen voor hem gehad. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman niet passend en contra-productief, nu verdachte nog met de curator, het CJIB en de fiscus dient af te rekenen. De samenleving is dus gediend met een werkende verdachte. De raadsman heeft derhalve primair gepleit voor oplegging van de maximale taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht ingeval de rechtbank van oordeel zou zijn dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde is – de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de Reclassering een voorlichtingsrapportage omtrent verdachte op te laten stellen.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich – samen met medeverdachte [medeverdachte] – als bestuurder van een vennootschap onder firma schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door het onttrekken van een groot aantal goederen aan de bedoel van die rechtspersoon tijdens het faillissement en het verkopen van een aantal goederen beneden de waarde voorafgaande aan het faillissement. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat door zijn handelen het faillissement dat in januari 2004 is uitgesproken thans nog steeds niet is afgerond en ook zijn schuldeisers daarvan gedurende deze zeer lange periode nog steeds de gevolgen ondervinden. Uit het dossier blijkt dat enkele van verdachtes schuldeisers door zijn toedoen in het voortbestaan van hun ondernemingen bedreigd zijn geweest.
Faillissementsfraude ofwel bedrieglijke bankbreuk is een ernstig delict. Het handelen van verdachte heeft geleid tot flinke maatschappelijke schade in de vorm van frustratie van een juiste faillissementsafwikkeling en tot de benadeling van faillissementscrediteuren. Deze onvermijdelijke consequenties van zijn activiteiten moet de verdachte zich ook ten tijde van het plegen van de feiten hebben gerealiseerd; kennelijk heeft dat hem er toch niet van weerhouden aldus te handelen.
De rechtbank is niet gebleken dat verdachte het laakbare van zijn handelen heeft ingezien. Integendeel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte thans inkomsten uit werk genereert, waarvan hij, onder meer, een woning in België huurt. Desgevraagd heeft hij verklaard deze inkomsten niet aan de curator te hebben opgegeven, terwijl het hem bekend is dat het faillissement nog niet is opgeheven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen en/of bewerken van circa 1150 hennepplanten en in totaal ruim zes kilogram hennep. De aangetroffen hoeveelheden hennep zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden aangetroffen dat deze bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Verdachte heeft aldus gefaciliteerd dat een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de samenleving terecht zou komen, daarmee een gevaar voor de volksgezondheid opleverend. De rechtbank verwijt verdachte dat hij zich heeft beziggehouden met in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en zich daarbij kennelijk enkel door financiële motieven om in zijn eigen schulden te kunnen voorzien, heeft laten leiden zonder zich te bekommeren om de negatieve maatschappelijke effecten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien gebleken dat verdachte zich ook nog aan een ander strafbare feit schuldig heeft gemaakt. Dit ad informandum gevoegd feit staat vermeld op de tenlastelegging met parketnummer 04/610046-08 onder nummer 850796-08. Dit feit, dat ter terechtzitting door verdachte is erkend als door hem begaan, heeft de rechtbank meegewogen in de op te leggen straf en dit feit is daarmee afgedaan.
De rechtbank houdt bij haar overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf ten voordele van verdachte rekening met het feit dat verdachte blijkens het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke delicten.
De rechtbank stelt voorts vast dat tussen het plegen van de strafbare feiten, welke periode eindigde op 3 september 2008, en de berechting ter terechtzitting van 13 januari 2012 een termijn is verstreken van ruim drie jaar. In tegenstelling tot de raadsman begint de rechtbank haar telling niet bij het begin van de pleegperiode, maar bij de eerste daad van vervolging. Als eerste daad van vervolging merkt de rechtbank de datum van huiszoeking aan: 3 september 2008. Het dossier is gesloten op 30 september 2008 en vervolgens werden eind november 2008 de stukken in het kader van de rechtshulpverzoeken aan Luxemburg ontvangen, waarmee het opsporingsonderzoek voltooid was. Het Openbaar Ministerie heeft deze zaak echter pas op 20 april 2011 voor het eerst op de zitting aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Behoudens bijzondere omstandigheden dient dit te leiden tot strafvermindering. De rechtbank is van oordeel dat van bijzondere omstandigheden in onderhavige zaak geen sprake is noch dat de verstreken tijd aan verdachte is toe te rekenen. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit, te weten een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel, passend is en een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Echter alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk passend. Hiermee overstijgt de rechtbank de eis van de officier van justitie, terwijl zij minder feiten bewezen heeft verklaard. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten zoals hiervoor vermeld hiertoe aanleiding geeft en voorts dat het strafwaardige van het handelen vooral tot uiting komt in de thans bewezenverklaarde feiten. Echter de genoemde overschrijding van de redelijke termijn – welke niet is meegenomen in de eis van de officier van justitie – heeft de rechtbank doen besluiten deze te verminderen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank wijst overigens het voorwaardelijk verzoek tot een reclasseringsrapportage af, nu de raadsman dit pas in een zeer laat stadium naar voren heeft gebracht, terwijl er in april 2010 reeds een zitting heeft plaatsgevonden teneinde eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken en voorts verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting naar voren te brengen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91, 343,
Opiumwet artikelen 3, 11.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij parketnummer 04/610046-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij parketnummer 04/610046-08 onder 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde en het bij parketnummer 04/816503-09 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer, J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer en
mr. O.A.G. Corten als griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
27 januari 2012.