RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860345-11
Datum uitspraak: 20 januari 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor[verdachte]afzaken,
[verdachte],
geboren te [datum en plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 1 november 2011 en 6 januari 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de voordeur van de woning van genoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres], met benzine heeft ingespoten en/of een emmer met benzine bij deze voordeur heeft geplaatst en/of (vervolgens) een prop papier, althans een servet, heeft aangestoken en deze prop papier, althans servet (vervolgens) in genoemde emmer heeft gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), waardoor voornoemde voordeur vlam vatte, ten gevolge waarvan die voordeur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl bovengenoemde [slachtoffer] zich in voornoemde woning bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 289 juncto 45 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[medeverdachte] op of omstreeks 10 juni 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de voordeur van de woning van genoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres], met benzine heeft ingespoten en/of een emmer met benzine bij deze voordeur heeft geplaatst en/of (vervolgens) een prop papier, althans een servet, heeft aangestoken en deze prop papier, althans servet (vervolgens) in genoemde emmer heeft gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), waardoor voornoemde voordeur vlam vatte, ten gevolge waarvan die voordeur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl bovengenoemde [slachtoffer] zich in voornoemde woning bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 juni 2011 tot en met 10 juni 2011 behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan [medeverdachte] een emmer benzine en/of een fles benzine en/of een prop papier en/of een servet en/of een jerrycan ter beschikking te stellen en/of aan [medeverdachte] (per sms) informatie te verstrekken hoe ze de betreffende brand kon stichten; (artikel 289 juncto 45 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 10 juni 2011 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de voordeur van de woning van genoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres], met benzine ingespoten en/of een emmer met benzine bij deze voordeur geplaatst en (vervolgens) een prop papier, althans een servet, aangestoken en deze prop papier, althans servet, (vervolgens) in genoemde emmer gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), waardoor voornoemde voordeur vlam vatte, ten gevolge waarvan de voordeur van genoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of voor belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; (artikel 157 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[medeverdachte] op of omstreeks 10 juni 2011 in de gemeente Venlo opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres], immers heeft zij toen aldaar opzettelijk de voordeur van de woning van genoemde [slachtoffer], gelegen aan de [adres], met benzine ingespoten en/of een emmer met benzine bij deze voordeur geplaatst en (vervolgens) een prop papier, althans een servet, aangestoken en deze prop papier, althans servet, (vervolgens) in genoemde emmer gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), waardoor voornoemde voordeur vlam vatte, ten gevolge waarvan de voordeur van genoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of voor belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 juni 2011 tot en met 10 juni 2011 behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan [medeverdachte] een emmer benzine en/of een fles benzine en/of een prop papier en/of een servet en/of een jerrycan ter beschikking te stellen en/of aan [medeverdachte] (per sms) informatie te verstrekken hoe ze de betreffende brand kon stichten. (artikel 157 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 november 2011 gevorderd dat
de verdachte ten aanzien van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het meer subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van de brandstichting, zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. In het bijzonder acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en/of zijn medeverdachte het (voorwaardelijke) opzet hebben gehad [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de in dit vonnis vermelde voornaam van het slachtoffer en de verdachte overweegt de rechtbank dat zij in het vonnis de in diverse stukken vermelde naam [slachtoffer] vermeldt als [slachtoffer] en [verdachte] als [verdachte], nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat met [slachtoffer] het slachtoffer [slachtoffer] en met [verdachte] de verdachte [verdachte] wordt bedoeld.
De verbalisanten hebben gerelateerd hetgeen verdachte tegenover hen in een verhoor heeft verklaard. Samengevat komt de inhoud van de verklaring van verdachte tijdens dat gesprek op het volgende neer.
- Op zondag 5 juni 2011 werd het idee geopperd om [slachtoffer] een lesje te leren.
- [medeverdachte] en ik waren allebei van mening dat [slachtoffer] als een blok tussen ons in stond.
- Ik ben in eerste instantie de drijvende kracht geweest achter de brandstichting en daarna was [medeverdachte] de drijvende kracht.
- Ik heb net verteld dat [medeverdachte] met het idee kwam van de brandstichting. Dat is niet zo. Ik ben met het idee gekomen om [slachtoffer] een lesje te leren door brand te stichten. Ik wilde dit doen door met een gasbrandertje de voordeur van [slachtoffer] aan te steken. [medeverdachte] is later met het idee gekomen om dat met benzine te doen en een waterpistool. Dat initiatief kwam van [medeverdachte]. Ik heb haar daarbij niet tegengehouden.
- Mijn bedoeling van de brandstichting was om [slachtoffer] bang te maken en haar een lesje te leren. Ik zag haar na onze relatie als de winnaar en ik was de verliezer. Zij kleineerde mij en ik had het idee dat ik mij moest bewijzen ten opzichte van haar. [slachtoffer] zat in mijn hoofd en ze moest uit mijn hoofd. Ik weet alleen niet hoe ik haar uit mijn hoofd moest krijgen. Ik ben nog steeds heel gek op [slachtoffer] en heb de relatie met haar voor mijzelf nog niet af kunnen sluiten.
- Ik wist dat [medeverdachte] de voordeur van [slachtoffer] in brand ging steken met benzine. Ik heb niets gedaan om haar tegen te houden. Ik heb het allemaal laten gebeuren.
- [medeverdachte] en ik hebben zondag 5 juni 2011, dinsdag 7 juni 2011, woensdag 8 juni 2011 en donderdag 9 juni 2011 ge-sms’t over de brandstichting bij [slachtoffer].
- Ik had niet echt nagedacht over de gevolgen die de brand met zich mee konden brengen. Over de gevolgen van de bezine en de emmer heb ik niet goed nagedacht. Ik heb er ook niet over nagedacht dat de kinderen van [slachtoffer] mogelijk in huis konden zijn en wat de gevolgen konden zijn voor de buren.
- Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 10 juni 2011 tegenover de politie onder meer als volgt verklaard.
Ik heb er erg veel spijt van wat er gisteren gebeurd is. Ik heb dit in opdracht van iemand gedaan. Ik heb die brandstichting gepleegd. Vorig jaar heeft de ex van mijn vriend ons bedreigd. Het vrouwtje heet [slachtoffer] en mijn vriend heet [verdachte] Mijn vriend wilde dat [slachtoffer] hiervoor ook een keer gestraft werd. Hij heeft pas rust als [slachtoffer] gestraft is.
Afgelopen woensdagnacht stuurde [verdachte] mij een sms’je met daarin het idee om [slachtoffer] te straffen. [verdachte] zei in het bericht dat ik een emmer met benzine voor haar deur moest zetten en in brand moest steken. In de emmer moest ik een doek leggen en voordeur moest ik bespuiten met benzine. Hierna moest ik met een servetje de emmer in brand steken. Over deze brandstichting zijn meerdere sms berichten naar elkaar verstuurd. In een van deze berichten vertelde hij mij dan dankbaar te zijn om dit te doen zodat hij opnieuw kon beginnen. In het begin dacht ik laat het maar rusten. Ik heb het er met hem ook over gehad via de sms. Ik vond het niet goed. Ik stuurde hem het bericht dat dit niet goed was want misschien waren de kinderen thuis. Hij sms’te daarover heen dat hij rust wilde hebben en hij bleef maar aandringen dat ik daar brand moest gaan stichten. Dan pas had hij rust en kon hij weer verder. Na de sms’jes op woensdagavond heb ik niet meer geslapen.
Tot ’s morgens 11 uur kreeg ik sms’jes van [verdachte] en in die sms’jes kwamen weer die vragen om brand te gaan stichten bij [slachtoffer]. Na 17.00 uur kwamen weer die sms’jes om brand te gaan stichten. In een van die sms’jes stond dat ik het donderdagnacht kon doen, want hij was nog weg. Vervolgens ben ik op vrijdagmorgen 10 juni 2011 omstreeks 00.30 uur met mijn auto naar de woning van [verdachte] gereden. Ik had nog een sleutel van de woning en ben de woning binnen gegaan. [verdachte] had mij eerder een berichtje gestuurd dat in de schuur de emmer en benzine klaar stond en een afwasmiddelfles met benzine erin. Toen ik in de schuur kwam, zag ik dat er een emmer klaar stond met benzine en een doek erin. Ik zag ook een prop wat leek op een servetje en de afwasmiddelfles met benzine. Ik heb deze in de auto geladen en ben naar [slachtoffer], [adres] te Venlo gereden. [verdachte] had mij dit doorgegeven. [verdachte] zei dat de kinderen dan bij vader en dan bij moeder verblijven en dat [slachtoffer] daar woont. Bij die spullen lagen twee plastic doorzichtige handschoenen. Ik heb die handschoenen aangetrokken en vervolgens de spullen in mijn auto geladen. Ik heb de spullen achter de bestuurdersstoel op de vloer gezet. In de zijstraat van [slachtoffer] heb ik de auto geparkeerd. Van [verdachte] had ik via sms gehoord waar ik mijn auto moest parkeren. Want [verdachte] wist dat ik bij een diëtiste in de buurt van de woning van [slachtoffer] kwam en [verdachte] heeft mij vanaf daar de weg uitgelegd naar de woning van [slachtoffer]. Vervolgens heb ik de spullen uit de auto gepakt, de emmer en de plastic zak met het afwasmiddelflesje had ik in de handen en de prop papier in een van mijn vestzakken gestopt. Ik zag [huisnummer] en een lampje boven de deur. [verdachte] had mij via sms gezegd dat het [huisnummer] was. Ik zag dat het donker was. Ik heb alleen gekeken of er licht brandde in de gang. Ik heb het emmertje voor de deur neergezet. Ik heb hierna de voordeur ingespoten met het afwasmiddelflesje met benzine. Ik heb de prop papier uit mijn vest gepakt en met mijn aansteker aangestoken. Hierna heb ik de brandende prop papier in de emmer met benzine gegooid en ben meteen achteruit gelopen.
Ik zag vuur, een grote vlam en korte tijd later een plof. Ik denk dat het het afwasmiddelflesje met benzine was die ik in het emmertje had gegooid toen ik de voordeur het ingespoten met benzine. Ik heb niet omgekeken en ben meteen weggelopen.
Tijdens de brandstichting droeg ik op mijn hoofd een zwart sjaaltje met bloemen erop.
[verdachte] had gezegd omdat ik blonde haren had dat je dit sneller in het donker ziet en dat ik een doekje op mijn hoofd moest doen. Misschien zou [slachtoffer] mij terug kennen aan mijn haren. Volgens mij was ik om 01.30 uur bij de woning van [slachtoffer] om de brand te stichten. Ik weet nog dat [verdachte] had geschreven dat ze hem niks konden maken omdat hij zich met de schijven van de vrachtauto in kon dekken.
- [slachtoffer], wonende te Venlo, [adres], verklaart tegenover de politie als volgt.
Op 9 juni 2011 omstreeks 23.30 uur ben ik gaan slapen in mijn woning. Op 10 juni omstreeks 02.00 uur werd ik wakker van een krakend geluid. Ik ben vervolgens naar de trap gelopen. Bij de trap keek in naar beneden en zag ik een vlam bij mijn voordeur. Ik zag dat mijn voordeur in brand stond en ik heb op de muur van de buren geklopt die de brandweer hebben gebeld. Ik zag dat de kozijnen en de twee ramen in de voordeur en de deurmat zwaar beschadigd waren. De muren om de voordeur waren zwart. Als ik niet op tijd van de brand was wakker geworden, zou de gehele woning in brand hebben gestaan. Ik ben erg geschrokken en ik vreesde voor mijn leven.
- De verbalisanten [naam] en [naam] hebben hun bevindingen op de plaats delict in een proces-verbaal neergelegd en zij relateren als volgt. Op vrijdag 10 juni 2011 om 02.11 uur, werden wij, door de regionale meldkamer politie, gestuurd naar de [adres] in Venlo. Ter plaatse zou de voordeur in brand staan.
Vervolgens zijn wij onmiddellijk ter plaatse gegaan. Op bovengenoemde datum, omstreeks 02.16 uur, waren wij, ter plaatse op de [adres] te Venlo. Wij zagen in genoemde straat vuur ter hoogte van een woning aan de voorzijde. Het betrof een woonblok bestaande uit meerdere woningen. Wij zagen dat het vuur was bij een tussenwoning. Wij zagen dat bij [perceel] de voordeur in lichterlaaie stond. Wij roken direct een geur gelijkend op die van benzine of een andere brandversneller.
Wij hoorden van de aanwezige brandweerlieden dat er sprake was van brandstichting door gebruik van een brandbare vloeistof die op of tegen de voordeur gegooid dan wel gelegd zou zijn. Hierdoor zou de deur in brand gestoken zijn. Wij zagen dat buiten de voordeur het deurkozijn, de vloermat aan de buitenzijde en de buitenmuur verkoold waren.
Wij zagen dat zich in de woning een vrouw bevond. Wij hoorden van de vrouw dat zij de bewoonster was van de woning en was genaamd [slachtoffer].
- De getuige [naam] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard.
U vraagt mij een verklaring af te leggen over de brandstichting, op vrijdag 10 juni 2011 omstreeks 02:11 uur, bij een woning aan de [adres] te Venlo. Op de betreffende dag, datum en tijdstip was ik werkzaam als bevelvoerder van de beroepseenheid brandweer Venlo. Naar aanleiding van de melding van een brand bij de woning aan de [adres] te Venlo ben ik met mijn eenheid ter plaatse gegaan. Aldaar trof ik een kleine brand aan, bij de voordeur van de woning.
Als het gaat om gevaarzetting kan ik het volgende verklaren. Het was bij onze aankomst maar een klein brandje. Als wij niet ter plaatse waren gekomen, had de brand de woning in kunnen slaan. Op zo’n moment ontwikkelt zich rookontwikkeling en dit zou schadelijk kunnen zijn voor aanwezigen in het pand. Verder is het moeilijk te zeggen wat de brand had gedaan zonder onze komst. Hiervoor zou je een brandproef moeten uitvoeren. Ik kan niet zeggen of de brand was overgeslagen naar andere woningen echter is deze mogelijkheid altijd aanwezig als een zaak maar lang genoeg brand.
De raadsman heeft ten aanzien van het gebruik als bewijsmiddel van het verhoor van verdachte van 12 juni 2011 te 14.40 uur het volgende naar voren gebracht.
In dit onderzoek heeft de officier van justitie de politie gelast de verhoren van verdachte audiovisueel vast te leggen. Tijdens het bekijken van deze beelden is de verdediging gebleken dat van het verhoor dat op 12 juni 2011 tussen 14.40 uur en 18.50 uur geen beelden beschikbaar waren. Desgevraagd deelde de politie mede dat van dit verhoor geen beelden waren. Nu die beelden niet aanwezig zijn, kan de verdediging niet controleren of verdachte tijdens dat verhoor wel of niet fit was.
Het 2e gedeelte van verhoor van verdachte d.d. 12 juni 2011 is in het verhoor samenvattend weergegeven. In dat verhoor bekent verdachte eigenlijk. Blijkens artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering dient de verklaring, voor zover deze een bekentenis van schuld inhoudt, zo veel mogelijk in de eigen bewoordingen van verdachte te worden opgenomen. Dat is bij dit verhoor niet gebeurd, weshalve wordt geconcludeerd dat gehandeld is in strijd met voornoemd artikel. Deze strijdigheid alsmede het ontbreken van beelden van dit verhoor, dienen als gevolg te hebben de uitsluiting van dit proces-verbaal van verhoor van verdachte van het bewijs.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het aanvullende proces-verbaal van 28 november 2011 blijkt dat er geen beelden zijn van het verhoor van 12 juni 2011 te 14.40 omdat de verbalisanten abusievelijk in het AVR systeem het vakje “auditief” hebben aangevinkt in plaats van het vakje “audiovisueel”. De stelling van de verdediging dat verdachte te moe was om verhoord te worden, dan wel dat aan zijn verklaring geen waarde gehecht kan worden gelet op de gestelde extreme vermoeidheid vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Uit de auditieve weergave van het verhoor blijkt niet van een extreme vermoeidheid of van een timide of vermoeide stem. Verdachte benut tijdens dit verhoor juist de gelegenheid om ook zijn weergave van het verhaal te kunnen vertellen. Ook de politie relateert in een aanvullend proces-verbaal dat verdachte tijdens het verhoor van 12 juni 2011 te 14.40 uur geen vermoeide of neergeslagen indruk maakte. Voorts melden de verhorende verbalisanten dat na afloop van dit verhoor verdachte aan de arrestantenwacht te kennen heeft gegeven dat hij even met hen wilde spreken. Naar aanleiding daarvan heeft er die dag nog een verhoor plaatsgevonden om 20.46 uur. Van dit verhoor zijn wel beelden beschikbaar. Ook op die beelden komt verdachte niet vermoeid over en is verdachte in staat om helder zijn verhaal te doen. De totale tijdsduur van het verhoor van 12 juni 2011 te 14.40 uur is ruim 4 uur. Uit de auditieve weergave blijkt dat verdachte de vragen van de verbalisanten veelal niet direct beantwoordt, doch terugvalt op zijn verhaal, zijn gedachten en gevoelens in de relatie tot zowel medeverdachte [medeverdachte] als het slachtoffer [slachtoffer]. De verhorende verbalisanten hebben in het door hen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal gemotiveerd aangegeven waarom het laatste gedeelte van het verhoor in samenvatting is gerelateerd, namelijk om het gesprek goed op gang te houden. De rechtbank constateert dat de verbalisanten verdachte enkel zeer open vragen stellen en hem op geen enkele wijze woorden in de mond leggen. Ook is de samenvatting van de verklaring van verdachte zoals opgenomen op de pagina’s 360 en 361 van het dossier een correcte weergave van hetgeen is verklaard. Van enige strijd met het bepaalde in artikel 29 van het wetboek van strafvordering dan wel enige ander voorschrift is de rechtbank niet gebleken. Er is dan ook geen enkele reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. Het daartoe strekkende verweer wordt verworpen.
Het meer subsidiair ten laste gelegde met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2011 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning gelegen aan de [adres], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk de voordeur van de woning van [slachtoffer], gelegen aan de [adres], met benzine ingespoten en een emmer met benzine bij deze voordeur geplaatst en vervolgens een prop papier aangestoken en deze prop papier vervolgens in genoemde emmer gegooid, waardoor voornoemde voordeur vlam vatte, ten gevolge waarvan de voordeur van genoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en de zich daarin bevindende goederen en voor belendende woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] te duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 157 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 1 november 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het medeplegen van brandstichting zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, toezicht van de reclassering en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte ten tijde van de uitspraak heeft doorgebracht, voldoende is.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte en zijn toenmalige vriendin en medeverdachte [medeverdachte] hebben samen het plan opgevat om de ex vriendin van verdachte, [slachtoffer] “een lesje te leren” dan wel te “straffen”. Tegen die achtergrond werd het idee geboren om brand te stichten door de voordeur van de woning van [slachtoffer] met benzine te besproeien en vervolgens die benzine aan te steken. [medeverdachte] is degene geweest die uiteindelijk het plan heeft uitgevoerd en de brandstichting feitelijk heeft gepleegd. Blijkens de verklaring van [medeverdachte] heeft verdachte heeft zich bewust op de achtergrond gehouden door de brandstichting te laten plegen door [medeverdachte] op een moment dat hij zelf in het buitenland was in een poging om buiten schot te blijven. Beide verdachten zijn dagen bezig geweest met het beramen van dit delict. Ondanks dat tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachten niet in elkaars aanwezigheid waren, hebben zij niet van al die bedenktijd gebruik gemaakt door op hun schreden terug te keren dan wel om [slachtoffer] of de politie in te lichten over datgene wat te gebeuren stond.
[slachtoffer], een alleenstaande moeder met twee kinderen, verklaart dat zij sinds de breuk met [verdachte], eind 2009, regelmatig het slachtoffer is geworden van (overigens onopgehelderd gebleven) vernielingen en brandstichtingen rondom haar woning. Zo bevinden zich in het dossier diverse aangiftes van het leksteken van de banden van haar auto en van het gooien van een steen door de ruit van haar voordeur. Ook heeft zij aangifte gedaan nadat zij ’s-nachts wakker werd van de rook en een brandende c.q. smeulende plastic buis die door haar brievenbus was gestoken en gevuld was met (vuurwerk-) sterretjes aantrof en nadat het rolluik aan de buitenkant van de woonkamer vlam had gevat. Ook verklaart zij dat zij sinds de breuk met [verdachte] de nodige sms-berichten van hem heeft ontvangen met veelal een beledigende dan wel bedreigende inhoud. Met de buren was de afspraak gemaakt dat zij indien nodig door op de muur te bonken hun hulp kon inroepen. Gelet op al die incidenten had zij haar woning met de nodige brandmelders beveiligd en ook had zij een bewakingscamera gericht op de voordeur geïnstalleerd. Op de opnames van deze camera, herkende zij mede verdachte [medeverdachte], die kort daarna kon worden aangehouden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat door het snel wakker worden van [slachtoffer] en het snel ingrijpen van de buren en de brandweer, de brand beperkt is gebleven tot het gedeeltelijk verbranden van de voordeur van haar woning. Het is immers algemeen bekend dat een brand, zeker een die wordt gevoed door benzine, razendsnel, onvoorspelbaar en vaak oncontroleerbaar uitbreidt, waardoor het gevaar op het in brand raken dan wel verbranden van goederen en/of personen zeer nadrukkelijk aanwezig is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezen verklaarde een zeer ernstig feit is en dat de wetgever terecht op brandstichting een forse vrijheidsstraf heeft gesteld en dat de pleger van een dergelijk feit ook zwaar gestraft dient te worden. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij blijkt dat de angstklachten van [slachtoffer] en haar kinderen, ook na de aanhouding van beide verdachten nog steeds voortduren. [slachtoffer] slaapt heel slecht, bang dat er weer iets zal gebeuren, is daardoor oververmoeid met alle gevolgen van dien. Een van haar kinderen wijkt uit angst dat haar moeder iets zal overkomen niet meer van haar zijde. Het andere kind durft thuis in het geheel niet meer te slapen en verblijft elders.
Verder heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het gegeven dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld, heeft aangegeven spijt van zijn handelen te hebben en de persoonlijke omstandigheden zoals die zijn vermeld in het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 22 september 2011, in het bijzonder het gegeven dat er bij verdachte sprake is van problemen in de relationele sfeer en op het leefgebied ‘denkpatronen, gedrag en vaardigheden’.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, met name gelet op de aard van het feit en de mogelijke gevolgen daarvan voor derden, dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren op zijn plaats is.
Om te bevorderen dat verdachte niet zal recidiveren en om hem te steunen bij de aanpak van de bij hem aanwezige problemen, zal de rechtbank van de op te leggen vrijheidsstraf een gedeelte voorwaardelijk opleggen waaraan, overeenkomstig het advies van de reclassering, als bijzondere voorwaarde zal worden verbonden toezicht van de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, ook als dat inhoudt een behandeling bij/binnen FPK de Horst dan wel enige andere door de reclassering aan te wijzen instelling gedurende maximaal de periode van de proeftijd.
10.4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 37,99 en de immateriële schade op een bedrag van € 500,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit (artikel 157 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 537,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 juni 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 537,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 juni 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer],
[adres] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47,157
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een jaar niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, - ook als dat inhoudt een behandeling bij/binnen FPK de Horst dan wel enige andere door de reclassering aan te wijzen instelling gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars -, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Belissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, groot € 537,99, toe;
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van € 537,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 juni 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 537,99 subsidiair 10 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van het feit (artikel 157 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht) genaamd [slachtoffer], wonende [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 10 juni 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte en/of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 537,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 juni 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of haar mededader aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de
verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd
slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, W. Brouwer en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 januari 2012.
Mrs. W. Brouwer en C.C.W.M. Aretz zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.