ECLI:NL:RBROE:2012:BV0643

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
265959 \ CV EXPL 10-672
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot indienen van een opt-out verklaring in Dexia-zaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond is behandeld, staat de geldigheid van een opt-out verklaring centraal die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. [Y], is ingediend in het kader van de Duisenbergregeling. De eiser, Varde Investments (Ireland) Limited, stelt dat de gedaagde niet tijdig een geldige opt-out verklaring heeft ingediend, waardoor zij gebonden is aan de WCAM-overeenkomst. De gedaagde betwist dit en stelt dat mr. [Y] bevoegd was om de opt-out verklaring in te dienen op basis van een volmacht die eerder aan mr. [X] was gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de volmacht niet de bevoegdheid omvatte om een opt-out verklaring af te leggen, omdat deze volmacht was afgegeven vóór de verbindendverklaring van de Duisenbergregeling. De kantonrechter concludeert dat de opt-out verklaring niet rechtsgeldig is en dat de gedaagde als gerechtigde onder de WCAM-overeenkomst moet worden beschouwd. De vordering van Varde wordt toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.822,83, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 265959 \ CV EXPL 10-672
Vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 10 januari 2012
in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht
Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin 1 (Harbourmaster Place) Ierland,
eiseres,
gemachtigde: Jeukens en Buttolo Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Both.
Partijen worden hierna aangeduid als Varde en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het navolgende:
- de inleidende dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek tevens houdende een akte vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek;
- het tussenvonnis van 7 juni 2011;
- de akte uitlating voortprocederen zijdens Varde;
- de akte uitlating voortprocederen zijdens [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 30 december 1999 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia Bank Nederland B.V. (hierna te noemen: Dexia) een overeenkomst van aandelenlease aangegaan onder de naam ‘Korting Kado’, met nummer 59108232. De overeenkomst had een looptijd van 120 maanden en betrof een leasesom van € 29,689,41.
2.2. [gedaagde] heeft zich in maart 2006 gewend tot Leaseproces B.V.
In de offerte welke door Leaseproces aan [gedaagde] is gedaan, is onder meer te lezen: “(…) Hierbij bevestigen wij dat wij bereid zijn om voor u een procedure te voeren tegen Dexia Bank (…)”.
2.3. Op 28 maart 2006 heeft [gedaagde] een volmacht ondertekend waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) Ondergetekende verklaart bij dezen volmacht te geven aan Mr [X], (…) met recht van substitutie, om namens hem/haar in het geschil met Dexia (…) terzake van het bovengenoemde contract:
1. alle naar zijn oordeel noodzakelijk correspondentie en overleg met Dexia te voeren en Dexia te verzoeken om alle correspondentie uitsluitend naar Leaseproces te Amsterdam te zenden.
2. een gerechtelijke procedure aan te spannen tegen Dexia terzake van bovengenoemd geschil en om in die procedure tevens verweer te voeren tegen eventuele tegenvorderingen van Dexia.
(...)”.
2.4. Bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033) is de zogenoemde Duisenbergregeling algemeen verbindend verklaard. Het Hof heeft daarbij onder meer bepaald dat ‘gerechtigden’, die niet gebonden willen zijn aan deze verbindendverklaring, dit binnen een bepaalde termijn, die eindigde op 1 augustus 2007, kenbaar kunnen maken, de zogenoemde ‘opt-out’. Hiertoe diende een schriftelijke mededeling ingediend te worden bij notaris [de notaris] te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: [de notaris]).
2.5. Namens Leaseproces heeft, in opdracht van mr. [X], mr. [Y], advocaat te Renswoude, op 26 en 27 juli 2007 een opt-out verklaring ingediend voor een groot aantal met name genoemde personen, waaronder [gedaagde].
2.6. In haar brief van 2 augustus 2007 heeft Dexia zich op het standpunt gesteld dat zij de door mr. [Y] afgelegde opt-outverklaringen als ongeldig beschouwt.
2.7. Dexia heeft haar vordering op [gedaagde] aan Varde gecedeerd.
3. Het geschil
3.1. Varde vordert – na wijziging van eis - dat de kantonrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 4.287,33 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag berekend vanaf 22 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2. Varde stelt hiertoe – zakelijk weergegeven - dat tussen Dexia en [gedaagde] de verbindend verklaarde “Duisenbergregeling” van toepassing is, nu [gedaagde] niet tijdig een opt-out verklaring bij [de notaris] heeft ingediend. De door mr. [Y] ingediende verklaring kan niet als zodanig gelden, nu een toereikende volmacht ontbreekt. Dexia heeft bij brief van 2 augustus 2007 ook verklaard de door mr. [Y] afgelegde opt-outverklaringen als ongeldig te beschouwen, in de zin van artikel 3:69 lid 3 BW. Varde verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2011 (LJN: BQ8035) waarin het hof in een vergelijkbare procedure tot het oordeel is gekomen dat mr. [Y] geen rechtsgeldige opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW heeft kunnen indienen namens de gedaagde in die procedure.
3.3. [gedaagde] betwist de vordering en stelt daartoe – zakelijk weergegeven - dat namens haar tijdig een geldige opt-out verklaring is ingediend door mr. [Y], zodat zij niet valt onder de Duisenbergregeling.
Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat mr. [Y] bevoegd was namens haar een opt-out verklaring in te dienen op grond van de aan mr. [X] afgegeven volmacht. Subsidiair stelt [gedaagde] dat mr. [X] bevoegd was om als zaakwaarnemer de opdracht tot het indienen van een opt-out verklaring aan mr. [Y] te geven, althans dat
mr. [X] bevoegd was om die opdracht aan mr. [Y] als zaakwaarnemer te geven en dat ook mr. [Y] zelf als zaakwaarnemer bevoegd was de opt-out verklaring in te dienen.
3.4. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van haar verweer in haar akte uitlating voortprocederen naar een arrest van het hof te Leeuwarden. De kantonrechter veronderstelt dat [gedaagde] de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 maart 2011
(LJN: BP9794) bedoelt en zal in het hierna volgende van die veronderstelling uit gaan.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen staan vast dat [gedaagde] niet zelf rechtstreeks volmacht heeft verleend aan mr. [Y] tot het indienen van een opt out-verklaring.
4.2. Het onderhavige geschil spitst zich primair toe op de vraag of mr. [Y], op grond van de door [gedaagde] aan mr. [X] van Leaseproces (met het recht van substitutie) verstrekte opdracht bevoegd was namens [gedaagde] de opt-out verklaring af te leggen. Deze vraag is reeds in andere Dexia-zaken aan de orde geweest en is door het Gerechtshof Leeuwarden in haar uitspraak van 22 maart 2011 (LJN: BP9794) positief beantwoord.
Het hof heeft in die uitspraak overwogen dat Leaseproces met desbetreffende geïntimeerde in het kader van de volmachtverlening uitdrukkelijk de afspraak had gemaakt dat er geen schikking tot stand zou komen zonder zijn uitdrukkelijke toestemming. Door de algemeen verbindend verklaring van de Duisenbergregeling deed zich de situatie voor dat de geïntimeerde zonder zijn uitdrukkelijke toestemming gebonden dreigde worden aan een vaststellingsovereenkomst in het geval er niet tijdig een opt-out verklaring werd afgelegd.
In de gegeven situatie bracht de door de geïntimeerde verstrekte volmacht dan ook mee dat Leaseproces dat diende te voorkomen door de opt-out verklaring uit te brengen.
4.3. In de onderhavige zaak is gesteld noch anderszins gebleken dat Leaseproces met [gedaagde] andere afspraken heeft gemaakt dan die blijken uit de onder 2.2. genoemde offerte en de onder 2.3. genoemde op 28 maart 2006 aan mr. [X] afgegeven volmacht. Naar het oordeel van de kantonrechter is er dus geen sprake van een gelijke situatie als in de door het hof Leeuwarden beoordeelde kwestie.
4.4. Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter uitgaan van (de tekst van) de volmacht zoals deze op 28 maart 2006 is afgegeven aan mr. [X]. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in haar uitspraak van 7 juni 2011 (LJN: BQ8035) overwogen dat die volmacht niet de bevoegdheid behelst namens de volmachtgever een opt-out verklaring uit te brengen, in geval van de bedoelde verbindendverklaring van de Duisenbergregeling.
Die bevoegdheid kan naar het oordeel van het hof ook niet ingelezen worden in een aldus luidende volmacht die vóór de verbindendverklaring is verstrekt. Dat strijdt immers met het stelsel van de WCAM, dat ervan uitgaat dat een gerechtigde na de verbindendverklaring beslist of hij zich door het afleggen van een opt out-verklaring aan de binding van de WCAM-overeenkomst zal onttrekken.
4.5. De kantonrechter neemt de overwegingen van het Gerechtshof Amsterdam over en maakt deze tot de hare. Daarenboven benadrukt de kantonrechter dat de WCAM-overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is en dus een overeenkomst waarbij partijen, ter beëindiging van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens geldt, welke vaststelling bestemd is om ook te gelden voor zover zij mocht afwijken van de tevoren bestaande rechtstoestand (artikel 7:900, lid 1, BW). De inhoud van die regeling verzet zich er naar het oordeel van de kantonrechter tegen dat vóór de totstandkoming van de WCAM-overeenkomst reeds een volmacht wordt verleend die de bevoegdheid geeft een opt-out verklaring af te leggen.
4.6. Nu de kantonrechter op grond van het voorgaande concludeert dat mr. [Y] niet bevoegd was namens [gedaagde] de opt-out verklaring af te leggen, rijst de vraag of de opt-out verklaring geldig kan worden geacht op grond van zaakwaarneming. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.7. In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] uiteengezet dat Leaseproces, nadat de Duisenbergregeling algemeen verbindend was verklaard, haar cliënten heeft verzocht om aan te geven of zij een opt-out verklaring wilden indienen, door het al dan niet retourneren van een daartoe strekkende verklaring aan Leaseproces. Kennelijk bleek bij inventarisatie in de loop van juli 2007 dat [gedaagde] die verklaring niet had geretourneerd. Gesteld noch gebleken is dat er vervolgens contact is geweest tussen Leaseproces en [gedaagde] of dat geprobeerd is contact te leggen omtrent het al dan niet uitbrengen van een opt-out verklaring. Onder die omstandigheden was er voor mr. [X] of Leaseproces geen redelijke grond aanwezig om eind juli 2007, kennelijk onder tijdsdruk, bij wijze van zaakwaarneming een opt out-verklaring namens [gedaagde] uit te (doen) brengen. Dat Leaseproces nog van vele andere gerechtigden die eerder de behartiging van hun belangen jegens Dexia aan haar hadden opgedragen, geen volmacht tot het indienen van een opt out-verklaring had ontvangen, maakt dit niet anders. De tijdsdruk door de late en kennelijk omvangrijke inventarisatie, welke tijdsdruk uitsluitend aan Leaseproces moet worden toegerekend, draagt niet bij aan een redelijke grond voor het eigenmachtig indienen van een opt out-verklaring namens [gedaagde]. Bij dat oordeel komt geen gewicht toe aan de door Leaseproces verwachte mogelijk gunstige uitkomst voor [gedaagde] van dooronderhandelen met Dexia of voortprocederen. De opt out-verklaring kan dan ook niet uit hoofde van zaakwaarneming geldig worden geoordeeld.
4.8. De kantonrechter concludeert op grond van al het voorgaande dat tussen Dexia en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen doordat [gedaagde] niet (tijdig) een opt-out verklaring in het kader van de WCAM-overeenkomst heeft gedaan, waardoor zij is aan te merken als gerechtigde in de zin van die overeenkomst.
4.9. [gedaagde] heeft de hoogte van de vordering en de verschuldigdheid van wettelijke rente met ingang van 22 februari 2007 niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Varde dient te worden toegewezen en dat [gedaagde], als de in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.10. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het rapport Voorwerk II van de NVvR vaststelllen op € 535,50. De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen nu enkel de kosten begroot tot aan de uitspraak voor toewijzing vatbaar zijn.
4.11. De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Varde te betalen een bedrag van € 4.822,83 vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.287,33 berekend vanaf 22 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening.
5.2. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Varde gevallen en tot aan dit vonnis begroot op € 733,00, waarvan € 525,00 als salaris voor de gemachtigde.
5.3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 10 januari 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.