Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Beslissing op het verzoek tot wraking van [verzoekster] (verder aangeduid als verzoekster), namens haar gedaan door mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo (verder ook aangeduid als de advocaat).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond (verder aangeduid als de strafkamer), bestaande uit mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z], van 9 november 2011 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer 04/804206-10 van de officier van justitie tegen verzoekster. Van die terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat de advocaat de verdediging van verzoekster heeft neergelegd, dat verzoekster heeft verklaard “niets te gaan doen zonder advocaat” en dat de rechtbank na beraadslaging het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst, omdat verzoekster heeft aangegeven zich te willen laten bijstaan door een advocaat.
1.2. Bij vonnis van 23 november 2011 heeft de strafkamer voornoemd ten aanzien van [medeverdachte ], die op 9 november 2011 samen met verzoekster als medeverdachte heeft terechtgestaan, bewezen verklaard dat die [medeverdachte] zich op 8 september 2010 te Baarlo tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en zich toen daar tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan mishandeling. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [medeverdachte ] niet de grootste rol heeft gehad, maar dat haar bijdrage wel wezenlijk was. De rechtbank heeft [medeverdachte ] tot een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf veroordeeld.
1.3. Bij brief van 24 november 2011 heeft de advocaat de strafkamer laten weten dat hij zich wederom als raadsman van verzoeker stelt. Verder heeft de advocaat in die brief de rechters mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z] in overweging gegeven zich te verschonen. Subsidiair, voor het geval zij daartoe niet bereid mochten zijn of de verschoning niet mocht worden toegewezen, heeft de advocaat de wraking van genoemde rechters verzocht.
1.4. De gewraakte rechters hebben bij brief van 14 december 2011 inhoudelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Daarin hebben zij onder meer vermeld dat zij zich niet zullen verschonen en ook niet in het wrakingsverzoek zullen berusten. De reactie is in kopie aan de advocaat en aan de officier van justitie gezonden.
1.5. Bij brief van 16 december 2011 heeft de advocaat andere redenen aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dan die zijn vermeld in de brief van 24 november 2011. Deze brief is in kopie aan de gewraakte rechters en aan de officier van justitie gezonden.
1.6. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 20 december 2011 behandeld. Bij deze behandeling is mr. Oudijk voornoemd verschenen. Tevens zijn verschenen mrs. [X], [Y] en [Z] voornoemd. De officier van justitie is niet verschenen. Mr. Oudijk heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en hierbij een pleitnota overgelegd. De rechtbank heeft de uitspraak op het wrakingsverzoek bepaald op heden.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek is het volgende aangevoerd. In het vonnis van de strafkamer van 23 november 2011 tegen [medeverdachte ] is in de bewezenverklaring weliswaar de naam van verzoekster niet genoemd, maar in meerdere (door de raadsman in zijn pleitnota concreet genoemde) passages komt de naam van verzoekster voor. Alsdan doet het er niet toe dat de naam van verzoekster niet in de bewezenverklaring is genoemd. Het is volstrekt helder dat de strafkamer het oog heeft op verzoekster als mededader van [medeverdachte ]. Verzoekster weet dus wat haar te wachten staat. Verzoekster bestrijdt zich schuldig te hebben gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en in de buik te hebben geschopt. Uit het vonnis van [medeverdachte] weet verzoekster nu al hoe de strafkamer over haar verdediging zal oordelen. Minst genomen vreest verzoekster dat de strafkamer niet licht zal zijn af te brengen van het oordeel dat zij in de zaak tegen [medeverdachte] heeft gegeven. De te bepleiten vrijspraak krijgt verzoekster niet en zij moet ernstig rekening houden met een zwaardere straf dan [medeverdachte], van wie de strafkamer heeft geoordeeld dat zij niet de grootste rol heeft gehad. De gewraakte rechters kunnen niet meer onbevangen en onbevooroordeeld over de zaak van verzoekster oordelen.
3. Het standpunt van de gewraakte rechters
3.1. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op het gegeven dat de rechtbank in een zaak tegen een medeverdachte reeds vonnis heeft gewezen. Op grond van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens en van de Hoge Raad der Nederlanden is het enkele feit dat een rechterlijk college in een bepaalde samenstelling uitspraak heeft gedaan tegen een medeverdachte, onvoldoende om aan te nemen dat die samenstelling bevooroordeeld is of de schijn daarvan heeft gewekt. Dit geldt ook wanneer in het vonnis tegen de medeverdachte de naam van die verdachte voorkomt. De rechters zijn van oordeel dat zij niet bevooroordeeld zijn jegens verzoekster noch dat zij de schijn daarvan hebben gewekt.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoekster is niet doorslaggevend.
4.2. Aan de door de advocaat aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de strafkamer of één of meer van haar leden, - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens heeft de rechtbank voor zodanig oordeel bij het onderzoek op de terechtzitting geen houvast gevonden.
4.3. Te onderzoeken is vervolgens of de door de advocaat aangevoerde omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat (leden van) de strafkamer niet meer onbevangen en onbevooroordeeld over haar zaak kunnen oordelen, objectief gerechtvaardigd is.
4.4. Uit het enkele feit dat de strafkamer in de zaak tegen [medeverdachte ] - over hetzelfde feitencomplex als waarop de tenlastelegging tegen verzoekster is gebaseerd - een veroordeling van [medeverdachte] heeft uitgesproken, kan nog niet worden afgeleid dat de strafkamer blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens de persoon van verzoekster. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de strafkamer in het door haar gewezen vonnis tegen [medeverdachte] zich al zo specifiek en/of zodanig gemotiveerd over de nog te behandelen zaak van verzoekster heeft uitgelaten dat moet worden aangenomen dat de strafkamer zich in de zaak tegen verzoekster op enigerlei wijze gebonden zal achten.
4.5. Ook is in de door verzoekster aangevoerde passages in het vonnis tegen [medeverdachte] geen objectieve rechtvaardiging te vinden voor de vrees dat de strafkamer bij de beoordeling van hetgeen verzoekster wordt ten laste gelegd niet uitsluitend zal oordelen op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, waarbij de strafkamer hetgeen zij heeft beslist in een andere zaak tegen een medeverdachte buiten beschouwing dient te laten.
4.6. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, concludeert zij dat uit het vonnis tegen [medeverdachte] geen objectief gerechtvaardigd vermoeden valt af te leiden dat (een of meer leden van) de strafkamer bij de behandeling van de strafzaak van verzoekster niet meer onbevangen en onbevooroordeeld zullen zijn.
4.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en afgewezen moet worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, F. Oelmeijer en J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2012.