ECLI:NL:RBROE:2012:BV0488

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 7/2011
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens belediging door officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 3 januari 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend door zijn advocaat mr. K.D.M. Schepers. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de bewering dat de rechters partijdig waren, omdat zij niet ingrepen toen de officier van justitie verzoeker beledigde door hem te beschrijven als een 'laffe loser' en 'een man zonder ruggengraat'. Verzoeker had aangifte gedaan van smaad en belediging tegen de officier van justitie en de rechters, en stelde dat deze aangifte de rechters zou beïnvloeden in hun oordeel over zijn strafzaak.

De rechtbank heeft de procedure en de behandeling van het wrakingsverzoek uitvoerig besproken. De rechtbank oordeelde dat het nalaten van de rechters om in te grijpen tijdens het requisitoir van de officier van justitie op zichzelf geen blijk gaf van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en verklaarde het ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechters hun onafhankelijkheid en professionaliteit benadrukten. De rechtbank stelde dat de enkele aangifte van een strafbaar feit niet automatisch de status van verdachte met zich meebrengt voor de rechters, en dat de professionaliteit van de rechters hen in staat stelt om boven dergelijke beschuldigingen te staan. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen, en dat het wrakingsverzoek ongegrond was.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 7/2011
Beslissing op het wrakingsverzoek van [verzoeker]s (verder aangeduid als verzoeker) welk verzoek namens hem is ingediend door mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo (verder ook aangeduid als de advocaat).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond (verder aangeduid als de strafkamer), bestaande uit mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z], van 9 november 2011 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer 04/804205-10 van de officier van justitie tegen verzoeker. Van die terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat de officier van justitie daar het woord heeft gevoerd overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, haar vordering heeft voorgelezen en deze aan de rechtbank heeft overgelegd. Verder blijkt daaruit dat de voorzitter het onderzoek gesloten heeft verklaard en heeft meegedeeld dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden op de terechtzitting van 23 november 2011.
1.2. Bij brief van 18 november 2011 heeft de advocaat van verzoeker aan de griffier van de rechtbank het volgende bericht:
“Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u aan kopie van de aangifte smaad(schrift) subsidiair belediging die cliënt heden heeft gedaan jegens (o.a.) mevrouw mr. [X] (voorzitter), mr. [Y] en mevrouw mr. [Z].
Gezien de thans ontstane situatie heeft cliënt niet langer het gevoeld dat door deze rechters een onbevangen en onbevooroordeelde beoordeling van zijn zaak zal plaatsvinden. Naar de mening van cliënt is er tijdens de zitting een strafbaar feit gepleegd, waartoe door de rechtbank gelegenheid is verschaft. Vervolgens heeft cliënt zich genoodzaakt gevoeld hiervan aangifte te doen waarbij hun vervolging is verzocht. Onder die omstandigheden kan cliënt niet langer het vertrouwen hebben dat deze rechters nog tot een onbevangen beoordeling van zijn strafzaak in staat zijn.
Bij dezen verzoek ik de hiervoor genoemde leden van uw rechtbank zich te verschonen, bij gebreke waarvan ik hierbij namens cliënt hun wraking verzoek op bovenstaande twee gronden (gepleegd strafbaar feit en als gevolg van de aangifte).
Mag ik per omgaande van u vernemen?
Met vriendelijke groet,
K.D.M. Schepers”.
1.3. Bij brief van eveneens 18 november 2011 heeft mr. A.B.E. van Kan namens verzoeker bij de hoofdofficier van justitie te Roermond aangifte gedaan tegen de officier van justitie van smaad(schrift) subsidiair belediging en tevens aangifte gedaan van medeplichtigheid aan smaad(schrift) subsidiair belediging tegen mrs. [X], [Y] en [C] voornoemd.
Verzoeker heeft zijn aangifte gebaseerd op de volgende feiten of omstandigheden: Op de openbare zitting van 9 november 2011 (met een zaal vol publiek) heeft de officier van justitie in haar requisitoir verzoeker een “laffe loser” genoemd alsmede “een man zonder ruggengraat”. Verzoeker voelt zich daardoor onnodig aangerand in zijn eer en goede naam en wenst vervolging ter zake dit feit/deze feiten. De officier van justitie heeft ook in tweede termijn enkele keren verwezen naar die uitspraken. Op geen enkel moment heeft de strafkamer ingegrepen en de officier van justitie verzocht dergelijke bewoordingen niet te bezigen dan wel de toon enigszins te matigen. Voorafgaand aan het requisitoir van de officier van justitie heeft de strafkamer wel ingegrepen toen mr. Oudijk (advocaat van een gelijktijdig met verzoeker terechtstaande medeverdachte, toevoeging rechtbank) de officier van justitie meedeelde dat als zij bepaalde dingen niet had gehoord op de audiobestanden, zij dan beter moest luisteren. Naar aanleiding van die opmerking heeft de rechtbank mr. Oudijk meegedeeld dat hij dergelijke sneren naar de officier van justitie niet diende te maken.
1.4. Als gevolg van de hiervoor onder 1.2. bedoelde brief heeft de strafkamer op
23 november 2011 geen uitspraak gedaan in de eerder genoemde strafzaak tegen verzoeker.
1.5. De gewraakte rechters hebben bij brief van 14 december 2011 inhoudelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Daarin hebben zij onder meer vermeld dat zij zich niet zullen verschonen en ook niet in de wraking zullen berusten. De reactie is in kopie aan de advocaat en aan de officier van justitie gezonden.
1.6. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 20 december 2011 behandeld. Bij deze behandeling is verzoeker niet verschenen; namens hem is wel verschenen mr. J.C. Oudijk, die heeft verklaard dat de advocaat van verzoeker
mr. K.D.M. Schepers is verhinderd en dat hij namens mr. Schepers en verzoeker het woord zal voeren. Tevens zijn verschenen mrs. [X], [Y] en [C] voornoemd. De officier van justitie is niet verschenen.
Mr. Oudijk heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en hierbij een pleitnota overgelegd. De rechtbank heeft de uitspraak op het wrakingsverzoek bepaald op heden.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek is het volgende aangevoerd. De gewraakte rechters hebben jegens verzoeker een strafbaar feit gepleegd. Zij hebben namelijk niet ingegrepen toen de officier van justitie verzoeker beledigde door te zeggen dat hij een laffe loser was en een man zonder ruggengraat. Verzoeker heeft van dat feit bij de hoofdofficier van justitie aangifte gedaan en tevens verzocht om tot vervolging over te gaan. Verzoeker vermoedt dat de gewraakte rechters als gevolg van zijn aangifte niet objectief ten opzichte van hem en zijn zaak staan, waarin de gewraakte rechters door zijn aangifte de status van verdachte hebben. Verzoeker kan niet anders dan aannemen dat de betrokken rechters hem dat niet in dank zullen afnemen. Dat blijkt ook wel uit de mededeling van de gewraakte rechters aan de wrakingskamer, waarin zij spreken van aantijgingen. Volgens Van Dale zijn dat kwaadwillige ongegronde beschuldigingen. De rechters voelen zich kennelijk kwaadwillig en ongegrond door verzoeker beschuldigd.
3. Het standpunt van de gewraakte rechters
3.1. Het verzoek is gebaseerd op een beschuldiging van medeplichtigheid aan smaad of laster. Het enkel niet reageren op een stelling van de officier van justitie in haar requisitoir is geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit kan geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Te meer daar ook de verdediging bij pleidooi en in tweede termijn ampel de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren en daarvan heeft de verdediging ook gebruik gemaakt. De advocaat is daarbij geen duimbreed in de weg gelegd. Voor zover de advocaat stelt dat de (schijn van) vooringenomenheid moet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de rechtbank eerder de verdediging wel aansprak op haar gedrag, is deze stelling feitelijk onjuist. De rechtbank heeft op enig moment mr. Oudijk gevraagd zijn opmerkingen jegens de officier van justitie te matigen. Mr. Oudijk voerde niet de verdediging van verzoeker.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2. Aan de door de advocaat aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de strafkamer of één of meer van haar leden, - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens heeft de rechtbank voor zodanig oordeel bij het onderzoek op de terechtzitting geen houvast gevonden. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het die leden of één of meer van hen aan onpartijdigheid ontbreekt als zij in de zaak van verzoeker vonnis wijzen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3. De vraag of de strafkamer had moeten ingrijpen toen de officier van justitie in haar requisitoir verzoeker een laffe loser en een man zonder ruggengraat noemde, is een kwestie van (handhaving van de goede) procesorde op de terechtzitting. Wat er ook zij van de omstandigheid dat de strafkamer mr. Oudijk, die als advocaat optrad voor een medeverdachte van verzoeker, voordien in ander verband tot de orde heeft geroepen, het nalaten om in te grijpen toen de officier de voormelde woorden sprak, geeft naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen blijk van (de schijn van) partijdigheid bij (een of meer leden van) de strafkamer. Van zwaarwegende omstandigheden die tot een andere conclusie zouden nopen, is de rechtbank niet gebleken.
4.4. Ook de door verzoeker beleden vrees dat de gewraakte rechters als gevolg van de aangifte niet meer objectief ten opzichte van hem en zijn zaak zouden staan, omdat zij door zijn aangifte de status van verdachten hebben verkregen, is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de enkele aangifte van een strafbaar feit voor degene tegen wie die aangifte is gericht nog niet de status van verdachte met zich brengt. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de wijze waarop de strafkamer heeft gehandeld (en waartegen de aangifte zich richt) moet worden aangemerkt als te zijn gedaan in het kader van de (handhaving van de goede) procesorde op de terechtzitting. Daarbij is geen (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid vastgesteld. Het oordeel daarover wordt niet anders waar in het onderhavige geval door de advocaat van verzoeker aangifte is gedaan. Immers het doen van aangifte vloeit enkel voort uit het handelen van verzoeker en is niet te herleiden tot enige gedraging van de gewraakte rechters, anders dan in het kader van de (handhaving van de goede) procesorde, waardoor de (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid wordt opgeroepen.
Bovendien mag worden aangenomen dat de professionaliteit van de rechter met zich brengt dat hij in een geval als dit boven een dergelijke aangifte staat. Van de zijde van verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden gesteld - en ook anderszins is niet gebleken of aannemelijk geworden - op grond waarvan in dit geval aan die professionaliteit getwijfeld zou moeten worden.
4.5. Indien en voor zover verzoeker heeft willen betogen dat dit anders is door te stellen dat de gewraakte rechters hem de aangifte niet in dank zullen afnemen, blijkend uit het feit dat die rechters het woord aantijging hebben gebruikt, hetgeen volgens verzoeker kwaadwillige ongegronde beschuldiging betekent, dan merkt de rechtbank daarover het volgende op. Het begrip aantijging heeft niet uitsluitend die betekenis, maar heeft ook de neutrale betekenis van beschuldiging of aanklacht. In elk geval heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek niet vastgesteld noch is haar uit de processtukken gebleken dat de rechters met het bezigen van het woord aantijging hebben getoond persoonlijk geraakt te zijn in de zin zoals verzoeker vermoedt. Ook hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat er twijfel zou mogen bestaan over de professionaliteit van de gewraakte rechters.
4.6. De door verzoeker veronderstelde objectieve vrees voor partijdigheid van de gewraakte rechters, acht de rechtbank mitsdien niet aangetoond noch is deze anderszins gebleken of aannemelijk geworden.
4.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en afgewezen moet worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, F. Oelmeijer en J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2012.
lghc