ECLI:NL:RBROE:2011:BW8980

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1498
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rentevergoeding en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 15 maart 2011, gaat het om de vaststelling van het tijdstip waarop verweerder in verzuim is geweest met betrekking tot de terugbetaling van teveel betaalde eigen bijdrage en de bijbehorende wettelijke rente. Eisers, de erven van een overleden persoon, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, het CAK, die hen wettelijke rente had toegekend over een periode van te veel betaalde eigen bijdrage. De rechtbank oordeelt dat de betaling van de wettelijke rente op 12 november 2010 te laat was en dat eisers recht hebben op rentevergoeding over het bedrag van € 383,17 voor de periode van 11 februari 2010 tot 12 november 2010.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet bevoegd was om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers en dat de eerdere besluiten niet volledig tegemoetkwamen aan de eisen van de wet. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit van 25 oktober 2010 vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase vastgesteld op € 874,00, en verweerder veroordeeld in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep.

De rechtbank concludeert dat de wettelijke rente over het bedrag van € 383,17 moet worden betaald en dat de proceskostenvergoeding moet worden aangepast. Dit besluit is genomen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante bepalingen omtrent proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 2010 / 1498
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
de erven van [naam] te Heythuysen, eisers,
gemachtigde mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts,
tegen
het CAK, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2010 gegrond verklaard en alsnog een vergoeding van wettelijke rente toegekend over de periode van 14 maart 2008 tot en met 11 februari 2010 en van 14 maart 2008 tot en met 25 februari 2010. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft verweerder opnieuw en identiek beslist op het bezwaar van eisers en een proceskostenvergoeding toegekend ter hoogte van € 437,00. Eisers hebben ook tegen dat besluit een beroepsgrond ingediend.
Nu het besluit 30 november 2010 niet geheel tegemoet komt aan hetgeen door eisers in beroep is gevorderd, wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.
Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank bij brieven van 10 januari 2011 het onderzoek heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Aan de heer [naam], overleden op 5 september 2008, is op 4 januari 2008 met terugwerkende kracht tot 1 april 2006 een gewijzigd AOW-pensioen toegekend als gevolg waarvan de bijdrage voor de AWBZ met terugwerkende kracht lager is vastgesteld. Bij besluit van 5 juli 2010 is aan eisers wettelijke rente toegekend over restitutie van te veel betaalde eigen bijdrage van € 3.684,30 die is uitbetaald aan eisers op 11 en 25 februari 2010. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld in verzuim te zijn geweest ingaande 26 juni 2008 en heeft aan wettelijke rente een bedrag van € 318,18 toegekend.
2.2. Bij het thans bestreden besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder zich alsnog op het standpunt gesteld dat binnen een redelijke termijn van acht weken na kennisname van de nieuwe feiten en omstandigheden het teveel betaalde aan eigen bijdrage had moeten worden gerestitueerd. Aan eisers is op die grond dan ook alsnog wettelijk rente toegekend vanaf 14 maart 2008 voor een bedrag van € 383,17. Voor zover eisers aanspraak maken op wettelijke rente over teveel betaalde eigen bijdrage vóór 1 juli 2007 heeft verweerder dat verzoek doen toekomen aan het desbetreffende, destijds bevoegde, zorgkantoor.
Bij het nadere besluit van 30 november 2010 is de inhoud van het besluit van 25 oktober 2010 herhaald en daaraan is toegevoegd de toekenning van proceskosten ten bedrage van € 437,00. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd twee voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen (het bezwaarschrift en de -telefonische- hoorzitting) en het gewicht van de zaak aangemerkt als licht.
2.3. In beroep tegen het besluit van 25 oktober 2010 hebben eisers aangevoerd dat de rentevergoeding tot aan de dag der uitbetaling moet worden berekend en toegekend. Voorts hebben eisers betoogd dat acht weken een veel te lange en geen redelijke termijn is, te meer omdat er sprake is van jaren vertraging. Voorts hebben eisers aangevoerd dat ten onrechte verwijzing naar het zorgkantoor heeft plaatsgevonden voor de rentevergoeding voorafgaand aan 1 juli 2007 op de grond dat ook over de periode van 1 april 2006 tot en met 30 juni 2007 de restitutie eerst medio 2008 is ontvangen.
Tegen het besluit van 30 november 2010 hebben eisers aangevoerd dat verweerder het gewicht van de zaak te laag heeft vastgesteld.
2.4. Bij verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de rentevergoeding niet kan worden berekend tot de dag der uitbetaling op de grond dat eerst bij beschikking het bedrag moet worden vastgesteld en pas daarna kan worden uitbetaald. Nadat op 30 oktober 2010 de beslissing op bezwaar was genomen heeft verweerder op 12 november 2010 de wettelijke rente uitbetaald. Voor de beslistermijn op het verzoek om wettelijke rente heeft verweerder aansluiting gezocht bij artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft voorts betoogd dat het betreffende zorgkantoor bevoegd is gebleven om over rentevergoedingen over perioden vóór 1 juli 2007 te oordelen nu verweerder per 1 juli 2007 de administratie heeft overgenomen. Met betrekking tot het gewicht van de zaak in het kader van de proceskostenvergoeding heeft verweerder onder verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht en de toelichting daarop, betoogd dat de vergoeding evenredig moet zijn aan de prestatie of werkbelasting van de rechtsbijstandverlener en dat het gewicht voorts wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid (in de Nota van Toelichting: bewerkelijkheid en gecompliceerdheid).
2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan. Daarbij stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder niet bevoegd is ten tweede male te beslissen op het bezwaar van eisers en dat de rechtbank op die grond voorbijgaat aan het besluit van 30 november 2010 voor zover daarin met betrekking tot de rentevergoeding dezelfde beslissing is neergelegd als in het bestreden besluit van 25 oktober 2010. De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 30 november 2010 aanvullend is beslist namelijk voor zover in het besluit van 25 oktober 2010 is verzuimd om te beslissen op het verzoek om proceskostenvergoeding en zal in zoverre het beroep van eisers mede aanmerken als te zijn gericht tegen het besluit van 30 november 2010.
2.6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is de hoogte van de restitutie, de uitbetaling op 11 en 25 februari 2010 van teveel betaalde eigen bijdragen en de hoogte van de rentepercentages over de verschillende perioden. Partijen verschillen wel van mening over het moment dat verweerder in verzuim is geweest de vastgestelde restitutie te betalen. Bij brief van 16 januari 2008 heeft het zorgkantoor aan verweerder de wijziging in de AOW-pensioentoeslag met terugwerkende kracht ingaande 1 april 2006 gemeld en verzocht opnieuw te beslissen over de verschuldigde eigen bijdrage. Bij besluit op bezwaar van 27 mei 2008, verzonden op 30 mei 2008, is de eigen bijdrage aangepast en kennelijk is pas op 11 en 25 februari 2010 het teveel betaalde gerestitueerd.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op de melding bij brief van 16 januari 2008 in de (primaire) beschikking omtrent de nieuwe vaststelling van de eigen bijdrage ook had behoren te beslissen op de daaraan gerelateerde terugbetaling van teveel betaalde eigen bijdrage en vervolgens had moeten overgaan tot uitbetaling. Nu dat kennelijk niet is gedaan is verweerder op de (in het dossier niet bekende) datum van het primaire besluit op de (ambtshalve) aanvraag bij brief van 16 januari 2008 in verzuim tijdig het teveel betaalde bedrag vast te stellen en uit te betalen. Verweerder heeft in het thans bestreden besluit voor de vaststelling van het tijdstip waarop kan worden gesproken van een verzuim aansluiting gezocht bij de redelijke termijn die volgt uit artikel 4:13, tweede lid, van de Awb en daarmee een voor eisers niet ongunstig standpunt ingenomen. Eisers hebben voorts de mogelijkheid gehad eerder rechtsmiddelen aan te wenden tegen het achterwege blijven van tijdig (ambtshalve, volledig en adequaat) beslissen op de vaststelling van het te restitueren bedrag. Het beroep tegen de vaststelling van de datum van 14 maart 2008 als tijdstip waarop verweerder geacht kan worden in verzuim te zijn geweest het teveel betaalde aan eigen bijdrage vast te stellen en uit te betalen, slaagt op die grond dan ook niet.
2.8. Voorts hebben eisers in beroep aangevoerd dat de rentevergoeding tot aan de dag der uitbetaling (12 november 2010) moet worden berekend en toegekend. De grondslagen van de berekening van de wettelijke rente, de nabetalingen op 11 en 25 februari 2010 en de rentepercentages, staan vast en de hoogte van de renteberekening had dan ook in beginsel op 11 en 25 februari 2010 vast kunnen staan en tegelijkertijd uitbetaald kunnen worden. Daaruit vloeit voort dat de door verweerder berekende rentevergoeding van € 383,17 die op 12 november 2010 is betaald, te laat is betaald en eisers aanspraak maken op rentevergoeding over dat bedrag over de periode van (gemakshalve) 11 februari 2010 tot 12 november 2010. Overigens zij opgemerkt dat een primair besluit rechtskracht heeft en in werking treedt, terwijl bezwaar de werking ervan niet schorst. Dat betekent dat het in deze procedure genomen primaire besluit van 5 juli 2010 reeds tot uitbetaling van het daarbij vastgestelde bedrag aan rentevergoeding had dienen te leiden. Deze beroepsgrond van eisers slaagt dan ook.
2.9. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eisers in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit van 25 oktober 2010 in zoverre vernietigen. Vervolgens zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat aan eisers wettelijke rente wordt betaald over een bedrag van € 383,17 over de periode van 11 februari 2010 tot 12 november 2010.
2.10. Voor zover eisers in beroep hebben aangevoerd dat zij ook aanspraak maken op rentevergoeding voorafgaand aan 1 juli 2007, is de rechtbank van oordeel dat besluitvorming hieromtrent niet voorligt nu verweerder in zoverre het verzoek heeft doorgestuurd naar het zorgkantoor dat daarover nog dient te beslissen. Voor zover eisers de vrees hebben geuit wat dat betreft achter het net te vissen als het zorgkantoor niet bevoegd blijkt te zijn, is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek toch moet worden genomen en daartegen, dan wel tegen het uitblijven van een beslissing, hoe dan ook rechtsbescherming ingeroepen kan worden. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
2.11. Tot slot ziet de rechtbank zich geplaatst voor beantwoording van de vraag of verweerder bij de vaststelling van proceskostenvergoeding in bezwaar op goede gronden het gewicht van de zaak heeft vastgesteld op licht, waaraan de factor 0,5 is toegekend. In de jurisprudentie is uitgangspunt dat in beginsel de behandeling van een zaak in bezwaar of beroep behoort tot de categorie gemiddeld (factor 1), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Het hanteren van een andere dan de wegingsfactor 1 is slechts dan aangewezen wanneer sprake is van een van het gemiddelde afwijkende juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak. Verweerder heeft aangegeven van mening te zijn dat het belang van de zaak niet als van een “gemiddeld” belang kan worden aangemerkt en dat niet kan worden gesproken van een gemiddelde mate van inspanning door de gemachtigde bij het maken van bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat noch uit (de omvang van) het belang van de zaak noch uit de feitelijk gepleegde inspanning door de rechtsbijstandverlener kan worden afgeleid dat er in de juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak redenen zijn gelegen om af te wijken van het uitgangspunt van waardering van de zaak op “gemiddeld” en derhalve met de wegingsfactor 1. De hierop gerichte beroepsgrond van eisers slaagt dan ook.
2.12. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit van 30 november 2010 op grond van het voorgaande dan ook gegrond verklaren en het besluit van 30 november 2010 vernietigen. Vervolgens ziet de rechtbank in het voorgaande tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase vast te stellen op een bedrag van € 874,00.
2.13. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (voor het beroepschrift tegen het besluit van 25 oktober 2010 en voor het beroepschrift tegen het besluit van 30 november 2010). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2010 voor zover de hoogte van de wettelijke rente is bepaald op € 383,17;
bepaalt dat verweerder aan eisers aanvullend wettelijke rente betaalt berekend over een bedrag van € 383,17 over de periode van 11 februari 2010 tot 12 november 2010;
verklaart het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2010 voor het overige ongegrond;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 november 2010;
bepaalt dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase vast wordt gesteld op een bedrag van € 874,00;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eisers;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 15 maart 2011.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.