ECLI:NL:RBROE:2011:BV0480

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 5/2011
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Roermond

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 22 december 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.B. Boone. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de meervoudige strafkamer, die de verdediging toestond om stukken over te leggen, mits de advocaat in zijn pleidooi concreet naar deze stukken verwees. De advocaat stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid van de rechters, omdat zij de verdediging zou belemmeren in het inbrengen van ontlastende informatie. De rechtbank oordeelde echter dat de strafkamer een procesrechtelijke beslissing had genomen die niet duidde op partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor het wrakingsverzoek onvoldoende waren en verklaarde het verzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters Crompvoets, Oelmeijer en Wassenberg, met mr. L.G.H. Cox als griffier.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 5/2011
Beslissing op het wrakingsverzoek van [verzoeker] (verder aangeduid als verzoeker) welk verzoek namens hem is ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede (verder ook aangeduid als de advocaat).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond (verder aangeduid als de strafkamer), bestaande uit de leden van die rechtbank mrs. [A] (voorzitter), [B] en [C], van 21 oktober 2011 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer 04/993018-06 van de officier van justitie tegen verzoeker. Van die terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt - voor zover van belang voor de wrakingszaak - dat de advocaat aan de hand van een pleitnota het woord tot verdediging heeft gevoerd en een grote hoeveelheid stukken als producties bij die pleitnota - volgens de advocaat bestaande uit e-mailverkeer tussen verzoeker en anderen - heeft willen overleggen.
De strafkamer heeft, gehoord de officier van justitie, die tegen het overleggen van die
e-mails gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt, vervolgens daarover beraadslaagd in raadkamer. Na dat beraad heeft de strafkamer bij monde van haar voorzitter meegedeeld dat de bevoegdheid om stukken over te leggen onderworpen is aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde; daarbij heeft de voorzitter verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010, NJ 2010/409). Verder heeft de voorzitter meegedeeld dat het onderzoek op 18 april 2008 op de terechtzitting is aangevangen en dat de strafkamer, gelet op het grote aantal over te leggen stukken en het stadium van de onderhavige procedure, zal toestaan dat de verdediging alle stukken die zij voor de verdediging van belang acht, mag overleggen voor zover de verdediging daar bij pleidooi concreet naar verwijst en aldus een beroep op die stukken doet. Voor het overige zal de strafkamer niet toestaan dat de stukken worden overgelegd en zal zij die stukken aldus bij haar beoordeling buiten beschouwing laten.
Vervolgens heeft de advocaat verzocht om beraad. De strafkamer heeft het onderzoek op de terechtzitting onderbroken. Na hervatting van het onderzoek heeft de advocaat meegedeeld dat hij de strafkamer zal wraken als deze bij haar standpunt over de over te leggen stukken blijft. De voorzitter heeft vervolgens meegedeeld dat de strafkamer haar beslissing heeft genomen en daarbij blijft. Hierop heeft de raadsman de strafkamer gewraakt. De strafkamer heeft het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst.
1.2. De gewraakte rechters hebben bij brief van 3 november 2011 op het wrakingsverzoek gereageerd. Daarin hebben zij onder meer vermeld dat zij niet in de wraking berusten. De reactie is in kopie aan de advocaat en aan de officier van justitie gezonden.
1.3. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 20 december 2011 behandeld. Bij deze behandeling is verzoeker, bijgestaan door mr. Boone voornoemd, verschenen. Tevens zijn verschenen mrs. [A], [B] en [C] voornoemd. Als officier van justitie is verschenen mr. [X]. De advocaat heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en hierbij een pleitnota overgelegd. De gewraakte rechters hebben hun standpunt mondeling naar voren gebracht en de officier van justitie heeft zijn standpunt zowel mondeling als schriftelijk aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft de uitspraak op het wrakingsverzoek bepaald op heden.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek heeft de advocaat het volgende aangevoerd. De verdediging heeft te allen tijde het recht om stukken over te leggen, hetgeen blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad (vindplaats NJ 1996/275). Uit het arrest dat de strafkamer heeft genoemd, blijkt dat zij met haar beslissing afstevent op een nietige behandeling van het onderzoek op de terechtzitting. Gelet op die uitspraak moet de rechtbank de over te leggen stukken meenemen in haar beraadslaging en zo niet dan is het onderzoek op de terechtzitting nietig. Dat is niet in het belang van de verzoeker. Door van de advocaat een selectie te eisen – waartoe de Hoge Raad de strafkamer niet noopt – en aldus op de overige stukken geen acht te slaan, handelt de strafkamer in strijd met het door haar zelf genoemde arrest. Dat geeft volgens de advocaat blijk van vooringenomenheid. De strafkamer geeft immers met haar beslissing te kennen dat zij niet wil dat de verdediging voor verzoeker ontlastende informatie inbrengt. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 20 december 2011 heeft de advocaat nog naar voren gebracht dat de strafkamer in strijd met de rechtspraak van de Hoge Raad een nieuw criterium heeft aangelegd door te verlangen dat hij in zijn pleitnota de over te leggen stukken concreet benoemt. Dat criterium, aldus de advocaat, wordt in het nadeel van de verdediging uitgelegd en daardoor laadt de strafkamer de schijn van partijdigheid op zich.
3. Het standpunt van de gewraakte rechters
3.1. De strafkamer heeft beslist dat het de advocaat vrij stond de stukken via de pleitnota alsnog in te brengen, mits hij in zijn pleidooi concreet zou verwijzen naar die stukken. Aan de advocaat is de keuze gelaten op welke wijze hij dit wilde doen alsmede of hij daarin slechts enkele stukken wilde betrekken of dat hij alle stukken wenste te duiden. De niet in het pleidooi besproken c.q. aangehaalde stukken zouden buiten beschouwing worden gelaten. Ook het inbrengen van ontlastende informatie door de verdediging is gebonden aan de eisen van een goede procesorde. De strafkamer is in dit geval geconfronteerd met het overleggen van een groot aantal stukken door de verdediging nadat de behandeling van de feiten reeds was afgerond. Met haar beslissing is de strafkamer - ondanks het feit dat zij eerder had beslist een deel van deze stukken buiten beschouwing te laten - enerzijds de verdediging tegemoet gekomen door alle stukken te accepteren waarvan de verdediging vindt dat deze van belang zijn in de procedure en anderzijds de officier van justitie, die dan in staat is om inhoudelijk op hetgeen naar voren wordt gebracht te reageren. Ook zou dit de strafkamer de mogelijkheid bieden op de zitting kennis te nemen van stukken waarmee zij eerst bij pleidooi werd geconfronteerd. De gewraakte rechters hebben ten slotte gesteld niet in te zien hoe uit haar beslissing enige blijk van vooringenomenheid is af te leiden. De strafkamer heeft een juridische beslissing genomen waarvan de juistheid alleen in hoger beroep kan worden getoetst.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat er bij een of meer leden van de strafkamer sprake is geweest van subjectieve partijdigheid. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de die leden aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3. De beslissing van de strafkamer over (de wijze van) overleggen van stukken bij pleidooi is een procesrechtelijke beslissing. De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als (rechts)middel om een procesrechtelijke beslissing aan te vechten noch als pressiemiddel. Hoger beroep is het rechtsmiddel waarmee tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen.
Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen levert een procesrechtelijke beslissing in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid op die de rechterlijke onpartijdigheid raakt in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). Een wellicht voor de (advocaat van) verzoeker onwelgevallige beslissing is op zichzelf dan ook nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Of de uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt zich hier heeft voorgedaan is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. De strafkamer heeft de advocaat van verzoeker niet belet om ontlastende stukken over te leggen en evenmin heeft zij de advocaat gedwongen om een selectie te maken van de over te leggen stukken. De strafkamer heeft in het kader van een goede procesorde van de advocaat alleen verlangd dat hij in zijn pleidooi de stukken zou noemen, waarop hij een beroep wenste te doen. De advocaat had het dus geheel in eigen hand om alle, de verzoeker ontlastende stukken in zijn pleidooi te noemen; van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. De rechtbank vermag niet in te zien dat de belangen van de verdediging door de beslissing van de strafkamer zijn geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de aangevochten beslissing van de strafkamer en de motivering daarvan niet worden gekwalificeerd als een zwaarwegende aanwijzing dat de strafkamer noch een of meer van haar leden subjectief dan wel objectief partijdig zijn of is geweest.
4.5. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en afgewezen moet worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de rechters
mrs. [A], [B] en [C].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, F. Oelmeijer en J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
lghc