Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Beslissing op het verzoek tot wraking van Vokar B.V., gevestigd te 6089 NC Heibloem, Karreveld 4 (verder aangeduid als verzoekster), namens haar ingediend door
mr. B.C.J. Berden, advocaat te Roermond (verder ook aangeduid als de advocaat).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 19 oktober 2011 heeft mr. B.C.J. Berden zich namens verzoekster gewend tot [de politierechter], economische politierechter in de rechtbank Roermond (verder ook aangeduid als de politierechter). Die brief houdt het volgende in:
Telefonische informatie-inwinning bij uw griffie heeft uitgewezen dat u morgen in opgemeld dossier (Vokar BV/ Openbaar Ministerie Functioneel Parket i.o. Locatie
´s-Hertogenbosch, toevoeging rechtbank) als economische politierechter het dossier zal behandelen.
De feitelijke directieleden van mijn cliënte/verdachte Vokar BV, betreffen de heer [X] en de heer [Y]. Tevens betreft cliënte/verdachte Vokar BV de rechtsopvolger van de [de gebroeders] VOF.
Diezelfde natuurlijke personen [X] en [Y] hebben terecht gestaan en zijn veroordeeld door de Meervoudige Kamer door uw Rechtbank bij vonnissen d.d. 08 april 2011 in de strafzaken betreffende de parketnummers 04/990002-07 en 04/990023-07, van welke Meervoudige Kamer U Edelachtbare Vrouwe eveneens deel uitmaakte. Volledigheidshalve zend ik u in de bijlage het genoemde vonnis d.d. 08 april 2011 ter zake een andere medeverdachte, te weten Ruva Karreveld BV, welke eveneens is veroordeeld in diezelfde zaak, bij gelijkluidend vonnis (parketnummer 04/990023-08), en waarvan de directie eveneens de heer [X] en de heer [Y] betreft. Nu het in deze zaken, die geleid hebben tot de vonnissen d.d. 08 april 2011 eveneens om strafrechtelijke casuïstiek ging, evenals in de onderhavige zaak, en u in die zaken ook als strafrechter heeft gefungeerd tegen feitelijk dezelfde partijen, wijs ik u op hoofdstuk 2.3 van de onlangs uitgebrachte NVvR-rechterscode van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Hierin is onder meer bepaald, en ik citeer: “De rechter is zich bewust dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak en wanneer hij herhaaldelijke zaken tussen dezelfde procespartijen behandelt. De rechter trekt zich terug of verschoont zich in die zaken waarin hij op grond van feiten of omstandigheden voorziet dat gerechtvaardigde vrees kan ontstaan ten aanzien van zijn onpartijdigheid” (vetgedrukt door ondergetekende).
Gezien de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden signaleert cliënte dat gerechtvaardigde vrees zou kunnen ontstaan ten aanzien van uw onpartijdigheid. U heeft immers als strafrechter enkele maanden geleden al bemoeienis gehad met een strafzaak met feitelijk dezelfde partijen. Het is dan ook opportuun dat een andere rechter dan die deel heeft uitgemaakt van het rechterlijke college dat het aangehaalde vonnis heeft gewezen d.d. 08 april 2011, de onderhavige zaak behandelt.
Vriendelijk verzoek ik U Edelachtbare Vrouwe namens cliënte zich terug te trekken c.q. te verschonen in opgemelde zaak. Meer in het bijzonder verwijs ik namens cliënte in dit verband ook op de inhoud van aanbeveling 8 van de Leidraad onpartijdigheid van de rechter, welke tot stand is gekomen in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de vergadering van presidenten van Rechtbanken en appèlcolleges. Ook op grond van deze aanbeveling die qua strekking gelijkluidend is aan hetgeen ik zojuist geciteerd heb onder 2.3 van de NVvR-Rechtscode, verzoek ik U Edelachtbare Vrouwe om zich aldus in de onderhavige zaak terug te trekken of te verschonen.
Cliënte realiseert zich dat u het voorgaande (wellicht) nog niet heeft kunnen vaststellen.
Nu ik onlangs pas op de hoogte ben geraakt van het gegeven dat u Edelachtbare Vrouwe als economische politierechter optreedt in opgemelde zaak en de zitting morgen plaatsvindt, wacht ik uw spoedige reactie af.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren, verblijft,
Met vriendelijke groet en hoogachting,
1.2. Op de openbare terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Roermond van 20 oktober 2011 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer 82.137632.11 van de officier van justitie tegen verzoekster. Verzoekster was daar vertegenwoordigd door de heer [X], die werd bijgestaan door de advocaat. De politierechter heeft na de voordracht van de zaak door de officier van justitie, de brief van de advocaat van 19 oktober 2011 aan de orde gesteld. De politierechter had op 19 oktober 2011 door de griffier aan de advocaat telefonisch al laten meedelen dat zij niet aan het verzoek om zich te verschonen zou voldoen. Vervolgens heeft de advocaat meegedeeld dat hij de politierechter wraakt, omdat zij voornemens was tot behandeling van de hiervoor genoemde strafzaak over te gaan. Voor de onderbouwing van zijn wrakingsverzoek heeft de advocaat verwezen naar zijn brief van 19 oktober 2011. Bij verzoekschrift van 20 oktober 2011 heeft de advocaat zijn mondeling gedaan wrakingsverzoek aangevuld.
1.3. De politierechter heeft op 27 en 28 oktober 2011 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Beide reacties zijn in kopie aan de advocaat en aan de officier van justitie gezonden.
1.4. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 14 december 2011 behandeld. Bij deze behandeling is verzoekster, vertegenwoordigd door haar directeur de heer [X], bijgestaan door mr. Berden, verschenen.
Mr. Berden heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en hierbij pleitnotities overgelegd. De officier van justitie is niet verschenen. De rechtbank heeft de uitspraak op het wrakingsverzoek bepaald op heden.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoekster - samengevat - het volgende aangevoerd. [de politierechter] heeft als lid van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond op 8 april 2011 een veroordelend vonnis gewezen tegen Ruva Karreveld BV en haar bestuurders [X] en [Y]. Genoemde personen hebben in de zaak die tot dat vonnis heeft geleid, een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer waarvan [de politierechter] deel uitmaakte. Het gaat in die en in de onderhavige zaak om hetzelfde rechtsgebied - het gebied van het strafrecht - waarbij [de politierechter] in de eerstbedoelde zaak jegens feitelijk dezelfde verdachte(n) mede een vonnis heeft gewezen. Dat vonnis dateert van enkele maanden geleden en is dus zeer recent. Naar de mening van verzoekster is er sprake van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3. Het standpunt van de gewraakte rechter
3.1. In de onderhavige strafzaak wordt verzoekster verdacht van een milieudelict, kort gezegd illegaal lozen. De zaak die geleid heeft tot het vonnis van 8 april 2011 betrof melkfraude. In die zaak was sprake van een onderzoek (met de naam CLEOME) naar melkfraude door/binnen het concern, waarvan verzoekster of haar rechtsvoorganger deel uitmaakte. Gesteld kan worden dat verzoekster mede onderwerp van dat onderzoek is geweest. Verzoekster is vanuit dat onderzoek niet gedagvaard. Bij genoemd vonnis zijn Ruva Karreveld BV en de heren [X] en [Y] door de meervoudige strafkamer, waarvan [de politierechter], deel uitmaakte veroordeeld. De onderhavige zaak betreft een andere rechtspersoon, die verdacht wordt van een geheel andersoortig delict, gepleegd op een veel latere datum. De politierechter is van mening dat er geen sprake is van de door verzoekster gestelde vrees ten aanzien van haar onpartijdigheid.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat er bij de politierechter sprake is geweest van subjectieve partijdigheid. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de politierechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3. De door verzoekster aangevoerde grond dat Ruva Karreveld BV en haar bestuurders [X] en [Y], die terecht hebben gestaan in de zaak die geleid heeft tot het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond van 8 april 2011, een wrakingsverzoek hebben ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer, niet zijnde [de politierechter], kan op zichzelf noch in samenhang met de andere aangevoerde gronden bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees voor (schijn van) partijdigheid van de politierechter oproepen. Temeer niet nu het wrakingsverzoek in die zaak door de verdachten destijds is ingetrokken, zodat het nimmer tot een inhoudelijke behandeling van dat verzoek is gekomen.
4.4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak of met bepaalde (rechts-)personen, onvoldoende is om partijdigheid van die rechter aan te nemen, maar bijkomende omstandigheden kunnen dat anders maken. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
4.5. Dat de feiten in de zaak die tot het vonnis van 8 april 2011 heeft geleid en die in de onderhavige zaak zich hebben afgespeeld op het terrein van het strafrecht liggen, kan objectief gezien niet tot de gerechtvaardigde vrees voor (schijn van) partijdigheid van de politierechter leiden.
4.6. De feitelijke gedragingen in de zaak die tot het vonnis van 8 april 2011 heeft geleid en die in de onderhavige zaak, zijn van totaal andere aard en zij leiden ook tot andere juridische kwalificaties. Daarbij komt dat Ruva Karreveld BV en verzoekster binnen het concern belast zijn met andere werkzaamheden c.q. een andere specialiteit uitoefenen.
4.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en afgewezen moet worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de politierechter
[de politierechter].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, Th.M. Schelfhout en F. Oelmeijer, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2011.