zaaknummer / rolnummer: 112599 / KG ZA 11-252
Vonnis in kort geding van 28 november 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. D.P.J. Grommen te Echt,
1. STICHTING BUREAU JEUGDZORG MIDDEN-LIMBURG,
gevestigd te Roermond, gedaagde sub 1
vertegenwoordigd door de heer [A], mevrouw [B] en mevrouw [C].
2. STICHTING MONDRIAAN,
gevestigd te Heerlen, gedaagde sub 2,
vertegenwoordigd door de heer mr. P.P.J. Reinders, mevrouw [X], de heer [Y] en mevrouw [Z]
Partijen zullen hierna de moeder, Bureau Jeugdzorg en Mondriaan genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met nagezonden producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Mondriaan met 1 productie
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De minderjarige zoon van de moeder, [de minderjarige], geboren op 21 december 2004, is begin 2008 onder toezicht gesteld.
2.2. [de minderjarige] is in juli 2010 bij Mondriaan opgenomen, omdat hij in de thuissituatie niet te handhaven was en er gezien zijn problematiek een onveilige situatie was ontstaan.
2.3. Op 30 november 2010 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder voor jeugd geestelijke gezondheidszorg verleend. De machtiging expireerde op 1 april 2011. Er is niet om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht.
2.4. De raad voor de kinderbescherming heeft na beëindiging van de ondertoezichtstelling een onderzoek ingesteld en op 14 juni 2011 geconcludeerd dat een nieuwe ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was aangezien de hulp in het vrijwillig kader voortgezet kon worden.
2.5. [de minderjarige] is gediagnosticeerd met ODD en ADHD en een hechtingsstoornis. Dit uit zich in zeer druk gedrag, het weigeren te gehoorzamen en het alles op alles zetten om zijn zin te krijgen. Daarbij kan [de minderjarige] zeer agressief reageren door onder andere te dreigen, te schoppen, te slaan en te bijten.
2.6. In maart 2011 heeft Mondriaan aan de moeder en aan Bureau Jeugdzorg meegedeeld dat [de minderjarige] bij hen uitbehandeld was en dat er naar een opvolgende behandelplek voor [de minderjarige] gezocht diende worden.
2.7. Na deze mededeling heeft Mondriaan in een brief d.d. 20 september 2011 aan Bureau Jeugdzorg bericht dat de plaatsing van [de minderjarige] op 21 oktober 2011 beëindigd zou worden. In overleg met de moeder is de plaatsing verlengd tot 4 november 2011 om de herfstvakantie te overbruggen.
2.8. Op 3 november 2011 heeft er een intake plaatsgevonden bij de Mutsaersstichting. Naar aanleiding van deze intake heeft de Mutsaersstichting bericht dat [de minderjarige] zeer waarschijnlijk voor het eind van het jaar binnen deze instelling geplaatst kan worden. De Mutsaersstichting kan geen exacte opnamedatum toezeggen en wil niet garanderen dat plaatsing nog dit jaar zal plaatsvinden.
2.9. Op aandringen van de raadsvrouwe van de moeder is de plaatsing van [de minderjarige] bij Mondriaan uiteindelijk nog met een week verlengd tot 11 november 2011. In die periode is maximale thuishulp geregeld. Deze hulp houdt met name begeleiding in de thuissituatie door Anacare in.
2.10. Op 11 november 2011 is [de minderjarige] bij Mondriaan ontslagen en thuisgeplaatst. Sindsdien hebben zich ondanks de inzet van Anacare vele incidenten en escalaties in de thuissituatie voorgedaan.
2.11. Een overbruggingsplaatsing binnen de crisisopvang van een orthopedagogische instelling is niet aan de orde, omdat dit gezien de gediagnosticeerde problematiek niet in het belang van [de minderjarige] is. Het zou de onrust slechts vergroten. Daarenboven kan [de minderjarige] op een crisisplaats niet de juiste hulp krijgen en bestaat er een grote kans dat de plaatsing voortijdig moet worden beëindigd, wat het vertrouwen van [de minderjarige] in de hulpverlening en de noodzakelijke behandeling slechts zal schaden.
2.12. Op 25 november 2011 heeft op verzoek van Mondriaan een psychiater van de RIAGG een huisbezoek afgelegd en geconcludeerd dat er op dit moment geen gronden zijn tot opname van [de minderjarige] in het kader van de BOPZ.
3.1. De moeder vordert -kort samengevat- gedaagden te verplichten [de minderjarige] binnen 24 uur na te wijzen vonnis op een voor hem geschikte behandelplek te plaatsen, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per uur, althans per dagdeel, dat er niet is voldaan aan het vonnis, alsmede veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2. Gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang van de moeder is in voldoende mate gebleken.
4.2. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat alle betrokkenen van oordeel zijn dat [de minderjarige] thans niet de zorg en behandeling krijgt die gezien de urgente problematiek noodzakelijk is en dat deze zorg zo spoedig mogelijk gecreëerd dient te worden.
4.3. De vraag die voor ligt is of van gedaagden gevorderd en aan gedaagden opgelegd kan worden te bewerkstelligen dat [de minderjarige] op straffe van een dwangsom daadwerkelijk geplaatst wordt op een gezien zijn problematiek geschikte behandelplek.
4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de communicatie met de moeder betreffende de beëindiging van de plaatsing bij Mondriaan en het vervolgtraject op verschillende momenten onduidelijk is geweest. De grieven die de moeder hieromtrent heeft geuit zijn terecht. Communicatie tussen het Bureau Jeugdzorg en de Mondriaan kan voor de betreffende instellingen afdoende zijn geweest, voor moeder blijken afspraken op verschillende momenten tot misverstanden en verkeerde verwachtingen te hebben geleid.
De stelling van de moeder dat de aankondiging van Mondriaan, dat de plaatsing op 21 oktober zou worden beëindigd, nadat een half jaar sinds een soortgelijke mededeling was verstreken, haar heeft overvallen kan de voorzieningenrechter begrijpen. Eveneens onderschrijft de voorzieningenrechter de stelling van de moeder dat de wijze waarop door het Bureau Jeugdzorg met haar over de aanmelding van [de minderjarige] bij de Mutsaersstichting is gecommuniceerd, veel te wensen heeft overgelaten. Het tijdstip waarop de aanmelding door Bureau Jeugdzorg uiteindelijk heeft plaatsgevonden is onbegrijpelijk laat. Terecht maakt de moeder Bureau Jeugdzorg hier een verwijt. Uit de behandeling ter zitting is immers gebleken dat alle betrokkenen het voor [de minderjarige] noodzakelijk achtten dat de overgang van de ene behandelplek naar de volgende behandelplek naadloos zou aansluiten. Eerdere aanmelding bij de Mutsaersstichting had veel onrust en wellicht een thuisplaatsing van [de minderjarige] kunnen voorkomen.
4.5. De juistheid van de zijdens de moeder geponeerde stelling “dat kinderen in een crisissituatie altijd binnen 24 uur geplaatst kunnen worden” is de voorzieningenrechter niet gebleken. De praktijk toont zich wat dit betreft weerbarstig en in strijd met de in nota’s en beleidsstukken beleden en nagestreefde werkelijkheid. Tot grote frustratie van minderjarigen, hun ouders en bij minderjarigen betrokken instanties blijkt het regelmatig niet mogelijk de minderjarige (binnen afzienbare termijn) die intramurale zorg en behandeling te bieden die noodzakelijk is.
De vordering jegens Bureau Jeugdzorg
4.6. De moeder beroept zich op de zorgplicht van Bureau Jeugdzorg. De voorzieningenrechter is met de moeder van oordeel dat daar waar er een zorgplicht op Bureau Jeugdzorg rust Bureau Jeugdzorg in het belang van de minderjarige, ook in het perspectief van internationale verdragen, gehouden is om het maximale te doen om die zorgplicht waar te maken.
De moeder vordert dat Bureau Jeugdzorg binnen 24 uur een plaatsing van [de minderjarige] op een geschikte behandelplek realiseert.
Bureau Jeugdzorg is de instantie die op grond van de Wet op de Jeugdzorg in een aantal gevallen de zorg en de plicht heeft een indicatie voor een plaatsing af te geven. Noch uit de wet noch uit jurisprudentie volgt dat Bureau Jeugdzorg de taak, de plicht of de mogelijkheid heeft een dergelijke plaatsing daadwerkelijk af te dwingen of anderszins te realiseren.
Bureau Jeugdzorg heeft geen zeggenschap over de plaatsing van jeugdigen in instellingen voor jeugdzorg of andere intramurale voorzieningen, zodat Bureau Jeugdzorg wettelijk niet kan voldoen aan hetgeen de moeder vordert.
De moeder zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering jegens Bureau Jeugdzorg.
De vorderingen jegens de Mondriaan
4.7. De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van Mondriaan dat de dagvaarding niet op tijd is betekend, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd en door de moeder wordt betwist.
4.8. Ook ten aanzien van Mondriaan beroept de moeder zich op de zorgplicht die op Mondriaan rust.
De voorzieningenrechter is met de moeder van oordeel dat daar waar er een zorgplicht op Mondriaan rust Mondriaan in het belang van de minderjarige, ook in het perspectief van internationale verdragen, gehouden is om het maximale te doen om aan die zorgplicht invulling te geven.
De vraag is aan de orde of die zorgplicht zover gaat dat Mondriaan de verplichting heeft om [de minderjarige], die naar het oordeel van Mondriaan binnen Mondriaan uitbehandeld is en voor wie behandeling elders is geïndiceerd, opnieuw op te nemen dan wel, elders een plaatsing voor [de minderjarige] te realiseren.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zorgplicht van Mondriaan niet zover gaat dat Mondriaan kan worden verplicht [de minderjarige] opnieuw op te nemen.
Mondriaan heeft -evenals iedere vergelijkbare instelling- bij de beëindiging van een plaatsing een afweging te maken die meer omvat dan het belang van de persoon waarvan de opname beëindigd wordt. Bij de vraag of plaatsing van die persoon nog (korte tijd) gecontinueerd dient te worden kan de thuissituatie en het feit dat deze persoon binnen afzienbare termijn elders geplaatst kan worden een rol spelen. Echter, de verantwoordelijkheid van Mondriaan betreft niet alleen de behandeling en opname van [de minderjarige]. Op Mondriaan berust ook de verantwoordelijkheid voor de (overig) in behandeling zijnde personen en de personen die in afwachting van een behandelplek bij Mondriaan op een wachtlijst zijn geplaatst. Hoewel, zoals in het voorgaande reeds gesteld, bij de communicatie van Mondriaan met de moeder kanttekeningen kunnen worden geplaatst, kan in het perspectief van de brede verantwoordelijkheid die Mondriaan heeft, niet geconcludeerd worden dat er op Mondriaan een verplichting tot heropname van [de minderjarige] rust.
Voor zover de moeder vordert dat Mondriaan voor [de minderjarige] bij een andere instelling een geschikte behandelplek realiseert is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu Mondriaan geen zeggenschap over de plaatsing van jeugdigen in instellingen voor jeugdzorg of andere intramurale voorzieningen heeft, Mondriaan niet kan voldoen aan hetgeen de moeder vordert.
De moeder zal niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van haar vordering.
4.9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vordering jegens Bureau Jeugdzorg,
5.2. wijst af de vordering van de moeder jegens Mondriaan voor zover het betreft de heropname van [de minderjarige],
5.3. verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vordering jegens Mondriaan wat betreft de realisatie van een behandelplek voor [de minderjarige] bij een andere instelling,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. Wassenberg en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2011 en op schrift gesteld op 5 december 2011.?