Zaaknummers: AWB 11 / 687 en AWB 11/814
Uitspraak van meervoudige kamer van 22 december 2011 in de gevoegde zaken tussen
[eiser 1], te Ottersum,
(gemachtigde: mr. R.P.W. van Dijk),
[eiser 2], te Ottersum, en
[eiser 3], te Ottersum, eisers
(gemachtigde: mr. B. de Jong)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Ottersum, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.M. Stedelaar).
Op 11 november 2009 heeft verweerder een aanvraag ontvangen van vergunninghouder voor een ‘reguliere bouwvergunning fase 1’ voor de bouw van een foliekas (met een oppervlakte van 3.285 m2 en een inhoud van 11.500 m3) aan de Hoevensestraat ongenummerd te Ottersum. Verweerder heeft deze aanvraag gepubliceerd op
18 november 2009.
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag bouwvergunning eerste fase geweigerd op grond van artikel 44, lid c, van de Woningwet (Wow). Verweerder heeft deze weigering gepubliceerd op 24 maart 2010.
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2010 herroepen en de gevraagde bouwvergunning verleend. Verweerder heeft deze verleende vergunning gepubliceerd op
27 oktober 2010.
Op 10 december 2010 heeft verweerder een aanvraag ontvangen van vergunninghouder voor een ‘reguliere bouwvergunning fase 2’ voor de bouw van voornoemde foliekas. Verweerder heeft deze aanvraag gepubliceerd op 29 december 2010.
Bij besluit van 3 februari 2011 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning tweede fase
verleend. Op 5 februari 2011 heeft verweerder onder het kopje ‘Ingediende aanvragen’ gepubliceerd: “Ottersum, Hoevenstr. ong. Het bouwen van een foliekas (verzenddatum
3 februari 2011).”
Bij brief van 17 maart 2011 hebben eisers en [bezwaarmaker] bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 mei 2011 heeft verweerder de rechtbank verzocht om het bezwaarschrift als beroepschrift in behandeling te nemen.
Verweerder heeft een verweerschriftschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd - plaatsgevonden op 7 oktober 2011.
Eisers zijn niet in persoon verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. B.A.A. Lucas en J.J. Grob.
Vergunninghouder is verschenen als derde-partij, bijgestaan door zijn gemachtigden,
mr. J.F.C.M. Mulders en mr. G.W.B. Heijmans.
1.1. Vergunninghouder exploiteert een agrarisch bedrijf. In de winter van 2009 heeft vergunninghouder vorstschade opgelopen aan zijn producten. Om herhaling te voorkomen heeft hij een vergunning aangevraagd om een foliekas te bouwen. Nadat hem de vergunning is geweigerd, heeft vergunninghouder bezwaar gemaakt. Conform het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder besloten de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Niet alleen is het bouwplan niet in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften - althans (inmiddels) volgens verweerder - , maar op grond van artikel 46, eerste lid, van de Wow had verweerder binnen zes weken op de aanvraag moeten beslissen. Aangezien verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en de beslissing evenmin heeft verdaagd, is de gevraagde bouwvergunning eerste fase op 23 december 2009 van rechtswege verleend, zo concludeert verweerder. Bij beslissing op bezwaar van
18 oktober 2010 heeft verweerder daarom zijn besluit herroepen en heeft hij alsnog de gevraagde bouwvergunning verleend. Dit besluit is op 27 oktober 2010 gepubliceerd in huis-aan-huisblad Maas- en Niersbode.
1.2. Na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft vergunninghouder een bouwvergunning tweede fase aangevraagd. Deze aanvraag is op 29 december 2010 gepubliceerd. Bij besluit van 3 februari 2011 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. In dit besluit heeft verweerder overwogen dat de bouwvergunning eerste fase onherroepelijk is geworden op 29 november 2010.
Op 5 februari 2011 is een publicatie gevolgd onder het kopje ‘Ingediende aanvragen’ in plaats van onder ‘Verleende vergunningen’.
1.3. Bij brief van 17 maart 2011 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de bouw van een foliekas. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, voor zover het bezwaar is gericht tegen de bouwvergunning eerste fase, het bezwaarschrift niet in behandeling kan nemen nu de van rechtswege verleende vergunning een beslissing op bezwaar betreft waartegen enkel beroep kan worden ingesteld. Verweerder heeft het bezwaarschrift om die reden bij brief van 16 mei 2011 doorgestuurd naar de rechtbank met het verzoek om het als beroepschrift in behandeling te nemen.
2. De rechtbank dient vooraleerst te beoordelen of het door eisers ingediende bezwaarschrift, na doorzending door verweerder, dient te worden aangemerkt als een bij de bestuursrechter ingediend beroepschrift. Vergunninghouder heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering bij besluit van 18 maart 2010 om hem de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft verweerder zijn weigeringsbesluit herroepen en is de gevraagde vergunning alsnog verleend. Dit besluit van verweerder dient te worden gekwalificeerd als een beslissing op bezwaar. Hiertegen kan dan ook (enkel nog) beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
2.1. Bij brief van 11 april 2011 hebben eisers expliciet aangegeven dat hun bezwaar is gericht tegen de verleende bouwvergunning eerste fase. Uit het verslag van de bezwarencommissie betreffende de hoorzitting van 26 april 2011 blijkt eveneens dat de bezwaren van belanghebbenden betrekking hebben op het afwegingskader dat ziet op de bouwvergunning eerste fase. Dit betekent dat het ingediende bezwaarschrift dient te worden aangemerkt als een beroepschrift, voor zover het betrekking heeft op de verleende bouwvergunning eerste fase.
3. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de beroepen tegen het bestreden besluit ontvankelijk zijn.
4. De rechtbank stelt voorop dat, indien, zoals in het bestreden besluit is overwogen, een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, niet meer mag worden beslist op de aanvraag om bouwvergunning. Indien evenwel toch een zodanig besluit wordt genomen, is dit volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 22 april 2009, LJN: BU7778 niet van rechtswege nietig en komt het reële besluit in plaats van de fictieve vergunningverlening. De bepalingen over tijdigheid van de beroepen zijn derhalve op het besluit van toepassing.
5. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Verweerder heeft het bestreden besluit op 18 oktober 2010 verzonden aan vergunninghouder, hetgeen de voorgeschreven wijze van bekendmaking is, en voorts gepubliceerd op 27 oktober 2010. Nu eisers niet eerder dan bij brief van 17 maart 2011 beroep hebben ingesteld, staat vast dat dit beroepschrift niet binnen de termijn van zes weken door eisers is ingediend.
6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-onvankelijkverklaring op grond van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De indiener zal aannemelijk moeten maken dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Op grond van vaste jurisprudentie van de ABRvS is een termijnoverschrijding in beginsel niet verschoonbaar indien van de verlening van de bouwvergunning mededeling is gedaan in een plaatselijke krant of een huis-aan-huisblad (ABRvS 31 oktober 1996, LJN: AN5277 en ABRvS 7 oktober 2009, LJN: BJ9536). Het niet lezen van zo een blad komt voor rekening van de belanghebbende (ABRvS 31 oktober 1996, LJN: AN5277 en Voorzitter ABRvS 6 maart 1997, LJN: AN5479). Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat uit de publicatie op 27 oktober 2010 voldoende kenbaar is wat de inhoud van de vergunning is en welke locatie deze betreft. De publicatie is door de aanduiding van de locatie en de aard van het op te richten bouwwerk voldoende gespecificeerd, voldoende duidelijk en ondubbelzinnig. In het onderhavige geval behoefden eisers derhalve niet onwetend te zijn van het feit dat er bouwvoornemens bestonden in de onmiddellijke omgeving van hun gebouwen, aangezien de aanvraag alsmede het besluit omtrent de vergunningverlening deugdelijk zijn gepubliceerd. Dientengevolge hadden eisers op of omstreeks 27 oktober 2010, althans binnen de termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit, redelijkerwijs op de hoogte kunnen geraken van het bestreden besluit.
7. Voor zover enige twijfel mogelijk zou zijn over de duidelijkheid van de publicatie van 27 oktober 2010 overweegt de rechtbank overigens dat, volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS, een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, terwijl daarvan geen (deugdelijke) publicatie heeft plaatsgevonden, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, zijn bezwaren kenbaar dient te maken (LJN: AT9275, AE6964, AE2801). In hun brief van 17 maart 2011 verwijzen eisers naar het bouwvoornemen “genoegzaam bekend zoals genoemd in de Maas- en Niersbode d.d.
29 december 2010 en 9 februari 2011”. Indien eisers pas door middel van de publicatie op 29 december 2010 (aanvraag bouwvergunning tweede fase) kennis hebben genomen van het bouwvoornemen, dan valt hun brief van 17 maart 2011 buiten die redelijk geachte termijn van twee weken. Bijzondere omstandigheden om van deze termijn af te wijken, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
8. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de Wow. Op grond hiervan wordt de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis gesteld. Bij het bestreden besluit is alsnog bouwvergunning verleend. Voor zover eisers hebben willen betogen dat na het bestreden besluit toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 58 van de Wow, stelt de rechtbank vast dit artikel op deze reële vergunningverlening niet van toepassing is, nu de werking van deze bepaling beperkt is tot van rechtswege ontstane vergunningen. Voor zover eisers hebben willen betogen dat zij binnen twee weken na het ontstaan van een vergunning van rechtswege, hetgeen volgens verweerder het geval was op 23 december 2009, daarvan op de hoogte hadden moeten worden gesteld, vermag de rechtbank niet in te zien dat het nalaten van de kennisgeving als bedoeld in artikel 58 van de Wow het niet tijdig instellen van beroep tegen het latere reële besluit verschoonbaar maakt.
9. Het voorgaande betekent dat de beroepen, gericht tegen de beslissing op bezwaar van 18 oktober 2010, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit komt de rechtbank derhalve niet toe.
10. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen niet ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mrs. A.W.P. Letschert en
F.H. Machiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Iding, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
w.g. mr. J. Iding,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.