ECLI:NL:RBROE:2011:BU7552

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/714 t/m 717
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens normaal bedrijfsrisico bij onwerkbaar weer

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 5 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, werknemers van een werkgever te Nederweert, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering vanwege werkloosheid die was ontstaan door onwerkbaar weer (vorst en sneeuw) in de periode eind 2010. De werkgever had hen geen loon doorbetaald voor de 18 dagen dat zij niet konden werken, en het UWV weigerde de uitkering op basis van het standpunt dat deze periode onder het normale bedrijfsrisico van de werkgever viel.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 7:626 van het Burgerlijk Wetboek de werkgever verplicht is tot doorbetaling van het loon, tenzij de werknemer niet heeft gewerkt door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever komt. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit blijkt dat pas bij een periode van 22 dagen onwerkbaar weer gesproken kan worden van een periode die niet meer onder het normale bedrijfsrisico valt. De rechtbank concludeerde dat de 18 dagen waarin eisers niet konden werken, in redelijkheid voor rekening van de werkgever komen.

Eisers betoogden dat de periode van 18 dagen niet meer als normaal bedrijfsrisico kan worden beschouwd en dat zij recht hebben op een uitkering op basis van beleid van het UWV. De rechtbank verwierp dit betoog, aangezien het beleid van het UWV inzake uitkeringen bij onwerkbaar weer was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de werkgever, door niet aan te sluiten bij een CAO, bewust het risico had genomen dat hij langer loon moest doorbetalen bij onwerkbaar weer. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11 / 714, 11 / 715, 11 / 716 en 11 / 717
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2011 in de zaak tussen
[eisers]), eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Eindhoven), verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgeefster] te Nederweert
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Procesverloop
Bij besluiten van 21 januari 2011 (de primaire besluiten) heeft verweerder geweigerd eisers uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) te verlenen.
Bij besluiten van 20 april 2011 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011, waar eisers en [werkgeefster] zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
Overwegingen
1. Eisers zijn werknemer bij [werkgeefster] te Nederweert. Zij hebben op 14 januari 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een WW- uitkering, omdat zij wegens onwerkbaar weer (vorst en sneeuw) eind 2010 gedurende 18 dagen werkloos waren in de zin van de WW.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Bij de bestreden besluiten heeft hij die afwijzingen gehandhaafd. Verweerder heeft zich (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat de periode waarin door slecht weer niet gewerkt kon worden, gelet op de duur van die periode, onder het normale bedrijfsrisico van de werkgever valt. Op grond van artikel 7:626, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever dus gehouden tot doorbetaling van het loon van eisers. Dit betekent dat geen recht bestaat op een WW-uitkering. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaruit blijkt dat pas bij een periode van 22 dagen onwerkbaar weer gesproken kan worden van een periode die niet meer onder het normale bedrijfsrisico valt (CRvB 20 januari 1981, RSV 1981/126 en CRvB 16 november 1982, RSV 1983/44)
3. Eisers hebben in beroep (kort samengevat) betoogd dat ook een periode van 18 dagen niet meer als een normaal bedrijfsrisico kan worden beschouwd. Verder vinden eisers dat zij nog steeds een beroep moeten kunnen doen op beleid van verweerder inzake het recht op uitkering bij werkloosheid vanwege buitengewone natuurlijke omstandigheden. Tot slot vinden eisers dat zij (althans hun werkgever) door de besluiten onevenredig worden benadeeld, nu werkgevers die bij een CAO zijn aangesloten veel gunstigere regelingen hebben.
4. Voordat de rechtbank de beroepsgronden van eisers bespreekt, zal zij eerst kort de toepasselijke wettelijke bepalingen weergeven.
5. Ingevolge artikel 16 van de WW is sprake van werkloosheid indien de werknemer ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per week heeft verloren alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en die werknemer beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
6. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WW heeft de werknemer die werkloos is uitsluitend als gevolg vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone omstandigheden recht op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.
7. De vraag die dan voorligt, is of eisers het recht op onverminderde betaling van hun loon hebben verloren over de periode in kwestie. Vast staat dat de werkgever niet is aangesloten bij een CAO. Ook bestaat er voor de werkgever geen algemeen verbindend verklaarde CAO. De vraag of de werkgever over de periode een loondoorbetalingsverplichting heeft, wordt daarom beheerst door het bepaalde in de artikelen 7:627 en 7:628, eerste lid, van het BW.
8. Artikel 7:627 van het BW bepaalt dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.
9. Ingevolge artikel 7:628, eerste lid, van het BW behoudt de werknemer het recht op het naar tijdsruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
10. De rechtbank deelt verweerders standpunt dat de periode gedurende welke eisers door het winterweer niet konden werken, in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te blijven, omdat die periode, gelet op de duur daarvan, onder het normale bedrijfsrisico valt. De rechtbank sluit daarbij aan bij de eerder genoemde uitspraken van de CRvB. Weliswaar dateren die uitspraken uit de jaren 1981 en 1982, maar de rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat die periode thans niet meer maatgevend dient te zijn. In de stelling van eisers dat de periode van 22 dagen moet worden ingekort, omdat extreme vorst de laatste jaren vaker voorkomt, ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Sterker nog, als die stelling juist is, zou dit betekenen dat een periode van vorst tegenwoordig eerder dan in de jaren ‘80 als een normaal bedrijfsrisico is aan te merken, wat juist pleit voor een verlenging van de termijn van 22 dagen.
11. De rechtbank verwerpt voorts het betoog van eisers dat zij nog steeds een beroep moeten kunnen doen op het UWV-beleid inzake het recht op uitkering bij werkloosheid vanwege buitengewone natuurlijke omstandigheden. Dit beleid is bij besluit van 1 juli 2008 ingetrokken. De intrekking is op 15 juli 2008 in de Staatscourant gepubliceerd en op 1 april 2009 in werking getreden. Dit betekent dat dit beleid van verweerder niet meer gold op het moment dat eisers hun aanvragen om een WW-uitkering indienden. Zij kunnen zich dan ook niet meer op dit beleid beroepen. Dat eisers het met de redenen voor die intrekking oneens zijn en dat die intrekking nadelig uitvalt voor eisers, maakt dit niet anders. Feit is immers dat het beleid is ingetrokken.
12. Tot slot hebben eisers betoogd dat zij en ook hun werkgever worden benadeeld door het feit dat de werkgever niet bij een CAO is aangesloten. In CAO’s is een veel kortere termijn opgenomen voor het doorbetalen van loon bij onwerkbaar weer, waardoor werknemers sneller recht hebben op een WW-uitkering. Verweerder had in zijn besluitvorming bij die CAO-regelingen moeten aansluiten, aldus eisers.
13. De rechtbank overweegt hierover dat de werkgever na intrekking van eerder genoemd UWV-beleid, wist of behoorde te weten dat hij het risico liep dat hij in geval van onwerkbaar weer het loon over een langere periode moest doorbetalen. Aangenomen mag worden dat de werkgever een bewuste keuze heeft gemaakt om zich, de voor- en nadelen tegen elkaar afwegend, desondanks niet aan te sluiten bij een CAO. Dit is een keuze die voor rekening en risico van de werkgever (en in het verlengde daarvan eisers) komt. Verweerder staat hier buiten en op hem rust niet de taak om, zonder dat daarvoor een wettelijke verplichting bestaat, de werkgever tegemoet te komen door eerder een (tijdelijke) WW-uitkering te verstrekken. Ook deze beroepsgrond faalt dus.
14. Het betoog van eisers inzake de (afwikkeling) van de aanvragen over de periode 2009/2010 valt buiten het kader van deze beroepen. De bestreden besluit betreffen immers alleen het recht op WW-uitkering over de weken 48, 49, 50 en 51 van het jaar 2010. De rechtbank laat dit betoog daarom onbesproken.
15. Gelet op voorgaande overwegingen zijn de beroepen van eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling van een van de partijen bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2011.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 december 2011.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.