ECLI:NL:RBROE:2011:BU4821

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109342 / FA RK 11-889
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 16 november 2011, betreft het een ernstig loyaliteitsconflict tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, een dochter van 11 jaar en een zoon van 8 jaar. De kinderen wonen momenteel bij hun vader, die door zijn houding het contact tussen de kinderen en hun moeder belemmert. Ondanks dat de kinderen zelf aangeven bij hun vader te willen wonen, heeft de kinderrechter besloten dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn. Dit besluit is genomen om de impasse te doorbreken en de kinderen de kans te geven om een gezonde relatie met beide ouders op te bouwen.

De rechtbank heeft de raad voor de kinderbescherming om advies gevraagd, waaruit bleek dat de kinderen ernstig knel zitten in de strijd tussen hun ouders. De raad adviseerde om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen en een begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in te stellen. De kinderrechter heeft deze aanbevelingen overgenomen, ondanks de bezwaren van de vader, die meent dat de kinderen zich veilig voelen bij hem en niet bij de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen, ondanks de hulpverlening, nog steeds groot zijn en dat de vader onvoldoende ruimte biedt voor een positieve relatie tussen de kinderen en hun moeder.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen meegenomen dat de kinderen recht hebben op contact met beide ouders en dat dit noodzakelijk is voor hun ontwikkeling. De vader's houding en overtuigingen zijn als een belemmering gezien voor de kinderen om een goede relatie met hun moeder op te bouwen. De rechtbank heeft daarom besloten dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn, met een begeleide omgangsregeling voor de vader, om zo de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere rapportage door de raad voor de kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 109342 / FA RK 11-889
Beschikking van 16 november 2011 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr.drs. I. Ligtelijn- Huisman;
tegen:
[de vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. J.J. Geuze.
Als belanghebbende merkt de rechtbank tevens aan de minderjarigen:
[minderjarige dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
[minderjarige zoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- de tussen partijen gegeven beschikking d.d. 27 juli 2011 de beslissing over de verzoeken is aangehouden en de raad voor de kinderbescherming is verzocht rapport en advies uit te brengen;
- het op 14 oktober 2011 ingekomen rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming te Roermond;
- de brief, met bijlage, van 18 oktober 2011 van de raad voor de kinderbescherming;
- de brieven, met bijlagen, van 19 oktober 2011 en 4 november 2011 van de advocaat van
de vader;
- de nadere mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 7 november 2011 en waarbij zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
- [gezinsvoogdes], gezinsvoogdes van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
- [vertegenwoordiger van de Raad], vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.
2. Het oordeel van de rechtbank
2.1. De raad voor de kinderbescherming adviseert de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen bij de moeder en een reguliere omgangsregeling tussen de kinderen en de vader te bepalen, waar naartoe wordt gewerkt via een begeleide omgangsregeling bij de Mutsaersstichting.
De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat de kinderen ernstig knel zitten in de strijd tussen hun ouders. De zorgen over de kinderen zijn – ondanks hulpverlening vanuit een ondertoezichtstelling – nog onverminderd groot.
De zorgen die door de vader geuit worden over de mishandeling van de kinderen door de moeder en haar partner lijken gebaseerd te zijn op incidenten. De raad voor de kinderbescherming heeft sterke aanwijzingen dat de kinderen in een positie zijn geraakt, waarin twee incidenten sterk benadrukt worden. De kinderen komen hierdoor steeds verder af te staan van de werkelijkheid. De kinderen moeten serieus genomen worden in hun beleving, maar het is ook noodzakelijk dat de kinderen een reëel beeld krijgen van de gebeurtenissen. Dat de kinderen zich niet veilig voelen bij de moeder en haar partner, ziet de raad als een reactie op het loyaliteitsconflict, waarin de kinderen zitten. Vanuit de praktijk komen geen signalen naar voren waaruit blijkt dat de kinderen daadwerkelijk angstig zijn. De kinderen ogen ontspannen in het bijzijn van de moeder en haar partner en het is zorgelijk te noemen dat de kinderen terug in hun schulp lijken te kruipen als de moeder ter sprake komt in het bijzijn van de vader. De kinderen krijgen van de vader onvoldoende ruimte om op een positieve wijze contact te hebben met de moeder. Hoewel de vader zegt het belang van de kinderen in het oog te houden en moeite te zullen doen de omgang tussen de moeder en de kinderen mogelijk te maken, blijkt dit niet uit zijn handelen.
De moeder legt geen druk op de kinderen en probeert vanuit haar positie de contacten zo positief mogelijk in te vullen, waardoor deze contacten ook positief verlopen.
Rust en continuïteit voor de kinderen kunnen alleen gecreëerd worden vanuit de thuissituatie van de moeder. De raad verwacht dat de moeder de kinderen de ruimte en vrijheid zal bieden om de vader een rol in hun leven te laten hebben.
De raad vindt een begeleide omgangsregeling met de vader noodzakelijk om voor de kinderen veiligheid en vertrouwen te creëren en te wennen aan de nieuwe situatie. Daarnaast zijn er vermoedens van negatieve beïnvloeding van de kinderen door de vader en wil de raad voorkomen dat de kinderen verder in een loyaliteitsconflict gebracht worden.
2.2. De moeder is het eens met het advies van de raad voor de kinderbescherming.
2.3. De vader is het niet eens met het advies van de raad voor de kinderbescherming. Het advies is gebaseerd op de interpretatie van containerbegrippen door de raad. De raad gaat voorbij aan het punt dat gebleken is dat de kinderen zich veilig voelen bij de vader en niet bij de moeder.
Volgens de vader werkt hij wel mee aan herstelcontacten met de moeder, hetgeen ook blijkt uit de vele contacten tussen de moeder en de kinderen in de afgelopen maanden. De vader vindt het tempo hiervan te hoog voor de kinderen. Dat is wat hij heeft aangegeven.
Vanaf half september gaat het niet goed met de kinderen, hetgeen de vader wijt aan het advies van de raad voor de kinderbescherming en de onrust die daardoor is ontstaan.
De teamleider van de school heeft recent geconcludeerd dat [minderjarige zoon] verdriet heeft, omdat hij zich zorgen maakt dat hij bij de moeder moet gaan wonen en dat hij naar een andere school moet. [minderjarige dochter] wil graag leuk gevonden worden en doet daarvoor erg haar best, maar gedraagt zich heel vrij om zichzelf te zijn bij de vader thuis. [minderjarige dochter] kruipt niet in haar schulp in aanwezigheid van de vader. [minderjarige dochter] heeft moeder verteld dat ze niet bij haar wil wonen.
De situatie voor de kinderen is al langere tijd onveilig. Een echtscheiding is voor kinderen een onveilige situatie en het grensoverschrijdende opvoedgedrag van de moeder maakt de situatie extra onveilig. In de rapportage spreekt de moeder enkel negatief over de vader, maar de vader niet over de moeder.
2.4. De gezinsvoogd heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er weliswaar een verandering in de houding van de vader heeft plaatsgevonden, maar dat is onvoldoende. De school spreekt van een schrijnende situatie. De kinderen kunnen zich niet meer concentreren. Dat het nu niet goed gaat op school, komt door het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zitten.
De vader werkt niet van harte mee aan de herstelcontacten tussen de moeder en de kinderen. De vader heeft zelfs tegen een medewerker van de stichting gezegd dat kinderen het contact met de moeder niet nodig hebben, nu kinderen van wie de moeder is overleden ook geen contact hebben met hun moeder.
Tussen de moeder en de kinderen zijn afgelopen zomer drie begeleide omgangsmomenten geweest en dat ging goed. Daarom vond de stichting dat de omgang kon worden uitgebreid tot zes uur en niet meer onder begeleiding hoefde plaats te vinden. Met moeite heeft de vader kunnen instemmen met twee uur onbegeleide omgang per 14 dagen.
De gezinsvoogd heeft recent met de kinderen, de moeder en haar partner gesproken over wat de kinderen nodig hebben van de moeder. Dit is een goed gesprek geweest en de afspraak is daarbij gemaakt om een nacht te logeren. Dit heeft de gezinsvoogd samen met [minderjarige dochter] aan de vader verteld, maar de reactie van de vader maakte dat [minderjarige dochter] terug in haar schulp kroop. Ook non-verbaal zet de vader de kinderen onder druk. De kinderen voelen daarom niet de toestemming van de vader om een positief contact te hebben met de moeder. De gezinsvoogd heeft hierover een emotioneel gesprek gehad met [minderjarige dochter]. De kinderen voelen zich genoodzaakt om te kiezen.
2.5. Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
(…)
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek een vergelijk tussen de ouders.
2.6. Uit de processtukken blijkt dat er is geïnvesteerd in de onderlinge communicatie tussen de ouders. Dit heeft tot op heden niet tot een constructieve manier van communiceren geleid.
De kinderrechter overweegt met de raad voor de kinderbescherming dat de kinderen onvoldoende ruimte krijgen om zich bij beide ouders op hun gemak te voelen en dat ze vanuit deze positie kennelijk voor de vader hebben gekozen. Dit is zeer zorgelijk te noemen, nu de kinderen recht hebben op een goed contact met beide ouders. Een dergelijk contact met beide ouders is ook noodzakelijk voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van de kinderen.
Blijkens het rapport van de raad, alsmede de stelling van de gezinsvoogd ter zitting zijn pogingen om deze situatie te veranderen mislukt, waarbij voorts is gebleken dat de vader de omgang tussen de moeder en de kinderen belemmert. Er is weliswaar onder druk van de gezinsvoogd omgang tussen de moeder en de kinderen tot stand gekomen, echter door de opstelling van de vader krijgen de kinderen onvoldoende ruimte en goedkeuring van hem om het contact met de moeder op een positieve manier te laten plaatsvinden.
Met de raad voor de kinderbescherming is de kinderrechter derhalve van oordeel dat de overtuiging van de vader over wat goed is voor de kinderen, hierdoor niet langer overeen komt met wat de kinderen werkelijk nodig hebben. Vader toont zich in zijn overtuiging onverzettelijk.
Dat de kinderen zich op dit moment veilig voelen bij de vader en niet bij de moeder, is naar het oordeel van de rechtbank het gevolg van voormelde houding en overtuiging van de vader.
Dat er zich incidenten bij de moeder hebben voorgedaan neemt de kinderrechter aan. Naar het oordeel van de kinderrechter is echter niet gebleken dat er in de opvoedingssituatie bij de moeder sprake is van structurele lichamelijke of psychische mishandeling van de kinderen. Zowel de vader als de kinderen zelf benoemen twee gedateerde voorbeelden.
Gebleken is voorts dat de moeder thans geen druk legt op de kinderen, zodat er naar het oordeel van de kinderrechter bij haar meer kansen liggen voor de kinderen om uit het loyaliteitsconflict te geraken. De kinderrechter laat in zijn oordeel meewegen de begeleiding die de gezinsvoogd geeft en het constructieve gesprek dat zij met de moeder, haar partner en de kinderen heeft gehad omtrent de vraag wat de kinderen van de moeder op dit moment kunnen verwachten. De kinderrechter realiseert zich dat de verhuizing naar de moeder een ingrijpende stap is voor de kinderen, maar ziet geen andere weg om de ontstane impasse te doorbreken.
2.7. Gelet op het vorenstaande oordeelt de kinderrechter dat de in het ouderschapsplan d.d. 6 april 2010 opgenomen regelingen dienen te worden gewijzigd, in die zin dat de belangen van de kinderen vereisen dat de hoofdverblijfplaats voortaan bij de moeder zal zijn en dat het contact tussen de vader en de kinderen voorlopig via de begeleide omgangsregeling (BOR) van de Mutsaersstichting zal plaatsvinden.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. wijzigt de uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2010 en de daarin opgenomen onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 6 april 2010, in de zin als hierna vermeld;
3.2. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
1. [minderjarige dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
2. [minderjarige zoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
voortaan bij de vrouw zal zijn;
3.3. bepaalt dat het contact tussen de vader en de kinderen voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR) zal plaatsvinden;
3.4. verzoekt de raad voor de kinderbescherming te Roermond uiterlijk op 16 mei 2012 (pro forma) de rapportage van de Mutsaersstichting bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.5. houdt iedere verdere beslissing aan;
3.6. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 16 november 2011 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
DT
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.