ECLI:NL:RBROE:2011:BS1682

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850202-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op 88-jarige echtgenoot door verdachte met psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 13 september 2011 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte haar 88-jarige echtgenoot heeft vermoord. De verdachte heeft bekend dat zij haar man in zijn slaap met een mes de keel heeft doorgesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat werd ondersteund door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische stoornis, die haar handelen op dat moment niet toerekenbaar maakte. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelastte haar plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft daarbij de impact van de moord op de kinderen van de verdachte en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de noodzaak voor behandeling van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, dat moord strafbaar stelt.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/850202-10
Datum uitspraak: 13 september 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [plaats],
thans gedetineerd in [detentieadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2011.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
zij op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Roermond tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp
voorwerp, de keel van die [slachtoffer] doorgesneden althans met een mes, in
elk geval een scherp voorwerp, in de keel van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
art. 289 jo. 47 Wetboek van Strafrecht
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de ten laste gelegde moord zal worden bewezen verklaard, gelet op het forensisch onderzoek, de sectie, de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie, de getuigenverklaringen van de zonen [zoon 1] en [zoon 2] over de aanwezigheid van verdachte op het plaats delict en de OVC-bevindingen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van medeplegen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, nu het wettig bewijs ontbreekt. Op grond van artikel 341 lid 4 Sv kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op enkel de verklaringen van verdachte. Het dossier bevat volgens de raadsvrouw geen verdere bewijsmiddelen die deze verklaringen ondersteunen.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Op 30 april 2010 omstreeks 08.44 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar de [adres] te Roermond, alwaar men vader in bed had aangetroffen in een plas bloed en die vermoedelijk was overleden. In de woning waren verdachte en haar twee zonen [zoon 1] en [zoon 2] aanwezig. Op de eerste verdieping troffen verbalisanten in een slaapkamer een man aan, die in bed lag. Het hoofd van deze persoon lag in een plas bloed en er zat een grote gapende wond over de gehele breedte van zijn keel. Deze man, naar later bleek [slachtoffer], was overleden .
Op 30 april 2010 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard :
God heeft zo gewild, ik heb een mes gepakt en heb hem daarmee gestoken/geslagen. Hij lag te slapen. Ik was het zat. Ik was het zat om vragen te stellen maar niemand gaf antwoord totdat er iets in mij knapt. Het mes lag in de kelder. Er lagen daar twee messen. Een zit nog in de plastic, en de ander heb ik daar gisterenavond gepakt en daar heb ik de schande mee gepleegd en die heb ik gewassen en terug gelegd. Het mes heb ik gewassen in de wasbak in de keuken. (…)
Ik lag te piekeren en kon niet in slaap vallen. Ik dacht bij mij zelf de problemen met deze man hoe moet ik die oplossen. (…)
Wij zijn na het avondgebed naar bed gegaan. Ik denk dat het half twaalf of twaalf uur was. Ik lag en ik kon de slaap niet vatten. Ik weet niet hoe lang ik daar zo lag, ik vervloek de duivel, de duivel heeft mij overgehaald en ik ben uit bed gegaan en heb het mes gepakt. Ik zei de duivel hield mij bezig en toen ben ik opgestaan en heb het mes gepakt en heb gestoken. Ik kan hier niets meer aan doen, Allah de almachtige heeft die zo bepaald. (…)
Ik zat te denken hoe ik de problemen zou oplossen, maar ik heb er problemen bijgehaald en niet opgelost. (…)
Ik ben opgestaan van mijn plek en ik vervloek de duivel. Toen ben ik dat mes gaan pakken. Ik heb dat mes gepakt en ben naar mijn kamer gegaan. Ik dacht bij me zelf er is niemand die ons uit elkaar haalt. (…) Ik hield het mes vast en ik dacht ik doe het gewoon zo. Want er was geen andere oplossing voor deze problemen.
Toen ben ik naar zijn kamer toegegaan. Ik heb hem geraakt bij zijn keel, hij lag op zijn rug en toen heb ik hem met dat mes gestoken/geslagen. Ik haalde het over zijn keel heen. Ik had het mes in mijn rechterhand . Toen ik hem sloeg/stak, tilde hij zich op en viel hij op mijn kant van het matras. Ik dacht dat het niets uit zou halen, maar achteraf bleek het wel zo te zijn. Ik keek hem zo aan en toen ben ik gevlucht/gerend. Ik heb het mes gewassen en toen heeft het mes mij verwond aan mijn duim en wijsvinger.
Op 1 mei 2010 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard :
Ik benaderde mijn man aan de kant van het raam. Vanaf de deur langs het voeteneinde naar het raam. Ik ben ter hoogte van het hoofd van mijn man gestopt. Ik heb het mes 1 of 2 keer overheen moeten halen en toen rende ik weg. Hij probeerde overeind te komen. Hij had stuiptrekkingen. Zijn voeten gooide hij naar mij toe. Met zijn hoofd viel hij terug tussen de matrassen in. Ik heb het mes afgespoeld en afgewassen met het afwasmiddel en een beetje chloor. Ik heb het mes teruggelegd op zijn plek.
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van de dood van [slachtoffer]. Het sectierapport d.d. 3 september 2010 wijst uit dat het intreden van de dood van [slachtoffer] werd verklaard door weefselschade ten gevolge van doorgemaakt bloedverlies, al dan niet in combinatie met belemmering van de luchtwegen, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend geweld aan de hals, zoals bijvoorbeeld kan worden opgeleverd door een of meerdere messen, hetgeen gepaard ging met onder andere volledige doorsnijding van drie van de vier grote halsvaten (halsslagader en halsaders), het strottenhoofd en de slokdarm tot op de halswervelkolom .
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat zij de keel van haar man met een mes heeft doorgesneden. Het is voor een ieder, en dus ook voor verdachte, duidelijk dat het doorsnijden van de keel tot op de halswervels op geen enkele wijze verenigbaar is met het leven. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft gedood. De rechtbank stelt voorop dat voorbedachten rade wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering; het is het tegenovergestelde van de ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij op enig moment lag te piekeren in bed en nadacht over hoe ze de problemen met haar man kon oplossen, waarna ze besloot een mes te pakken uit de kelder. Vervolgens is verdachte met het mes terug gegaan naar haar slaapkamer, heeft enige tijd nagedacht, kwam tot de conclusie dat er geen andere oplossing was voor de problemen, waarna ze naar de slaapkamer van haar man is gelopen en diens keel heeft doorgesneden. De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden over het door haar genomen besluit. Aldus heeft zij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van de door haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank acht hiermee de voorbedachte raad bewezen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Met betrekking tot de door de verdediging gevoerde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
Reeds uit voorgaande blijkt dat het verweer van de raadsvrouwe dat er zich behoudens de bekennende verklaring van verdachte, welke later is ingetrokken, geen bewijs voorhanden is, geen steun vindt in de feiten.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van voornoemde bekennende verklaringen van verdachte constateert de rechtbank dat deze worden bevestigd door de technische bevindingen in het dossier. Zo verklaarde verdachte over de positie van haar echtgenoot op het bed, over het moordwapen en waar zij dit had opgeborgen, over het afwassen van het moordwapen en over het wassen van haar nachthemd in de bijkeuken, hetgeen overeenkomt met de technische bevindingen, zoals de bevindingen op het plaats delict en het sporenonderzoek.
Verdachte heeft later verklaard dat een onbekende indringer haar gedwongen heeft het mes te pakken en haar meenam en onder bedwang hield terwijl deze indringer haar man doodde. Verdachte verklaart bij die gelegenheid echter tevens dat die indringer haar gezicht richting het raam duwde en dat ze niet durfde te kijken omdat ze bang was voor die indringer. Eerder heeft verdachte echter gedetailleerd verklaard over de doodstrijd van haar man, welke verklaring zoals ook hierboven is overwogen strookt met het aangetroffen sporenbeeld. Hoewel het hypothetisch mogelijk is dat verdachte gedetailleerd over de doodstrijd van haar man heeft kunnen verklaren omdat ze enkel toekeek, spoort deze hypothese dan weer niet met haar eigen verklaring dat, toen die indringer er bij was, ze niet heeft durven kijken. Nu er ook overigens geen enkele aanwijzing in het dossier is gevonden dat er sprake zou kunnen zijn van een indringer, wordt deze hypothese en het dienovereenkomstige verweer, verworpen.
Hoewel niet door de verdediging aangedragen is een andere hypothese dat niet verdachte maar (een van de) die nacht aanwezige zoons vader gedood hebben en verdachte enkel de schuld op zich neemt. Ondanks uitvoerig en gericht onderzoek dienaangaande zijn er geen aanwijzingen in het dossier voorhanden waaruit enige betrokkenheid van (een van) de zoons bij de dood van hun vader zou kunnen blijken.
Op basis van voorstaande concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte van het onderdeel medeplegen dient te worden vrijgesproken.
7.3.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 april 2010 in de gemeente Roermond opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes de keel van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
moord
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 het Wetboek van Strafrecht.
9.Standpunt officier van justitie en verdediging
9.1De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde moord zal worden veroordeeld, uitgaande van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
9.2Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit geconcludeerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en haar te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum bij verdachte sprake was van een psychotische stoornis ten tijde van het plegen van het delict.
10.De strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot de strafbaarheid overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte verklaart dat ze al haar hele huwelijk door haar man werd geslagen. Het was een moeilijke man en slaan was een gewoonte. Verdachte had enige maanden voor het tenlastegelegde hulp gezocht bij haar buren waar ze in verwarde toestand vertelde dat ze geslagen werd. De buurman heeft daarop een van de zoons, [zoon 3] aangesproken, die verklaart dat hij hierover met zijn ouders sprak en dat moeder zei dat ze door vader met een stok was geslagen en vader zei dat hij alleen maar met een stok gezwaaid had. Zoon [zoon 1] verklaart dat hij zijn vader erop had aangesproken nadat hij van zijn broer [zoon 2] had gehoord dat moeder geslagen werd. Hij verklaart dat vader er niet op wilde ingaan en alleen maar zei “eigen schuld”. Dochter [dochter] verklaart ondanks de omstandigheid dat zij de laatste jaren in onmin met haar ouders en vooral haar moeder leefde, dat er vroeger thuis veel ruzie was en dat moeder door vader werd geslagen. Vader was licht ontvlambaar en sloeg en gooide met dingen als er ruzie was. Zij verklaart dat toen ze nog thuis woonde ze er vaker tussen is gesprongen om de klappen op te vangen. Ook geeft ze aan dat ze zich in die tijd afvroeg hoe haar moeder dit volhield en dat ze wel eens dacht waarom duw je zo’n kerel niet van de trap af. Toen verdachte aangehouden was, bleek dat haar rug en bovenarmen onder de blauwe plekken zaten. Verdachte verklaart hierover dat haar man haar enkele dagen daarvoor met een stok had geslagen.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte de breuk met haar dochter niet kon verwerken en dat deze kwestie haar preoccupeerde. De lezingen in het dossier over de oorzaak van de breuk verschillen nogal. Wel komt naar voren dat daar waar familieleden probeerden te bemiddelen, dit mislukte en dat verdachte vervolgens ook met hen ruzie kreeg. Er wordt door familieleden aangegeven dat verdachte een schoonzus van haar fysiek heeft aangevallen en ook haar dochter [dochter] verklaart dat ze toen ze ondanks de ruzie bij moeder op bezoek ging, mede om haar pasgeboren baby te laten zien, zij door moeder werd aangevallen. Feit is wel dat verdachte door al deze onenigheid in de familie nog geïsoleerder raakte dan zij al was. Zij was niet geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, zij sprak de taal slecht en haar hele leven draaide enkel om haar gezin, dit terwijl de 4 kinderen inmiddels al volwassen waren.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte in de maanden voor het tenlastegelegde steeds verwarder raakte. Zo was zij er onder meer van overtuigd dat haar man dingen voor haar achterhield, dacht zij dat hij zonder haar medeweten van haar gescheiden was en had zij het veelvuldig over haar paspoorten die voortdurend van plaats verwisselden en waarvan zij dacht dat ze vals waren, ondanks het gegeven dat haar zoons haar uitlegden dat er niets mis was met de paspoorten. Omdat zij spullen in huis niet meer kon vinden, kreeg zij het idee dat er vreemde mensen in huis geweest waren die deze spullen verplaatst hadden.
Verdachte vertelde aan de deskundige I. Schilperoord (verbonden aan het Pieter baan Centrum, zie hieronder) onder andere ook vreemde, onverklaarbare lichamelijke verschijnselen te hebben ervaren. Zij zag delen van haar lichaam onder haar ogen veranderen. Ze zag hoe haar teennagels, terwijl ze er naar keek, dik en geel werden. Op een dag stond zij voor de spiegel en zag haar tanden groeien en zich verdikken. Dit nam monsterlijke vormen aan. Ook noemde ze een keur aan gekke, onverklaarbare verschijnselen die zich in huis zouden hebben afgespeeld en die haar angst aanjoegen, zoals geluiden van voetstappen die verdwenen zodra zij in de buurt kwam, geklop, een dode kikker in huis, bloedklonten in het water van de wastafel, kalk in het douchewater. Zij was dermate angstig dat zij de nachten voorafgaand aan het gebeurde niet meer in bed maar op een andere kamer op een matras bij de deur sliep. Ook haar omgeving zag dat verdachte de laatste maanden niet meer de vrouw was die ze was, dat ze verward was en agressief was jegens anderen en dat ze veranderde.
Door T. Zandi, psychiater, en I. Schilperoord, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum is op 15 juni 2011 een rapport uitgebracht.
De deskundigen stellen in het rapport dat verdachte lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen. De mate van psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde is niet precies te reconstrueren. Dit hangt samen met de in ernst en omvang fluctuerende psychotische symptomatologie, de beperkingen in de beschikbare dossierinformatie en de geringe informatie die verdachte zelf hierover heeft gegeven. Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde in verhoogd alerte, ernstig paranoïde toestand verkeerde, paranoïde waarnemingen deed in haar huis en ook het gedrag van haar familie, vooral haar man en latere slachtoffer sterk paranoïde, als tegen haar gericht, interpreteerde. Het ten laste gelegde hangt volgens de deskundigen vooral samen met de paranoïde psychotische aspecten van verdachtes depressie. Deze psychotische depressie lijkt op zijn beurt te zijn ontstaan op chronisch stresserende omstandigheden (de opgelegde beperkingen en vermoedelijke mishandelingen door het slachtoffer, de sociale isolatie, het vertrek van haar dochter uit het gezin). Gezien dit ernstig ontregelde ziektebeeld met grove vertekeningen van de realiteit en heftige paranoïde angsten, het chronisch karakter daarvan (en het ontbreken van medicijngebruik) achten beide deskundigen verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Ter terechtzitting heeft T. Zandi een toelichting gegeven op het rapport. Zij heeft verklaard dat niet valt uit te sluiten dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht. Dit kan volgens Zandi niet worden getoetst, nu verdachte slechts geringe informatie heeft gegeven en niet heeft verklaard over haar gevoelsleven en over hetgeen haar precies bezighoudt, waardoor de mate van psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde niet geheel is te reconstrueren. De deskundige geeft ook aan dat de reden dat verdachte geen inzicht geeft in haar gevoelsleven heel wel gelegen kan zijn in onmacht dit te doen.
Met betrekking tot dit laatste overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de levensloop van verdachte blijkt dat verdachte afkomstig is uit een groot boerengezin op het platteland in Marokko en dat zij als oudste dochter in het gezin een groot deel van de zorg voor haar jongere broertjes en zusjes op zich heeft genomen. Zij was al tegen de dertig toen zij werd uitgehuwelijkt aan een man die zo’n 30 jaar ouder was, wiens eerste echtgenote op dat moment stervende was. Daarna heeft zij haar man naar Nederland gevolgd en heeft hun beider vier kinderen opgevoed. Haar werden nauwelijks activiteiten buiten de deur toegestaan, zo mocht zij van haar man pas op latere leeftijd naar Nederlandse les toen dat verplicht gesteld werd als voorwaarde bij de uitkering en mocht zij niet werken of vrijwilligerswerk verrichten. Ook mocht zij van haar man geen andere vrouwen, bijvoorbeeld vriendinnen thuis ontvangen, met als gevolg dat verdachte een zeer geïsoleerd bestaan leidde. Over het geweld in huis is hierboven al het nodige overwogen.
Uit voorstaande concludeert de rechtbank dat verdachte in haar leven enkel heeft meegekregen dat haar gevoelens niet van belang werden geacht en dat daar ook nooit waarde aan werd gehecht. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk, mede tegen de achtergrond van het beschreven ziektebeeld, dat verdachte ook niet in staat is geweest haar gevoelsleven te verwoorden en hierover te praten, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet in het nadeel van verdachte mag wegen.
In het licht van de door de deskundige ter terechtzitting gedane toelichting op het rapport op de mogelijkheid dat niet valt uit te sluiten dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, dragen de zojuist beschreven omstandigheden bij aan het oordeel van de rechtbank verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. De verdachte is, gegeven de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, niet strafbaar en zal ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
11.De maatregel
11.1Overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft onder invloed van een ernstige depressie met psychotische verschijnselen haar 88-jarige echtgenoot vermoord door hem met een mes de keel door te snijden.
Het moge duidelijk zijn dat deze moord een grote blijvende impact op met name de kinderen heeft. Zij moeten het gegeven dat juist hun moeder hun vader heeft gedood een plek zien te geven. Zij zitten klem tussen enerzijds hun verdriet vanwege het gemis van vader en anderzijds de liefde en loyaliteit voor hun moeder.
Omdat verdachte haar handelen niet kan worden toegerekend, kan haar geen straf opgelegd worden. Wel zou de oplegging van een maatregel tot de mogelijkheden behoren. Met betrekking tot een eventuele maatregeloplegging overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het reeds hierboven aangehaalde rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat, hoewel er niet volledig zicht is ontstaan op de inhoud van de (paranoïde psychotische) belevingswereld van verdachte, niet met zekerheid kan worden gesteld dat haar paranoia – indien onbehandeld – zich niet zou kunnen uitstrekken naar andere familieleden, met name haar dochter en schoonzoon. Enig gevaar voor anderen valt dus niet uit te sluiten.
Volgens de deskundigen is het ziektebeeld dat bekend is bij verdachte in principe goed behandelbaar. De kans is aanzienlijk dat haar paranoïde psychotische toestandsbeeld onder invloed van medicatie in relatief korte tijd grotendeels kan opklaren. Het gevaar voor incidenten kan – teneinde het met de stoornis samenhangende recidiverisico of gevaar te verminderen – afdoende worden bestreden met het gebruik van medicatie, verplichte begeleiding en een mogelijke klinische opname. De kans op herhaling zal alsdan volgens de deskundigen tot het minimum kunnen worden beperkt.
Gegeven het gevaar dat verdachte voor anderen vormt en, om dit gevaar af te laten nemen, gegeven de noodzaak tot behandeling, is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het onderhavige geval de meest aangewezen en passende maatregel voor verdachte is. Met het inslaan van die weg kan worden voorzien in de benodigde behandeling die verdachte nodig zal hebben.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de duur van één jaar.
12.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen 37 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
13.Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, E.H.M. Druijf en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 september 2011.