RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/860335-11
Datum uitspraak: 7 september 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats],
[ ],
[ ]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 augustus 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2011 in de gemeente Venray ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] (beiden straatcoaches), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met hoge, althans aanmerkelijke
snelheid met een personenauto is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2], althans (meermalen) met hoge, althans aanmerkelijke snelheid met een
personenauto in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 31 mei 2011 in de gemeente Venray [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden straatcoach) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk
dreigend (meermalen) met hoge, althans aanmerkelijke snelheid met een
personenauto ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans
(meermalen) met hoge, althans aanmerkelijke snelheid met een personenauto in
de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gereden ;
art. 285 van het Wetboek van Strafrecht;
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 augustus 2011 gevorderd dat
het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd. De rechtbank is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen en evenmin dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangevers, de getuigen en verdachte omtrent hetgeen zich op 31 mei 2011 op het Brukske te Venray heeft afgespeeld tussen verdachte en de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar op meerdere onderdelen tegenspreken. De rechtbank kan op basis van deze verklaringen niet met zekerheid vaststellen wie nu wat gedaan heeft op die bewuste avond en evenmin kan zij de exacte posities achterhalen van de directe betrokkenen ten tijde van deze gewelddadige gebeurtenissen. Gelet hierop kan de rechtbank dan ook niet met zekerheid vaststellen of de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht waren op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], danwel dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegd.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
Door aangever [slachtoffer 1] is aangifte gedaan van poging doodslag gepleegd op 31 mei 2011 te Venray. Aangever is als beveiliger werkzaam voor [bedrijf]. Aangever reed samen met zijn collega [slachtoffer 2] met de auto richting het winkelcentrum Kiosk. Zij waren vanaf 23.00 uur klaar met hun dienst als beveiliger. Kort voor het gebeurde reden ze over Brukske tussen de Spinetstraat en de Marimbastraat en zag aangever een blauwe Opel Corsa staan. Ze passeerden deze auto stapvoets en zagen dat verdachte achter het stuur zat. Hij keek hen recht aan en knikte ‘nee’. Aangever is vervolgens samen met [slachtoffer 2] uit de auto gestapt en vroeg wat er aan de hand was. Verdachte zei: “jullie moeten oppassen, jullie werken samen met de politie, alles wat jullie horen en zien geven jullie door aan de politie, jullie zijn landverraders”. Toen aangever het portier van de auto van verdachte wilde openen reed verdachte ineens hard achteruit en stopte hij 2 of 3 meter van aangever vandaan. Vervolgens zag aangever dat verdachte hard in hun richting reed. Aangever was bang dat verdachte hem omver zou rijden met zijn auto. Hierna zag hij dat verdachte ongeveer acht keer hard naar achteren en weer naar voren reed. Hij hoorde dat de motor veel toeren maakte en zag dat de auto steeds veel snelheid maakte, zowel naar voren als naar achteren. Iedere keer als hij naar voren reed, reed hij in de richting van aangever en [slachtoffer 2]. Dit ging met een dusdanige snelheid dat aangever iedere keer bang was dat verdachte hem omver zou rijden. Aangever denkt dat hij de eerste keer dat verdachte in zijn richting kwam gereden opzij moest springen. Als aangever dit niet had gedaan, dan had hij zeker zware verwondingen opgelopen. Hierna zag hij dat verdachte wederom hard naar voren reed in de richting van [slachtoffer 2]. Hij zag dat [slachtoffer 2] nog net aan de kant kon springen. Aangever zag toen dat verdachte op een afstand stopte en aangever is toen naar hem toegelopen. Hierna reed verdachte weer hard achteruit en vooruit richting aangever. Aangever verklaarde dat als hij niet opzij was gesprongen hij zeker was aangereden.
Door aangever [slachtoffer 2] is aangifte gedaan van bedreiging gepleegd op 31 mei 2011 te Venray. Aangever is werkzaam als beveiliger bij [bedrijf] in [plaats] en was op 31 mei 2011 samen met collega [slachtoffer 1] aan het werk. Aangever reed en [slachtoffer 1] was bijrijder. Omstreeks 23.00 uur reden aangever en [slachtoffer 1] over de Brukske ter hoogte van de Spinetstraat. Toen zij een Opel Corsa passeerden keken zij in de auto en zagen dat verdachte in de auto zat. Verdachte maakte op dat moment met zijn hoofd een schuddende beweging. Toen [slachtoffer 1] door het geopende raam van de auto vroeg wat verdachte daarmee bedoelde zei hij: “dat wij landverraders waren en dat wij snietsers waren”. Hierop zijn aangever en [slachtoffer 1] uitgestapt. Aangever hoorde en zag dat verdachte gas begon te geven en weg wilde rijden. Verdachte reed vol gas achterruit en aangever en [slachtoffer 1] moesten aan de kant springen om een aanrijding te voorkomen. Op een gegeven moment wilden aangever en [slachtoffer 1] weer in de auto stappen en hoorde aangever dat verdachte weer vol gas achteruit kwam rijden. Aangever en [slachtoffer 1] zijn toen uitgestapt. Aangever stond op dat moment net voor zijn auto. Op het moment dat verdachte vol gas achteruit reed moest aangever op de motorkap springen om een aanrijding te voorkomen. Als hij was blijven staan had verdachte zeker zijn benen kapot gereden. Aangever zag en hoorde dat verdachte vervolgens 4 à 5 keer vooruit reed en weer terugkwam. Aangever en [slachtoffer 1] stonden toen achter het busje voor hun veiligheid. Aangever en [slachtoffer 1] wilden verdachte aanhouden omdat hij bewust op aangever en [slachtoffer 1] aan het inrijden was.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 31 mei 2011 omstreeks 23.10 uur over het Brukske te Venray reed en zag dat drie personenauto’s de weg blokkeerden net na de Tarantellastraat. De getuige zag dat een witte bestelbus schuin op de weg stond. Daarnaast stond een donkerblauwe Peugeot met het kenteken [kenteken]. Achter deze auto’s stond een donkergroene personenauto. Deze stond in het midden van de weg. Er stonden twee mannen bij de donkerblauwe Peugeot. De donkerblauwe Peugeot reed op een gegeven moment hard vooruit. Op het moment dat de donkergroene personenauto ter hoogte van de witte bestelauto was zag de getuige dat de donkerblauwe Peugeot ineens heel hard achter uit reed en niet verder reed dan de witte bestelbus van de beveiliging. De donkerblauwe auto kwam heel hard achteruit rijden. Hij reed eerst een meter of 30 of 40 schuin vooruit. Vervolgens zag de getuige dat de blauwe personenauto met hoge snelheid achteruit kwam rijden. De getuige kreeg de indruk dat deze blauwe auto de beveiligingsauto dan wel de beveiligingsmensen wilde raken. Dit is drie keer gebeurd. De eerste keer zag de getuige dat een van de beveiligingsmensen aan de kant moest springen. Deze beveiligingsman stond aan de bestuurderskant van zijn bedrijfsauto. De beveiligingsman moest uitwijken naar rechts. Hij stapte rechts achteruit. Als de beveiliger niet was uitgeweken dan was de donkerblauwe auto er overheen gereden. Daarna reed de auto weer met hoge snelheid vooruit om wederom met hoge snelheid achteruit te rijden in de richting van de beveiligingsauto.
De getuige [getuige 2] heeft gezien dat de bestuurder van de Opel Corsa op de rijbaan van het Brukske vol gas naar achteren reed in de richting van twee beveiligingsmensen. Dit deed de bestuurder van de Opel drie keer. Bij de tweede keer dat de bestuurder van de Opel Corsa achteruit in de richting van de beveiligingsmensen reed, zag de getuige dat de grootste van de twee beveiligingsmensen met een lang voorwerp op de voorruit van de Opel Corsa sloeg. Hierop zag de getuige dat de bestuurder van de Opel Corsa ongeveer 30 meter vooruit reed. Direct daarna zette de bestuurder de Opel weer gelijk in zijn achteruit en kwam met vol gas naar achteren gereden. De getuige verklaarde dat het duidelijk intimidatie was en dat de bestuurder van de Opel zijn auto gebruikte als wapen. Bij de eerste keer dat de bestuurder achteruit reed, weet de getuige zeker dat de bestuurder van de Opel Corsa de intentie had om de grof gebouwde beveiligingsman aan te rijden. De getuige zag dat de man opzij moest springen naar de stoep. Hij zag dat de Opel rakelings langs hem af ging nadat hij was weggesprongen. Ook heeft de getuige verklaard dat de bestuurder remde als hij vlak voor de beveiligingsmensen kwam.
De verdachte heeft terechtzitting verklaard dat hij op 31 mei 2011 omstreeks 23.10 uur met zijn personenauto Opel Corsa, gekentekend [kenteken], op het Brukske heeft gereden. Aldaar werd hij door de hem bekende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangesproken nadat zij hun bedrijfsauto schuin voor zijn auto hadden neergezet. Daarna is hij één keer achteruit en meermalen vooruit gereden.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 2011 in de gemeente Venray [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend meermalen met aanmerkelijke snelheid met een personenauto in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit is door de raadsman ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het bewezen verklaarde geweld heeft gepleegd uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het zijn de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geweest die verdachte in zijn personenauto hebben aangevallen. Het bewezen verklaarde geweld was aldus geboden ter noodzakelijk verdediging van verdachtes lijf en goed tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangevers.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het begane feit geboden was in verband met de noodzakelijke verdediging van verdachtes eigen lijf/goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding niet aannemelijk is geworden. Immers vast staat dat verdachte na zijn confrontatie met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij de rechtbank in het midden laat wie met de gewelddadigheden begonnen is, in de gelegenheid is geweest - zoals hij ter terechtzitting ook heeft verklaard - gewoon met zijn personenauto weg te rijden door eerst achteruit en vervolgens vooruit langs de voor hem geparkeerde bestelauto van de aangevers te rijden. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er dus voor verdachte geen ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft moeten verdedigen. Het beroep op noodweer wordt om die reden verworpen.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 juncto 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman is voorts een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de klap in verdachtes gezicht door aangever het moment is geweest van het begin van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Deze noodweersituatie voor verdachte bleef voortduren tot het moment dat de politie ter plaatse kwam. De overgang naar een noodweerexcessituatie viel samen met het moment dat verdachte met zijn personenauto is gaan rijden. Verdachte was zich niet bewust van het feit dat hij meerdere keren met zijn personenauto heen en neer is gereden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Wegens het ontbreken van een noodweersituatie, zoals hiervoor reeds is overwogen, is geen sprake van noodweerexces.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 24 augustus 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 9 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zowel voor het primair als voor het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak dient te volgen. Subsidiair is de raadsman van mening dat het agressieve en onprofessionele gedrag van aangevers zwaar zou moeten wegen bij de aan verdachte op te leggen straf.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 31 mei 2011 schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met zijn personenauto meermalen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te rijden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten uitwijken toen verdachte met de door hem bestuurde auto op hen afreed. Uit de verklaringen van beide aangevers en de getuigen blijkt dat verdachte met aanmerkelijke snelheid op de aangevers is afgereden en dat het een bedreigende en beangstigende situatie betrof.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 juli 2011 in het verleden eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 180 uur, met aftrek op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld, een juiste straf.
Voorts acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, aangewezen. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat bij het bewezen verklaarde feit sprake is geweest van gevaarlijk rijgedrag, waardoor de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar kon worden gebracht.
Door de ontzegging van de rijbevoegdheid deels voorwaardelijk op te leggen wordt enerzijds de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde niet uit het oog verloren en wordt anderzijds deze strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 91 en 285;
Wegenverkeerswet 1994: 179a.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de onbetaalde arbeid ten algemenen nutte geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis welke verdachte heeft ondergaan 2 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte worden gesteld;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden;
bepaalt dat van deze bijkomende straf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, M.B.Th.G. Steeghs, W. Brouwer, rechters, van wie mr. E.H.M. Druijf voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 7 september 2011.