zaaknummer / rolnummer: 101107 / HA ZA 10-389
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J.G. Tilman te Eersel,
[de advocaat],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Phoelich- Pontier te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [de advocaat] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is bij vonnis van deze rechtbank van 27 september 2006 (zaaknummer [A]) bij verstek veroordeeld tot betaling[X] (verder: [X]) van een bedrag van EUR 353.140,46 in hoofdsom, te vermeerderen met de rente daarover vanaf de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden en daarnaast tot betaling van EUR 9.505,35 wegens proceskosten.
2.2. [eiser] heeft zich vervolgens gewend tot [de advocaat]. Hij heeft op 2 januari 2007 met [de advocaat] een bespreking gevoerd, waarbij [de advocaat] om de processtukken van de hiervoor onder 2.1 bedoelde procedure heeft verzocht.
2.3. Vervolgens heeft [de advocaat] aan [eiser] medegedeeld van het verstekvonnis in verzet te zullen gaan, aan welke mededeling gevolg is gegeven: [de advocaat] heeft namens [eiser] een dagvaarding in oppositie opgesteld en op 8 januari 2007 aan [X] doen betekenen. De verzetprocedure heeft geleid tot een vonnis in verzet van deze rechtbank van 14 november 2007 (zaaknummer [B]). In dat vonnis is geoordeeld dat het verzet geacht kon worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld. Verder is geoordeeld dat de vordering van [X] door [eiser] onvoldoende gemotiveerd is betwist. Het verstekvonnis van 27 september 2006 is bekrachtigd en [eiser] is veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, welke aan de zijde van [X] zijn begroot op EUR 4.000,=.
2.4. [eiser] heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van deze rechtbank van 14 november 2007 en heeft daarvoor zijn huidige advocaat, mr. Tilman, benaderd. Op 14 juli 2009 is door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (verder: het hof) een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof overwogen dat het verzet kennelijk te laat is ingesteld. Nadat partijen bij dat arrest in de gelegenheid zijn gesteld zich over die overweging uit te laten, heeft het hof bij arrest van 19 januari 2010 [X] (bedoeld zal zijn: [eiser]) niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, het in de verzetprocedure op 14 november 2007 gewezen vonnis deels vernietigd en - opnieuw rechtdoende - [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde verzet. Het vonnis van 14 november 2007 is voor wat betreft de veroordeling van [eiser] in de proceskosten van [X] bekrachtigd. Het hof heeft [eiser] daarnaast veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en die kosten aan de zijde van [X] begroot op (in totaal) EUR 12.568,50.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [de advocaat] om aan [eiser] te betalen EUR 438.214,31 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening, met verwijzing van [de advocaat] in de kosten vallende op deze procedure.
3.2. [de advocaat] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens [eiser] is er sprake van een beroepsfout aan de zijde van [de advocaat], met name daarin bestaande dat [de advocaat], zoals in hoger beroep door het hof is geoordeeld, a) het verzet tegen het verstekvonnis van 27 september 2006 niet tijdig heeft ingesteld. Verder heeft [eiser] gesteld dat [de advocaat] b) heeft nagelaten om feitelijk en inhoudelijk het causale verband tussen de gestelde gedragingen van [eiser] en de door [X] gestelde schade te betwisten en dat hij c) heeft nagelaten de hoogte van de door [X] gestelde schade te betwisten. De vordering van [X] jegens hem zou, aldus [eiser], zijn afgewezen als [de advocaat] volgens de regelen der kunst verweer zou hebben gevoerd. [eiser] heeft gesteld dat hij dientengevolge schade heeft geleden, welke schade door [eiser] begroot wordt op het bedrag dat [X] thans onherroepelijk van hem te vorderen heeft, zijnde (inclusief rente en proceskosten) EUR 438.214,31.
4.2. Uit de rechtspraak inzake beroepsaansprakelijkheid volgt dat het handelen van
een advocaat moet worden getoetst aan de maatstaf of hij de zorgvuldigheid, die van een “redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot” mag worden verwacht, in acht heeft genomen.
4.3. Ten aanzien van de onder a. gestelde fout, te weten het niet tijdig instellen van het rechtsmiddel van verzet, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. De aanvang van de verzettermijn wordt bepaald door de betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is (artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Zoals het hof heeft overwogen is het verstekvonnis van deze rechtbank van 27 september 2006 op
8 december 2006 aan [eiser] in persoon betekend en diende het verzet gelet op de met die betekening aangevangen verzettermijn uiterlijk bij dagvaarding van 5 januari 2007 te worden ingesteld. In de onderhavige zaak is het verzet ingesteld bij dagvaarding van
8 januari 2007.
4.5. Tussen partijen staat vast - zijnde enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist - dat [eiser] op 2 januari 2007 een bespreking met
[de advocaat] heeft gehad over het verstekvonnis van 27 september 2006 en dat [de advocaat] tijdens die bespreking heeft gevraagd om de stukken die op die procedure betrekking hadden. [de advocaat] heeft gesteld dat hem uit die stukken, waaronder het bewuste verstekvonnis, niet bleek of en zo ja wanneer de verzettermijn was aangevangen; volgens [de advocaat] heeft [eiser] hem toen niet het betekeningsexploot overhandigd en hem daar ook niet over geïnformeerd. Volgens [de advocaat] kan hem derhalve niet verweten worden dat hij niet bekend was met de reeds aangevangen verzettermijn.
4.6. Dit verweer treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Het onderzoeken van de mogelijkheden betreffende het instellen van een rechtsmiddel en het in het oog houden van de daarvoor geldende wettelijke termijnen behoort bij uitstek tot de taak van een advocaat. Zoals hiervoor overwogen, is voor de vraag of het tijdig instellen van verzet tegen een verstekvonnis nog tot de mogelijkheden behoort, het moment van kennisneming door de veroordeelde van dat verstekvonnis van belang. De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de voormelde omstandigheden mag worden verwacht dat deze aan de veroordeelde zodanige vragen stelt dat hem de bron van diens bekendheid met het verstekvonnis duidelijk wordt of dat deze advocaat op een andere wijze probeert te achterhalen wanneer het verstekvonnis aan de veroordeelde is betekend.
4.7. Gesteld noch gebleken is dat [de advocaat] een dergelijk onderzoek heeft ingesteld, zodat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door [de advocaat] van diens uit de overeenkomst tot opdracht voortvloeiende zorgplicht (beroepsfout). [de advocaat] is op grond daarvan in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van die beroepsfout mocht hebben geleden.
4.8. [eiser] heeft die schade begroot op het bedrag dat hij - inclusief kosten en rente - aan [X] dient te voldoen.
4.9. Dat er sprake is van schade aan de zijde van [eiser] is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De stellingen en de vordering van [eiser] lijken gebaseerd op het standpunt dat de schadevergoeding, verschuldigd voor een door een beroepsfout veroorzaakt verstekvonnis, steeds tenminste zal belopen het geldbedrag dat in dat verstekvonnis is uitgedrukt, vermeerderd met rente en kosten. Die stelling vindt, in haar algemeenheid, geen steun in het recht (verwezen wordt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 1981, LJN: AG4233): eventuele schade wordt niet geleden door de toewijzing van een vordering, maar eerst door de voldoening aan dat vonnis. Vorenbedoelde stelling gaat met name niet op voor het geval er een reële kans bestaat dat aan het verstekvonnis niet of niet volledig zal worden voldaan. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval voor. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] aan het verstekvonnis van 27 september 2006 heeft voldaan, terwijl zelfs geen zekerheid bestaat omtrent de vraag of [eiser] in het geheel enige betaling op grond van het tegen hem gewezen verstekvonnis zal (kunnen) verrichten. De vordering van [eiser] dient reeds op grond van het vorenstaande te worden afgewezen.
4.10. Daarenboven overweegt de rechtbank het navolgende. Voor vergoeding van de door [eiser] gestelde schade bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van een causaal verband tussen de door [eiser] gestelde schade en de door [de advocaat] gemaakte beroepsfout, te weten het niet tijdig aantekenen van het rechtsmiddel van verzet. Bij de beantwoording van de vraag naar dat causaal verband speelt de kans van slagen van de aanwending van een rechtsmiddel een rol: om tot aansprakelijkheid voor de schade te kunnen concluderen zal immers moeten komen vast te staan dat de gestelde schade het gevolg is van die beroepsfout. Dat vereist een beoordeling van wat het resultaat van de procedure in hoger beroep zou zijn geweest indien het verzet wel tijdig zou zijn ingesteld. Stelplicht en bewijslast van het te verwachten resultaat en daarmee het causale verband tussen de beroepsfout en de schade rusten op [eiser]; hij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten. De rechtbank onderschrijft het standpunt van [eiser] dat stelplicht en bewijslast op [de advocaat] zouden rusten niet: door
[de advocaat] is geen bevrijdend verweer gevoerd en er is (door [eiser]) onvoldoende gesteld om de bewijslast om te keren. Bezien in het licht van het verweer van [de advocaat] heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd dat de schadevordering van [X] bij een inhoudelijke beoordeling door het hof in hoger beroep zou zijn afgewezen. Aldus heeft [eiser] niet voldaan op de door hem rustende stelplicht: het gestelde is ontoereikend voor de door hem beoogde rechtsgevolgen. Ook om die reden is de vordering van [eiser] niet voor toewijzing vatbaar.
4.11. Hoewel de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 4.7 heeft geoordeeld dat sprake is van een beroepsfout van [de advocaat], overweegt de rechtbank ten aanzien van de onder b. en c. gestelde fouten nog als volgt.
4.12. Vooropgesteld kan worden, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.9 is overwogen, dat ook ten aanzien van deze verwijten niet is gebleken dat [eiser] dientengevolge schade heeft geleden. Afgezien daarvan is door [de advocaat] uitdrukkelijk betwist dat het in de verzetprocedure gevoerde verweer niet volgens de regelen der kunst zou zijn gevoerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij - ondanks zijn verzoeken daartoe en zijn suggestie om een deskundige te raadplegen (contra-expertise) - niet meer informatie van [eiser] heeft verkregen dan in de processtukken in de verzetprocedure is opgenomen. Het had naar het oordeel van de rechtbank vervolgens op de weg van [eiser] gelegen op dit verweer in te gaan en feiten en omstandigheden aan te voeren ter nadere onderbouwing van zijn stelling. [eiser] heeft zulks echter nagelaten, waardoor de betwisting door
[de advocaat] van de stellingen van [eiser] door laatstgenoemde niet (voldoende gemotiveerd) is weerlegd. Nu is gesteld noch gebleken dat [eiser] [de advocaat] heeft voorzien van voldoende informatie om de stellingen van [X] in de verzetprocedure te weerleggen en dat [de advocaat] die informatie niet zou hebben verwerkt/opgenomen in de processtukken of anderszins is geconcretiseerd welke kunstfouten zouden zijn gemaakt, heeft [eiser] ook op dit punt niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat het gestelde ontoereikend is voor de door hem beoogde rechtsgevolgen.
4.13. Op grond van al het vorenstaande dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen.
4.14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de advocaat] worden begroot op:
- griffierecht EUR 1.188,00
- salaris advocaat 10.320,00 (4,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 11.508,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [de advocaat] tot op heden begroot op EUR 11.508,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig, mr. J.M.E. Derks en mr. J.F.C. Schnitzler en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.?