ECLI:NL:RBROE:2011:BR5295

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/952 en 11/953
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake aanmelding voor opleiding fysiotherapie door topsporter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een topsporter en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De verzoekster, een handbalspeelster op hoog niveau, had zich ingeschreven voor de opleiding fysiotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, maar haar aanmelding werd als vervallen beschouwd omdat zij de benodigde bewijsstukken niet tijdig had ingediend. De verzoekster had de documenten niet voor de deadline van 5 juli 2011 opgestuurd, omdat zij in die periode deelnam aan de Europese kampioenschappen handbal in Tsjechië. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende was geïnformeerd over de geldende termijnen en de wijze van aanmelding. De rechter wees erop dat de informatie in de ontvangen brieven en folders duidelijk was en dat het verzoekster zelf was om tijdig actie te ondernemen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in het kader van de aanmeldingsprocedure voor fixus-opleidingen in het hoger onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11 / 952 en AWB 11 / 953
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 12 augustus 2011 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster op de hoogte gesteld dat hij de aanmelding voor de opleiding B tot fysiotherapeut aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen voor het studiejaar 2011-2012 als vervallen beschouwt.
Bij besluit van 21 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster kennelijk, dus zonder hoorzitting, ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekster gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2011.
Verzoekster was aanwezig, vergezeld van haar wettelijke vertegenwoordigers,
[wettelijk vertegenwoordigers], en bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Slagter.
Overwegingen
1. Verzoekster heeft zich ingeschreven voor de voltijdsopleiding “B opleiding tot Fysiotherapeut” (verder: de opleiding fysiotherapie) aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (verder: de HAN).
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster op de hoogte gesteld dat hij de aanmelding voor de opleiding fysiotherapie als vervallen beschouwt, nu zij de voor deelname aan de loting benodigde bewijsstukken van de voltooide vooropleiding niet voor 5 juli 2011 heeft ingestuurd.
Het bezwaar van verzoekster hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit kennelijk – en dus zonder hoorzitting – ongegrond verklaard.
2. Ter beoordeling van het verzoek en beroep en mede op basis van het onderzoek ter zitting stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat van de volgende feiten kan worden uitgegaan.
2.1. Verzoekster beoefent op hoog niveau handbal. Zij gaat vanaf het volgende schooljaar een topsportprogramma volgen op Papendal. Hiervoor is zij geselecteerd door het Nederlands Handbal Verbond. Hiernaast wil verzoekster de opleiding fysiotherapie gaan volgen.
2.2. Op 2 mei 2011 heeft verweerder aan verzoekster een brief gestuurd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Beste student,
Je hebt je (…) aangemeld voor [de opleiding fysiotherapie]. Voor deze opleiding moet worden geloot.
Alle opleidingen met een loting staan vermeld op www.duo.nl. Daar staan ook de nadere vooropleidingseisen vermeld. Deze eisen kunnen een belangrijke voorwaarde zijn voor deelname aan de selectieprocedure.
Om jou in de tweede helft van juli 2011 de uitslag van de selectieprocedure te kunnen sturen, heeft DUO een gewaarmerkte kopie van je cijferlijst en diploma nodig. DUO heeft (een van) deze documenten nog niet ontvangen. In de folder “Alles over opleidingen met een loting” op www.duo.nl staat welke inzenddatum voor jou van belang is. In deze folder staat alle informatie over de selectieprocedure, dus lees deze nauwkeurig.”
2.3. Bij de brief van 2 mei 2011 was een “Antwoordkaart ‘verlate inzending’ 2011-2012” gevoegd. Deze vermeldt onder meer als volgt:
“Let op: deze antwoordkaart is niet bedoeld voor eindexamenkandidaten havo-profiel en vwo-profiel (uitgezonderd staatsexamen). Zij moeten vóór 23 juni 2011 een gewaarmerkte kopie van hun (voorlopige) cijferlijst opsturen naar [DUO]. Herkansers hebben de tijd tot 5 juli 2011.”
2.4. Op 16 juni 2011 heeft verzoekster vernomen dat zij is geslaagd voor haar HAVO-opleiding. Op vrijdag 17 juni 2011 heeft zij op school haar cijferlijst moeten nakijken.
2.5. Van zondag 19 juni 2011 tot en met maandag 4 juli 2011 heeft verzoekster deelgenomen aan de Europese kampioenschappen handbal onder 17 in Tsjechië. Haar ouders hebben haar daar vergezeld.
2.6. Op 24 juni 2011 heeft verweerder aan verzoekster een brief gestuurd. Deze brief vermeldt onder meer als volgt:
“(…)
Wij hebben nog geen gewaarmerkte kopie van je cijferlijst, diploma of een ander bewijsstuk van je voltooide vooropleiding ontvangen. Dit bewijsstuk is nodig voor deelname aan de loting en eventuele decentrale selectie. In geval van een verlaat examen had je dit aan ons moeten melden. Wij verzoeken je om voor 5 juli het bedoelde bewijsstuk of de antwoordkaart “verlate inzending” op te sturen. Heb je geen antwoordkaart, download deze dan van www.duo.nl.
(…) Wanneer wij de gegevens niet tijdig hebben ontvangen, wordt je aanmelding als vervallen beschouwd. Je doet dan niet meer mee met de loting en eventuele decentrale selectie.”
2.7. Op 27 juni 2011 heeft “Studielink” aan verzoekster een email gestuurd naar haar Hotmail-account, waarin zij nogmaals gewezen is op het feit dat verweerder nog niet de benodigde bescheiden in zijn bezit had.
2.8. Op 5 juli 2011 heeft verzoekster haar diploma en cijferlijst ondertekend, opgehaald en opgestuurd naar verweerder. Verweerder heeft deze op 8 juli 2011 ontvangen.
3. De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoekster in haar verzoek op grond van artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de rechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond en het belang van verzoekster bij de gevraagde voorziening zodanig dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening, nu het studiejaar 2011-2012 op 29 augustus begint en een beslissing in de hoofdzaak derhalve niet kan worden afgewacht.
4. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter dan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van de behandeling ter zitting. Mede gelet op het uitdrukkelijke verzoek van verzoeksters gemachtigde om artikel 8:86, eerste lid, van de Awb toe te passen is de rechter van oordeel dat, na bestudering van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting, nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen, althans dat het niet in het belang van partijen is om daartoe over te gaan. De voorzieningenrechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
5. De Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (verder: de Regeling) geldt ter uitvoering van het selectiesysteem voor fixus-opleidingen in het hoger onderwijs. In hoofdstuk 2 van de Regeling, meer in het bijzonder paragraaf 3 daarvan, worden regels gegeven voor de aanmelding bij opleidingen en de inzending van de benodigde bescheiden.
Artikel 11 van de Regeling bepaalt als volgt: “Indien de gegadigde niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de bepalingen van paragraaf 3 van dit hoofdstuk, wordt de aanmelding als vervallen beschouwd, (…).”
6. Verzoekster heeft allereerst betoogd dat de brief van 2 mei 2011, de bijgevoegde “antwoordkaart ‘verlate inzending’ en de folder “Alles over opleidingen met een loting” dermate onduidelijk waren dat zij daaruit niet heeft kunnen opmaken wat er van haar verwacht werd. Onder meer was het haar daardoor niet duidelijk dat zij vooruitlopend op het aan verweerder toesturen van de definitieve bescheiden haar voorlopige cijferlijst aan verweerder had kunnen toesturen. De brief van 24 juni 2011 en de email van 27 juli 2011 heeft zij vervolgens niet ontvangen omdat zij en haar ouders toen in Tsjechië verbleven. De door verweerder veroorzaakte onduidelijkheid is onzorgvuldig en mag niet aan haar worden tegengeworpen, aldus verzoekster.
6.1. De rechter merkt op dat de door verzoekster ontvangen brief van 2 mei 2011 (hierboven geciteerd) uitdrukkelijk vermeldt dat de relevante bescheiden voor 23 juni of
5 juli 2011 in het bezit van verweerder moesten zijn. Verder vermeldt deze brief uitdrukkelijk dat de folder “Alles over opleidingen met een loting” gelezen moet worden, omdat deze folder belangrijke informatie bevat over de selectieprocedure. In deze folder wordt inderdaad een overzicht gegeven van de geldende termijnen. Ook vermeldt de folder dat indien de kandidaat niet tijdig (voor 5 juli) zijn diploma kan opsturen, de voorlopige cijferlijst kan worden opgestuurd. Verder wordt in de folder geadviseerd om bij afwezigheid een gemachtigde aan te wijzen. Zoals verweerder heeft aangevoerd en ook de rechter zelf heeft waargenomen, geven noch de brief, noch de folder aanleiding tot de conclusie dat de door verweerder verstrekte informatie onduidelijk was. Verzoekster heeft nog wel betoogd dat de onduidelijkheid ook werd veroorzaakt doordat de door verweerder met de brief van
2 mei 2011 meegestuurde “antwoordkaart ‘verlate inzending’ vermeldde dat deze niet op haar situatie van toepassing was. Alhoewel dit juist is, kan dit niet afdoen aan de duidelijke informatie in de brief en de folder. Daarnaast lag het op de weg van verzoekster om met verweerder contact op te nemen over eventuele onduidelijkheden en moet het voor haar risico blijven dat zij dit niet gedaan heeft. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Verzoekster heeft betoogd dat verweerder haar ten onrechte verwijt dat zij niemand heeft gemachtigd om haar zaken waar te nemen bij haar afwezigheid. Haar school vereiste namelijk dat zij haar diploma en cijferlijst in persoon kwam ophalen. Ook een gemachtigde had dus niet de vereiste bescheiden naar verweerder kunnen opsturen. Het bestreden besluit is op dit punt dus ondeugdelijk gemotiveerd, aldus verzoekster.
7.1. Daartegen heeft verweerder erop gewezen dat een gemachtigde wel de brief van
24 juni 2011 en de email van 27 juli 2011 had kunnen lezen en vervolgens actie had kunnen ondernemen ter sauvering van de inschrijving. Zo had een gemachtigde contact kunnen opnemen met verweerder en dan te horen gekregen dat alsnog de “antwoordkaart ‘verlate inzending’ moest worden ingestuurd. Van een motiveringsgebrek is derhalve geen sprake en deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Voorts wijst verzoekster erop dat haar situatie niet direct te vergelijken is met die van andere studenten, voor wie het volgen van een alternatieve opleiding binnen de mogelijkheden ligt. Doordat zij topsport met studie moet combineren, moet zij wel de speciaal daarop toegesneden opleiding tot fysiotherapie volgen, welke immers geplooid is rondom het zware trainingsprogramma. Het niet toegelaten worden tot de opleiding fysiotherapie kan daarnaast gevolgen hebben voor haar toelating tot het trainingsprogramma. Daarnaast is het volgens haar ook niet zo dat het betrachten van coulance ten aanzien van haar consequenties heeft voor andere kandidaten zoals bij andere numerus fixus studies, nu deze opleiding is bedoeld voor speciaal daarvoor geselecteerde topsporters.
8.1. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat de vrijgevallen plaats aan de opleiding fysiotherapie wel degelijk zal worden ingevuld met een andere kandidaat. Verder heeft verzoekster toegelicht dat de opleiding fysiotherapie en de training op Papendal uiteindelijk twee gescheiden trajecten zijn in die zin dat de toelating tot de opleiding fysiotherapie geen vereiste is voor de toelating tot de topsporttraining. Zij kan dus aan deze training gaan deelnemen en zich inschrijven voor een andere opleiding. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit niet de opleiding van haar eerste keus zal zijn, dat dit geen opleiding met een numerus fixus kan betreffen en dat het volgen van een reguliere opleiding naast het beoefenen van topsport verre van ideaal zal zijn. Echter, dit levert geen omstandigheden op die voor verweerder aanleiding moesten geven voor haar een uitzondering op de regels te maken. In verband hiermee zij ook gewezen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2006, LJN: AV8645. In deze uitspraak heeft de ABRvS overwogen dat artikel 11 van de Regeling een dwingendrechtelijke bepaling betreft en dat, nu de Regeling op dit punt geen hardheidsclausule bevat, er voor verweerder geen ruimte is om in zeer bijzondere gevallen in afwijking van dat artikel te beslissen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Ten slotte voert verzoekster aan dat verweerder ten onrechte het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard zonder een hoorzitting te houden.
9.1. Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren van verzoekster niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder mocht daarom met toepassing van artikel 7:3, onder b, van de Awb afzien van het horen van verzoekster. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Nu de door verzoekster aangevoerde beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, wordt het beroep ongegrond verklaard.
11. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, wordt de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een der partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 augustus 2011.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.