RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/850523-07
Datum uitspraak: 15 juli 2011
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2007 te Heel, in elk geval in de gemeente Maasgouw, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte met een mes de deur van de kamer van die [slachtoffer] heeft opengemaakt (en vervolgens) (dreigend) met dat mes in zijn hand op die [slachtoffer] is toegelopen en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "Zeg het niet tegen de nachtdienst" en/of dat mes op een kast heeft gelegd en de broek(en) van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 28 maart 2007 te Heel, in elk geval in de gemeente Maasgouw, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer].
(artikel 243 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie
Op vragen van de rechtbank met betrekking tot de redenen die hebben geleid tot de vervolging van verdachte verklaart de officier van justitie dat hij naar aanleiding van de verklaringen van onder andere de moeder van het slachtoffer de overtuiging heeft dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Dit in relatie tot de ernst van het feit heeft de officier van justitie doen besluiten tot vervolging over te gaan. De door de deskundigen bij verdachte vastgestelde verstandelijke beperkingen, onder andere dat verdachte een IQ heeft van 64 en qua verstandelijke ontwikkeling te vergelijken is met een kind van 7 jaar, heeft de officier van justitie laten meewegen in de beoordeling van de zaak. Het tijdsverloop gelegen tussen het plegen van het tenlastegelegde en de behandeling ter terechtzitting heeft de officier van justitie meegewogen bij het formuleren van de eis.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat de vervolging van verdachte door de officier van justitie buiten proporties is. Volgens de raadsman had de officier van justitie gelet op de verstandelijke beperkingen van verdachte en het tijdsverloop tussen het plegen van het tenlastegelegde en de behandeling ter terechtzitting niet mogen overgaan tot vervolging van verdachte. De raadsman verzoekt om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren nu vervolging strijdig is met het opportuniteitsbeginsel.
Het standpunt van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting van 15 juli 2011 en uit het dossier is onder andere het volgende gebleken.
-Verdachte is licht zwakzinnig (IQ = 64) en qua verstandelijke ontwikkeling vergelijkbaar met een kind van 7 jaar.
-[slachtoffer] heeft een verstandelijke ontwikkeling vergelijkbaar met een kind van 4 jaar.
-Verdachte en [slachtoffer] waren tijdens het plegen van tenlastegelegd geplaatst in een geestelijke gezondheidsinstelling.
-Het tenlastegelegde heeft ongeveer 4 jaar geleden plaatsgevonden.
-De officier van justitie heeft in zijn requisitoir, bij de formulering van de eis, aangegeven dat verdachte is aangewezen op een zorginstelling en dat, terwijl hij een strafrechtelijk machtiging ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht of tbs ongeschikt acht voor verdachte, als uitkomst van deze procedure de hulpverlening aan verdachte voorop staat. Voorts heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat hij ten aanzien van de strafmaat schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, ook wel genoemd het ‘rechterlijk pardon’ in overweging heeft genomen. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat hij niet beschikt over andere oplossingen binnen de strafrechtelijke procedure dan de thans geëiste straf. Verder heeft de officier van justitie, in tegenstelling tot het advies van de reclassering waarin geadviseerd wordt om geen toezicht door de reclassering op te leggen, geëist dat verdachte een voorwaardelijke straf krijgt opgelegd met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.
Bij de thans voorliggende vraag of bij de vervolgingsbeslissing door de officier van justitie één of meer beginselen van goede procesorde zijn geschonden, dient de rechtbank rekening te houden met de uit het opportuniteitsbeginsel voortvloeiende beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie, in die zin dat de rechtbank zich daarbij dient te beperken tot marginale toetsing. Dat betekent dat de rechtbank (slechts) kan beoordelen of het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
Gelet op de genoemde omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang beschouwd, in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte in relatie tot de beperkingen van een oplossing binnen een strafrechtelijk kader, is de rechtbank van oordeel dat een redelijk strafrechtelijk doel ontbreekt bij vervolging van verdachte. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het Openbaar Ministerie onder de speciale omstandigheden van dit geval redelijkerwijs niet had kunnen komen tot de beslissing tot verdere vervolging. Nu het Openbaar Ministerie desondanks wel vervolging heeft ingesteld heeft het in strijd met een goede strafprocesorde gehandeld, redenen waarom de officier van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, V.P. van Deventer en W. Brouwer, rechters, van wie mr. E.H.M. Druijf voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 juli 2011.