ECLI:NL:RBROE:2011:BR2193

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1623
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor supermarkt en appartementen in Meijel

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de bouwvergunning en vrijstelling voor de bouw van drie winkelruimtes, 22 appartementen en 89 parkeerplaatsen aan de Dorpsstraat in Meijel. Eiser, J.H.M. Janssen h.o.d.n. C1000 Janssen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas, dat zijn bezwaar tegen de bouwvergunning ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de bouwvergunning en vrijstelling in strijd was met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het ontwerpbesluit niet ter inzage was gelegd. Echter, dit gebrek werd gepasseerd omdat alle relevante stukken tijdens de bezwarenfase alsnog ter inzage zijn gelegd, waardoor belanghebbenden de kans kregen om bezwaar te maken.

De rechtbank overwoog verder dat concurrentieverhoudingen bij de planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij er sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Aangezien de rechtbank geen aanwijzingen vond dat de komst van een derde supermarkt in Meijel zou leiden tot een dergelijke ontwrichting, was er geen noodzaak voor een distributieplanologisch onderzoek (dpo). De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiser over de negatieve impact op het winkelaanbod en de woon- en leefomgeving niet voldoende feitelijk onderbouwd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb en de WRO in het kader van bouwvergunningen en vrijstellingen, en benadrukt het belang van zorgvuldige procedurele stappen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 1623
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
J.H.M. Janssen h.o.d.n. C1000 Janssen, te Meijel, eiser
(gemachtigde: mr. M. Lanen)
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Van Wijnen Projectontwikkeling Zuid B.V. te Meijel
(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Van Wijnen Projectontwikkeling Zuid B.V. (hierna te noemen: Van Wijnen) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie winkelruimtes en 22 appartementen.
Bij besluit van 18 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2011. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.P. Langerak. Van Wijnen heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Bordewijk (directeur) en door zijn gemachtigde mr. J.L. Stoop.
Overwegingen
1. Van Wijnen heeft bij verweerder op 28 februari 2008 een aanvraag ingediend voor de bouw van 3 winkelruimtes, 22 appartementen en 89 parkeerplaatsen op het perceel aan de Dorpsstraat 52-54-56 te Meijel (kadastraal bekend gemeente Meijel, sectie E nummers 1620, 1621 en 2120 en hierna te noemen: het perceel). Het bouwplan gaat uit van de vestiging van een supermarkt in een van de drie winkelruimtes, die gesitueerd zijn op de begane grond. De appartementen zijn gesitueerd op de eerste en tweede verdieping van het gebouw. Verweerder heeft een aantal stukken betreffende de aanvraag ter inzage gelegd in de periode van 24 juli 2008 tot en met 3 september 2008. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft verweerder voor het bouwplan vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Verweerder heeft bij voornoemd besluit tevens de bouwvergunning verleend op grond van artikel 40 van de Woningwet. Verweerder heeft de besluiten gepubliceerd en daarbij abusievelijk vermeld dat eiser tegen de besluiten beroep kon instellen bij de rechtbank. Eiser heeft beroep ingesteld waarna de rechtbank het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift heeft doorgestuurd aan verweerder. Ten aanzien van de bouwvergunning moest immers nog de bezwarenprocedure worden doorlopen. Op grond van artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet (oud) was in deze procedure het vrijstellingsbesluit mede onderwerp van het bezwaar.
2. De bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) heeft verweerder geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren op grond van de overweging dat verweerder heeft verzuimd om het ontwerpbesluit van de te verlenen vrijstelling en de ruimtelijke onderbouwing ter inzage te leggen en dit gebrek niet in het besluit op bezwaar geheeld zou kunnen worden. De commissie heeft voorts overwogen dat verweerder zich onder verwijzing naar het rapport van Seinpost Adviesbureau BV op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau als gevolg van het bouwplan niet hoeft te worden gevreesd. In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij - onder verwijzing naar artikel 6: 22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - overwogen dat het besluit ondanks de schending van een vormvoorschrift toch in stand kon blijven. Verweerder heeft het overige deel van het advies van de commissie overgenomen in het bestreden besluit.
3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Meijel” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming ‘Gemengde doeleinden’, ‘Woondoeleinden 1’ en ‘Nutsdoeleinden’. Op grond van de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan is het deel van het perceel waarop de bestemming “Gemengde doeleinden” rust, onder andere bestemd voor detailhandel. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan vanwege overschrijding van de maximaal toelaatbare nokhoogte en bouwmassa. Het bouwplan is verder in strijd met het bestemmingsplan nu het bouwplan voorziet in de bouw van appartementen in het deel van het perceel waarop de bestemming “gemengde doeleinden” rust en deze bestemming geen bewoning toelaat. Tot slot zijn de drie winkelruimtes deels binnen en deels buiten het bouwvlak gelegen. Om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder het vrijstellingsbesluit heeft genomen in strijd met het bepaalde in artikel 19 eerste lid van de WRO en artikel 3:11 van de Awb nu verweerder heeft verzuimd om het ontwerpbesluit alsmede de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Volgens eiser is er geen sprake van de schending van een vormvoorschrift welke schending geheeld zou kunnen worden op grond van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond als volgt. Niet in geschil is dat verweerder in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld nu hij ten aanzien van de vrijstelling heeft verzuimd om het ontwerpbesluit daarvan en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing van 17 december 2009 tijdens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ter inzage te leggen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting erkend dat tijdens de bezwarenfase alle relevante stukken alsnog ter inzage hebben gelegen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vrijstelling bij bestreden besluit in stand heeft mogen laten nu verweerder het besluit tot verlening van vrijstelling en de bouwvergunning op 2 februari 2010 heeft gepubliceerd en alle relevante stukken vervolgens tijdens de bezwarenfase alsnog ter inzage hebben gelegen. De beroepsgrond dat andere belanghebbenden - zoals omwonenden – niet of niet tijdig kennis zouden hebben kunnen nemen van het bouwplan, treft geen doel nu alle relevante stukken in ieder geval in de periode na de publicatie op 2 februari 2010 alsnog ter inzage hebben gelegen. Belanghebbenden zijn ook in de gelegenheid geweest om na kennisneming van alle stukken bezwaar te maken tegen het vrijstellingsbesluit.
5. Gelet op het vooroverwogene ziet de rechtbank dan ook geen grond om het vrijstellingsbesluit vanwege de strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb te vernietigen. De verwijzing van eiser naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (8 februari 2006, BR 2006/444 en 16 januari 2008, zaaknummer 200703114/1) gaat niet op aangezien in die gevallen tegen het betreffende vrijstellingsbesluit direct beroep was ingesteld bij de rechtbank na de voorbereiding daarvan met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Anders dan in onderhavig geval hadden belanghebbenden in die gevallen voorafgaand aan de beroepsprocedure dan ook niet de (extra) mogelijkheid gehad om kennis te nemen van de vrijstelling en daartegen op te komen.
6. Eiser betoogt in beroep voorts dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid nu de ruimtelijke onderbouwing geen distributieplanologisch onderzoek (dpo) bevat. Voorts zullen alle supermarkten in Meijel – waaronder de supermarkt die eiser exploiteert - slechter functioneren als gevolg van de komst van een derde supermarkt hetgeen een negatieve uitstraling op de woonomgeving heeft, aldus eiser. Verweerder stelt dat ruimtelijke onderbouwing geen dpo hoefde te bevatten aangezien de bouw van 3 winkels en 22 appartementen is beoogd en niet de bouw van een supermarkt. De vrijstelling is verder nodig voor de realisatie van de 22 appartementen en niet zozeer voor de bouw van de drie winkelruimtes. Op het deel van het perceel waarop de drie winkelruimtes gebouwd worden, rust immers de bestemming “Gemengde Doeleinden”, welke bestemming de vestiging van detailhandel toestaat, zonder dat aan die vestiging nadere voorwaarden worden gesteld. Nu het bestemmingsplan voor dit perceel het gebruik van bouwwerken als winkel toelaat, is er volgens verweerder dan ook geen ruimtelijke onderbouwing nodig voor het bouwplan voor zover dit voorziet in de realisatie van de winkelruimtes. Tot slot zal de vestiging van een supermarkt het redelijke verzorgingsniveau in Meijel niet duurzaam ontwrichten hetgeen blijkt uit het rapport van Seinpost, aldus verweerder. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond als volgt.
7. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau voordoet die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2010, zaaknummer 200907678/1). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser een dergelijke ontwrichting niet vreest. Reeds hierom heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen dpo uitgevoerd hoefde te worden. De beroepsgrond treft dan ook geen doel. Voor zover eiser betoogt dat de realisatie van een supermarkt op de beoogde locatie leidt tot verschraling van het winkelaanbod met een negatieve uitwerking op de woon- en leefomgeving, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling – wat daar overigens ook van zij – een feitelijke onderbouwing ontbeert.
8. Het beroep van eiser is ongegrond.
9. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
10. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. B.J. Zippelius (voorzitter), P.J. Voncken en T.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken
Op 7 juli 2011.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. B.J. Zippelius
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 juli 2011
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en een bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.