Zaaknummer: AWB 10 / 1539
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te Well, eiseres,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 35aa van de Werkloosheidswet (verder: WW) de WW-uitkering van eiseres met ingang van 3 mei 2010 met 70% van de inkomsten uit arbeid gekort.
Bij besluit van 30 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011.
Eiseres was aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huys.
1. Eiseres had op 1 maart 2010 twee WW-rechten, namelijk een recht van (netto) 10,3 uur per week van 19 april 2008 tot en met 28 maart 2010 en een recht van 20 uur per week van 8 mei 2008 tot en met 7 juli 2011. Eiseres is na een periode van onafgebroken werkloosheid langer dan 52 weken weer 10 uur per week gaan werken per 1 maart 2010. Vanwege onduidelijkheid aan de zijde van verweerder over de juiste interpretatie en toepassing van artikel 35aa van de WW op de situatie van eiseres, heeft verweerder aanvankelijk niet gekort op het nieuwste recht. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit vervolgens alsnog gedaan met ingang van 3 mei 2010. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat op grond van artikel 35aa van de WW de WW-uitkering van eiseres met 70% van de inkomsten uit arbeid moet worden gekort. Omdat het oudste recht op dat moment was verlopen, wordt deze korting van 70% geheel berekend over het nieuwste recht.
2. Eiseres voert aan dat de nieuwe wet voor haar uitpakt op een manier die strijdig is met het doel daarvan, namelijk het stimuleren van werkhervatting. Zij ervaart de nieuwe regeling als onrechtvaardig. Verder voert eiseres aan dat er al uren werden gekort op het eerste uitkeringsrecht en dat er nu dus sprake is van een dubbele korting. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder handelt in strijd met eerdere toezeggingen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het – met ingang van 1 juli 2009 in werking getreden – gewijzigde artikel 35aa van de WW geen ruimte laat voor een andere interpretatie dan dat in het geval van eiseres de uitkering wordt verminderd met 70% van de inkomsten uit arbeid. In het bijzonder kan door de gewijzigde bepaling ook niet meer uitgegaan worden van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 1994, RSV 1994/186 (verder: CRvB RSV 1994/186), op grond waarvan bij het bestaan van meerdere rechten geen volledige urenkorting werd toegepast indien één van die rechten verviel nadat de betrokkene weer was gaan werken.
4. Ter beoordeling van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 35aa van de WW luidt (voor zover relevant):
1. De uitkering wordt verminderd met 70% van de inkomsten uit arbeid indien:
(…)
b. artikel 20, zesde lid, onderdeel b, of negende lid, van toepassing is.
(…).
Artikel 20 van de WW luidt (voor zover relevant):
1. Het recht op uitkering eindigt:
(…)
b. voor zover de werknemer niet langer werkloos is;
(…)
6. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing:
(…)
b. op de werknemer, die ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering heeft gehad, mits de werknemer werkzaamheden als werknemer gaat verrichten op een moment waarop sprake is van volledig verlies van zijn arbeidsuren terwijl geen recht bestaat op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren.
Artikel 35aa van de WW is opgenomen in Hoofdstuk II § 3 van de WW, betreffende “De betaling van de uitkering”. Zoals verweerder ook aanvoert, komt deze bepaling dus pas aan de orde nadat het UWV het recht op de uitkering en het gedeelte van het recht dat geldend wordt gemaakt heeft vastgesteld met toepassing van Hoofdstuk II § 2 van de WW, betreffende “Het geldend maken van het recht op uitkering”. Zoals verweerder terecht stelt, is CRvB RSV 1994/186 dan ook niet van toepassing, want in deze zaak ging het om het vaststellen van het recht op uitkering.
Deze regeling is ingevoerd met de Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Stb. 2009, 269). Deze wetswijziging had uitdrukkelijk als doel (zie de Memorie van Toelichting, TK 2008-2009, 31767, nr. 3, p. 2, 4-5) een financieel voordeel te bereiken voor langdurig werklozen die hun werk hervatten, ongeacht de hoogte van het nieuwe loon. Om dit te bereiken is de oude regeling, waarbij het recht op WW werd beëindigd naar rato van het aantal arbeidsuren, verlaten voor de nieuwe regeling waarbij de inkomsten uit de nieuwe arbeid worden verrekend met de WW-uitkering. Ook de wetsgeschiedenis biedt dus geen ruimte voor een andere interpretatie.
De rechtbank volgt verweerder daarom in de opvatting dat de korting van 70% van de inkomsten uit arbeid wordt berekend over het totaal aan rechten, zonder daarbij onderscheid te maken in al dan niet vervallen deelrechten. In zoverre slaagt het beroep daarom niet.
5. Voor wat betreft het betoog van eiseres dat zij dubbel wordt gekort omdat haar uren al werden gekort op het eerste uitkeringsrecht, merkt de rechtbank op dat verweerder blijkens de berekening van 19 oktober 2010 vanaf 3 mei 2010 de korting van 70% heeft berekend over het volle (tweede) uitkeringsrecht van 20 uur. De urenkorting is alleen toegepast over de voorafgaande periode en dus niet meer na 3 mei 2010. Er is dus geen sprake van dubbele korting. Het eerste recht doet hierbij verder niet ter zake, noch de urenkorting die daarop was toegepast, nu dit eerste recht al was vervallen per 29 maart 2010 en op grond van de gewijzigde regeling ook verder niet meer kan worden betrokken bij de berekening van de uitkering. Ook in zoverre slaagt het beroep daarom niet.
6. Verder overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres ervaart het als onrechtvaardig dat het gewijzigde artikel 35aa van de WW voor haar ongunstig uitwerkt. Artikel 35aa van de WW bevat echter een bepaling die verweerder geen ruimte laat voor afwijkingen ten gunste van eiseres. Verder is het op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet aan de rechter de innerlijke waarde te beoordelen van een wettelijke bepaling. De rechtbank kan zich dus ook niet uitlaten over de redelijkheid van artikel 35aa van de WW. Daarnaast is ook niet gesteld of gebleken dat er sprake is van strijd met hogere regelgeving op grond waarvan deze bepaling buiten toepassing zou moeten blijven. De rechtbank volgt verweerder dan ook in de opvatting dat er geen grond is voor een gunstiger berekening van de WW-uitkering van eiseres.
7. Ten slotte overweegt de rechtbank als volgt voor wat betreft de klacht van eiseres dat verweerder toezeggingen zou hebben gedaan die hij niet is nagekomen. Door eiseres is dit standpunt in het beroepschrift niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat verweerder met haar heeft gecommuniceerd over de onduidelijkheid over de uitwerking van de nieuwe regeling, die ook naar het inzicht van verweerder in haar situatie relatief negatief uitpakte. Eiseres heeft daarbij ook aangegeven dat er vanwege verweerder geen harde toezeggingen zijn gedaan over haar aanspraken op grond van de WW. Uit de voorhanden stukken blijkt ook niet van dergelijke toezeggingen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook hij onderkent dat de oude regeling voor eiseres gunstiger was geweest. Uitgaande van de nieuwe regeling zoals die hierboven is uitgelegd, merkt de rechtbank echter ook op dat eiseres er wel financieel op vooruit is gegaan door weer te gaan werken. Uit de berekening van verweerder van 19 oktober 2010 blijkt immers dat eiseres vanaf die datum een uitkering van EUR 124,05 per week ontving bovenop haar loon van EUR 184,00 per week. Dat is dus in totaal EUR 308,05 per week, terwijl haar overgebleven (tweede) uitkering voor de werkhervatting EUR 243,35 bedroeg. In zoverre heeft de nieuwe wet dus wel het beoogde effect gehad.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een der partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2011.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.