Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
Bij besluit van 14 mei 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het gebruik van een recreatiewoning afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft tevens besloten om niet tot handhavend optreden over te gaan.
Namens eiser is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden.
De gedingstukken van de procedure met zaaknummer AWB 09 / 1823 zijn ad informandum aan de onderhavige zaak toegevoegd.
Anders dan in die eerdere procedure heeft de exploitante van de recreatiewoning geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om als partij aan het geding deelt te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.M.H. Merx.
1. Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de overwegingen 2.1 tot en met 2.5 in de uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2010, procedurenummer AWB 09 / 1823. Die overwegingen worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.
2. Bij voornoemde uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 22 oktober 2009 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat vaststaat dat sprake is geweest van overtreding van het bestemmingsplan door huisvesting van buitenlandse werknemers in de recreatiewoning, maar dat uit het verhandelde ter zitting op 2 december 2010 blijkt dat zulks op dat moment niet meer het geval was. De rechtbank heeft tevens overwogen dat gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 november 2009 (LJN BK3601) ter voorkoming van herhaalde overtreding van een bepaling een last onder dwangsom mag worden opgelegd zonder dat van een klaarblijkelijk dreigend gevaar voor een nieuwe overtreding is gebleken.
3. In het (nieuw) genomen besluit op bezwaar heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er al geruime tijd geen sprake meer is van huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten/buitenlandse werknemers en er derhalve geen overtreding is van de bestemmingsplanvoorschriften. Mede gelet op de bevindingen van controles op
10 november 2010 en 31 januari 2011 heeft verweerder besloten om af te zien van handhavend optreden.
4. In beroep is door eiser betoogd dat verweerder de uitspraak van de rechtbank van
13 december 2010 heeft miskend door de afwezigheid van buitenlandse werknemers in de recreatiewoning aan te grijpen om vast te houden aan de afwijzing van het verzoek tot handhaving. Dit klemt temeer daar de bestreden huisvesting volgens eiser met name wordt verstrekt aan seizoenarbeiders, welke in de agrarische sector werkzaam zijn. Het seizoen daarvoor vangt pas in het voorjaar aan. De controles van 10 november 2010 en 31 januari 2011, waarop verweerder zicht beroept, zijn uitgevoerd in een periode dat het bestreden gebruik normaal gesproken niet plaatsvindt. Die onderzoeken kunnen dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit, aldus eiser.
5. In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
6. Bij brief van 9 mei 2011 heeft eiser betoogd dat verweerder volledig voorbij gaat aan het feit dat de van belang zijnde periode eerst in het voorjaar aanvangt. De juistheid van eisers standpunt blijkt uit de omstandigheid dat vanaf begin april het bouwwerk daadwerkelijk weer wordt gebruikt voor huisvesting van buitenlandse werknemers. Uit door eiser genomen foto’s van 7 april 2011 blijkt dat er een Poolse auto bij het gebouw staat geparkeerd en dat het mede daardoor zeer aannemelijk is dat er wederom huisvesting in het desbetreffende pand plaatsvindt van buitenlandse werknemers.
7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig rechtsbeginsel.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit gegrond heeft verklaard. In zoverre kan het betoog van eiser, in die zin dat verweerder het bezwaar wederom ongegrond heeft verklaard, dan ook geen doel treffen.
9. Ten aanzien van de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
10. Ingevolge artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, wordt onder een herstelsanctie verstaan een bestuurlijke sanctie die strekt tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding.
Artikel 5:7 van de Awb bepaalt dat een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
11. In het onderhavige geval staat vast, gelet op rechtsoverwegingen 2.11 en 2.12 van de uitspraak van de rechtbank van 13 december 2010, dat eerder een overtreding van de bepalingen van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, in die zin dat buitenlandse werknemers, anders dan recreatief, gehuisvest zijn geweest in de desbetreffende recreatiewoning. Zoals in die uitspraak is overwogen, kan in een dergelijk geval een preventieve last onder dwangsom worden opgelegd zonder dat is voldaan aan het strikte vereiste dat klaarblijkelijk gevaar voor overtreding bestaat, en volstaat daarvoor dat vaststaat dat een overtreding heeft plaatsgevonden. Ter motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank thans voorts nog naar de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 27 oktober 2009 (LJN BK1424).
12. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen reden is voor het opleggen van een last onder dwangsom, omdat er al geruime tijd geen sprake meer is van huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten/buitenlandse werknemers en er derhalve geen overtreding is van de bestemmingsplanvoorschriften. Verweerder heeft dat standpunt met name gebaseerd op bevindingen van uitgevoerde controles op 10 november 2010 en 31 januari 2011.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door voormeld standpunt in te nemen de in de uitspraak van 13 december 2010 aan hem gegeven opdracht heeft miskend. Die opdracht strekt immers tot besluitvorming ter voorkoming van herhaling van een geconstateerde overtreding. Het enkele feit dat van die overtreding ten tijde van het nieuwe besluit geen sprake meer was, is derhalve niet toereikend om preventief handhavend optreden achterwege te laten. Mede gelet op de beginselplicht tot handhaving zoals die is ontwikkeld in de rechtspraak van de Afdeling, had verweerder in dit geval slechts mogen afzien van een handhavingsbesluit, indien nader onderzoek zou hebben opgeleverd dat er geen enkele grond was om herhaling van de overtreding te vrezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat zulks in elk geval niet valt af te leiden uit de bevindingen uit de verrichte onderzoeken van 10 november 2010 en 31 januari 2011. Immers, zoals ter zitting is gebleken en door verweerder ook niet is betwist, vindt (mogelijke) huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten/buitenlandse werknemers in de desbetreffende recreatiewoning plaats in het aspergeseizoen (globaal van april tot eind juni) en in het plukseizoen van appels en peren (globaal augustus tot medio oktober). Voor verweerder had het derhalve duidelijk moeten zijn dat voornoemde onderzoeken geen inzicht konden geven in het gebruik van de betrokken woning tijdens de komende seizoenen.
14. Aan vorenstaand oordeel kan niet afdoen dat, zoals ter zitting is gebleken, verweerder inmiddels op 27 juni 2011 hernieuwd onderzoek heeft verricht en uit dat onderzoek, volgens verweerder, evenmin van overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften blijkt. Nu dit onderzoek heeft plaatsgevonden nagenoeg aan het einde, dan wel na afloop, van het aspergeseizoen, kan uit de bevindingen van dit laatste onderzoek derhalve niet eenduidig worden opgemaakt dat tijdens het aspergeseizoen in 2011 geen werknemers in de betrokken recreatiewoning gehuisvest zijn geweest. De rechtbank voegt daaraan toe dat eiser reeds op 9 mei 2011 in reactie op het verweerschrift met verwijzing naar foto’s heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat er wederom huisvesting plaatsvindt van buitenlandse werknemer in de desbetreffende recreatiewoning en dat verweerder daarop eerst op 27 juni 2011 door middel van voornoemd onderzoek heeft gereageerd.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van
12 december 2010 en dat dit besluit voorts niet berust op een zorgvuldig onderzoek als vereist op grond van artikel 3:2 van de Awb, zodat het bestreden voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiser is dan ook gegrond.
16. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen. Ter voorkoming van onduidelijkheid dienaangaande overweegt de rechtbank nog dat van verweerder mag worden verwacht dat hij binnen de hierna gestelde beslistermijn onderzoek instelt naar het voorgenomen gebruik van de recreatiewoning, te beginnen met het komende oogstseizoen van appels en peren, en dat hij slechts afziet van het nemen van een handhavingsbesluit indien uit dat onderzoek blijkt dat er geen enkele grond is om herhaling van de overtreding te vrezen. Ten overvloede in dit geding merkt de rechtbank nog op dat, ook als verweerder tot die conclusie zou komen, er aanleiding is voor het toepassen van een adequatere controlepraktijk ten aanzien van de desbetreffende recreatiewoning dan is voorafgegaan aan het bestreden besluit.
17. Nu, zoals uit het voorgaande blijkt, het plukseizoen van appels en peren in augustus aanvangt, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb verweerder een termijn van drie weken te stellen om alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. In de omstandigheid dat verweerder de eerdere uitspraak van de rechtbank niet correct heeft uitgevoerd, is aanleiding gelegen om met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 250,00 per dag verbeurt aan eiser voor elke dag dat hij, na de gestelde termijn, niet voldoet aan deze uitspraak. Ingevolge de laatste zin van genoemd artikellid zijn hierop de artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overeenkomstig van toepassing.
18. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder binnen drie weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-bepaalt dat, zo lang verweerder niet aan deze uitspraak voldoet, verweerder een dwangsom verbeurt aan eiser van € 250,00 per dag dat daaraan niet wordt voldaan;
-veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser;
-bepaalt dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 juli 2011
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.