ECLI:NL:RBROE:2011:BQ9828

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860020-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkweek, diefstal elektriciteit en uitvoer van hennep naar het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en de uitvoer van hennep naar het buitenland. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 januari 2010 in Horst aan de Maas een hennepkwekerij had met 775 planten en 1700 gram hennep. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 oktober 2008 tot 12 januari 2010 elektriciteit gestolen van Enexis en hennep uitgevoerd naar het buitenland. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaringen van de verdachte en de bevindingen van de politie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van ruim € 77.000,-- opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de hoeveelheid hennep en de diefstal van elektriciteit, die een gevaarlijke situatie kon opleveren. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte in de internationale drugshandel meegewogen, wat heeft geleid tot een hogere straf dan door de officier van justitie was geëist. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860020-10
Datum uitspraak : 28 juni 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 18 mei 2011 en 14 juni 2011.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 12 januari 2010 te [plaatsnaam], in de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1700 gram hennep en/of ongeveer 775, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art. 3 Opiumwet
2. hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 12 januari 2010 te [plaatsnaam], in de gemeente Sevenum en/of in de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht
3. hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2008 tot en met 10 juli 2009 te [plaatsnaam], in de gemeente Sevenum en/of in de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid, in ieder geval een hoeveelheid van ongeveer 13.250 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art. 3 Opiumwet
althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2008 tot en met 10 juli 2009 te [plaatsnaam], in de gemeente Sevenum en/of in de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid, in ieder geval een hoeveelheid van ongeveer 13.250 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art. 3 Opiumwet
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 mei 2011 gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich wenst te refereren aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, uitgezonderd van het door de officier van justitie gevorderde onderdeel medeplegen ten aanzien van feit 2.
7.2. Overweging van de rechtbank
Zowel de officier van justitie en de verdediging hebben met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde een standpunt ingenomen voor wat betreft het al dan niet tezamen en in vereniging plegen van betreffend feit. Nu het onderdeel “tezamen en in vereniging” geen deel uit maakt van de tenlastelegging, is dit hier niet aan de orde en zal de rechtbank dit niet in haar overwegingen betrekken.
7.3. (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie op 12 januari 2010 en ter terechtzitting van 18 mei 2010 , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten R.B.H.N. van Brandenburg en P.M. Hoevenaars betreffende het aantreffen van de hennepkwekerij aan de [adres] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant E.J.S.F. van der Burgt betreffende het onderzoek verdovende middelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie op 12 januari 2010 en ter terechtzitting van 18 mei 2010, en een schrijven van Enexis B.V. betreffende de aangifte terzake diefstal van elektriciteit, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3
Op 17 juli 2009 werd door het IRC Limburg een aangifte tot het uitlokken van strafvervolging jegens verdachte J. Bruning ontvangen van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge in België. Onderzoek had uitgewezen dat verdachte als leverancier van marihuana fungeerde van de in België wonende [medeverdachte]] In het kader van het onderzoek jegens [medeverdachte] werd op 10 juli 2009 een grensoverschrijdende observatie uitgevoerd. Bij zijn terugkeer in het gerechtelijk arrondissement Brugge werd [medeverdachte] gearresteerd. Het voertuig van [medeverdachte] werd vervolgens onderworpen aan een doorzoeking. In de kofferbak staken twee grote zakken. Een lichte marihuanageur kwam verbalisanten tegemoet. Bij het openen vonden verbalisanten, volgens vermelding op de vacuümzakken, 13,25 kilogram marihuana. De zakken werden vervolgens gewogen en na het aftrekken van het gewicht van de verpakkingszakken bleek het gewicht overeen te stemmen.
[medeverdachte] verklaarde op 4 november 2010 bij de onderzoeksrechter te Brugge onder meer – zakelijk weergegeven – dat hij toen hij werd opgepakt ongeveer 13 kilogram marihuana bij zich had die hij van verdachte had gekocht. Gevraagd hoe vaak hij voor die dag van verdachte had gekocht, verklaarde [medeverdachte] dat dit naar hij denkt een keer of 8 was. De hoeveelheid was telkens verschillend. Hij verklaarde verdachte misschien wel twee jaar te kennen. Verdachte is ook wel eens bij hem thuis geweest om wiet te brengen. In de laatste 6 maanden voordat hij werd aangehouden, is dat 2 of 3 keer geweest.
Verdachte verklaarde op 14 januari 2010 bij de politie onder meer – zakelijk weergegeven – dat hij wel eens drugs heeft geleverd aan [medeverdachte] uit België. Verdachte haalde [medeverdachte] met de auto op, reed naar zijn eigen woning en daar werden de drugs overgedragen, waarna [medeverdachte] de drugs in zijn eigen auto deed. Dit is verschillende keren gebeurd en verdachte denkt dat dat ergens in 2008 was. De laatste keer was afgelopen zomer geweest en betroffen twee vuilniszakken vol. Het zou best kunnen dat dat 13 kilogram was.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens diens eigen verklaring heeft verdachte meermalen drugs geleverd aan een hem bekende Belgische persoon, die ook in België woonachtig was. Deze persoon is uiteindelijk op 10 juli 2009 in België aangehouden, terwijl hij in het bezit was van ruim 13 kilogram hennep, welke hij gekocht had bij verdachte. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 12 januari 2010 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met anderen, (in een pand aan [adres]) opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van 775 hennepplanten en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1700 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 12 januari 2010 te [plaatsnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, toebehorende aan Enexis;
3. hij de periode van 01 juli 2008 tot en met 10 juli 2009 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2
diefstal
Ten aanzien van feit 3 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 3 is strafbaar gesteld bij artikel 11, vierde lid, juncto artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 18 mei 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de tijd van 270 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 239 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de verdediging zich wenst te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen een hennepkwekerij van 775 planten gehad, een grote hoeveelheid hennep (1700 gram) hennep aanwezig gehad, heeft elektriciteit gestolen en heeft tezamen en in vereniging meermalen hennep uitgevoerd naar het buitenland.
De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte, door aldus te handelen zich enkel heeft laten leiden door de wens in korte tijd veel geld te verdienen, welk gewin hij heeft laten prevaleren boven de door de samenleving in wetten vastgelegde grenzen. Verdachte heeft zich willens en wetens schuldig gemaakt aan het overschrijden van die grens en daarmee aangegeven lak te hebben aan hetgeen de samenleving afspreekt als hij meent criminele winsten te kunnen maken. Door zijn handelwijze wordt de grootschalige internationale handel in soft drugs bevorderd. Een handel die verboden is omdat uit studies blijkt dat het gebruik van soft drugs de gezondheid van personen ernstige schade toebrengt. Verder gaat die handel gepaard met steeds zwaardere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
Door de diefstal van elektriciteit van de energieleverancier, heeft deze veel nadeel ondervonden, terwijl voorts door het manipuleren van de stroomvoorziening een (levens)gevaarlijke situatie kon ontstaan, waar de veiligheid van derden rechtstreeks bij is betrokken.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank mede rekening gehouden met de aanzienlijke hoeveelheid aangetroffen planten en softdrugs en met het feit dat verdachte blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2011, hoewel reeds meermalen veroordeeld, niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten straftoemeting pleegt men bij hennepkwekerijen vanaf 500 en tot 1000 planten als uitgangspunt te nemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken. Naast de hennepkwekerij is echter ook bewezenverklaard het aanwezig hebben van hennep, diefstal van stroom en de uitvoer van hennep naar het buitenland, hetgeen een aanzienlijk hogere straf rechtvaardigt. Met name de herhaalde uitvoer van hennep naar het buitenland is naar het oordeel van de rechtbank dermate ernstig, dat enkel al door dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een meerdere maanden passend en geboden is.
Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden is.
Gelet op de persoon van verdachte en het voorhanden zijnde reclasseringsrapport is de rechtbank tevens van oordeel dat reclasseringsbegeleiding geïndiceerd is. De rechtbank zal derhalve bij voormelde deels voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde – zakelijk weergegeven – bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
De rechtbank zal hiermee een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte, onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 91, 310
Opiumwet art. 3, 11
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd
zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden
gegeven door of namens de Reclassering Nederland, Adviesunit Roermond, zolang
deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de
verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere
voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, L.P. Bosma en W. Brouwer, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 juni 2011.