ECLI:NL:RBROE:2011:BQ9716

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/805125-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkweek en beschadigen van een elektriciteitsmeter

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep en het beschadigen van een elektriciteitsmeter. De verdachte werd ervan beschuldigd op 10 juni 2010 in Venlo opzettelijk 120 hennepplanten te hebben geteeld in een pand. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van oktober 2009 tot en met 10 juni 2010 samen met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een elektriciteitsmeter van Enexis B.V. heeft beschadigd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de hennepkweek, gebaseerd op het telefoon- en sms-verkeer tussen de verdachte en een medeverdachte, alsook op anonieme meldingen en metingen die door de politie waren uitgevoerd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van vormverzuimen en dat de verdachte niet op zijn rechten was gewezen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het telen van hennep en het beschadigen van de elektriciteitsmeter, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van diefstal van elektriciteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en ontnam de verdachte het wederrechtelijk verkregen voordeel van meer dan € 14.000.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/805125-10
Datum uitspraak : 28 juni 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 mei 2011 en 14 juni 2011.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 10 juni 2010 in de gemeente Venlo, opzettelijk - in een op of aan de [adres] gelegen pand - heeft geteeld en/of bereid en/of verwerkt en/of bewerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 120 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
(art. 3 van de Opiumwet)
2. hij in of omstreeks de periode van oktober 2009 tot en met 10 juni 2010 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; (artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van oktober 2009 tot en met 10 juni 2010 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een KWh-meter (nr. 6650755), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging.
Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, dan wel ex artikel 9 van de Opiumwet was om binnen te treden in de woning van verdachte. Ten tweede acht de raadsman de anonieme melding onbetrouwbaar. Voorts is verdachte niet de cautie gegeven en is verdachte in strijd met de geldende “Salduz-jurisprudentie” voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet gewezen op zijn consultatierecht. Nu voorgaande gebreken onherstelbare vormfouten zijn in de in van artikel 359a, is de raadsman van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal blijkt dat het telefoon- en sms-verkeer tussen verdachte en [medeverdachte] en een anonieme melding de aanleiding vormen voor het uitvoeren van een zogenaamde stroomblok- en infraroodmeting. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van genoemd telefoon- en sms-verkeer, de anonieme melding en de resultaten van genoemde metingen voldoende zijn om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de anonieme melding voldoende concreet is om nader onderzoek te rechtvaardigen en overigens is voor het uitvoeren van genoemde metingen nog geen redelijk vermoeden van schuld nodig. Nu de metingen het vermoeden naar aanleiding van het telefoon- en sms-verkeer en de anonieme melding versterken, is de machtiging tot binnentreden rechtmatig afgegeven. Dat er enige tijd tussen het telefoon- en sms-verkeer, de anonieme melding, de metingen en het binnentreden zit, doet hier niet aan af. Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat verdachte de cautie niet is gegeven en niet is gewezen op zijn consultatierecht, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is voorafgaand aan zijn eerste verhoor bij de politie de cautie gegeven. Het moment voorafgaande aan het binnentreden is niet aan te merken als een verhoorsituatie, waardoor op dat moment de cautie niet behoefde gegeven te worden. De “Salduz-jurisprudentie” is enkel van toepassing op aangehouden verdachten. Nu verdachte niet is aangehouden, behoefde hij niet gewezen te worden op zijn recht voorafgaand aan het eerste verhoor een raadsman te mogen consulteren.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en zal de rechtbank het verweer van de raadsman verwerpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 25 mei 2011 gevorderd dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het onder 5 hierboven vermeld verweer niet zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, alle bevindingen uitgesloten dienen te worden van het bewijs, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de aangetroffen planten daadwerkelijk hennepplanten betreffen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de meter is teruggedraaid.
7.2. Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 5 hierboven reeds heeft overwogen, waarbij de rechtbank betreffend verweer heeft verworpen, is de rechtbank van oordeel dat al de voorhanden zijnde stukken voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
7.3. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Enexis B.V. constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie. Door Enexis B.V. is niet vastgesteld dat er een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt, welke buiten de meter om liep. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezenverklaard. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
7.4. (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
Op 10 juni 2010 hebben verbalisanten een onderzoek ter plaatse [adres] In deze woning zou een hennepkwekerij aanwezig zijn. Bij de woning troffen zij verdachte aan. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, welke in werking was op het moment van aantreffen. In de kweekruimte stonden 120 hennepplanten.
Verdachte verklaarde op 11 juni 2010 bij de politie onder meer – zakelijk weergegeven – dat hij geld nodig had en daarom begonnen is met een hennepkwekerij. Verdachte is eigenaar van de hennepplantage en heeft hem zelf ingericht. Verdachte heeft de planten zelf betaald.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de aangetroffen planten daadwerkelijk hennepplanten betreffen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De in de woning aangetroffen planten worden door verbalisanten omschreven als hennepplanten en verdachte heeft zelf aangegeven een hennepplantage ingericht te hebben. De rechtbank acht betreffende verbalisanten voldoende deskundig om te constateren dat onderhavige planten daadwerkelijk hennepplanten betroffen. Een nadere rapportage is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden niet nodig. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
Gedurende een bepaalde periode vond een telefoontap plaats op het nummer [telefoonnummer], welk nummer in gebruik is bij [medeverdachte]. Uit telefoongesprekken en sms-berichten tussen de verdachte [medeverdachte] en de gebruiker(s) van het nummer [telefoonnummer] valt op te maken dat hierin vermoedelijk gesproken wordt over het manipuleren van een gas- en/of elektriciteitsmeter c.q. omleiden van stroom ten behoeve van een hennepkwekerij.
Op 12 oktober 2009 wordt [medeverdachte] gebeld door het nummer [telefoonnummer]. De beller, een man, noemt zich [verdachte]. Verdachte vraagt of [medeverdachte] een keer langs kan komen. Er wordt afgesproken voor morgen om 12 uur. [verdachte] zal het adres via sms sturen. Vervolgens komt een sms-bericht van het nummer [telefoonnummer (adres], morgen 12 uur.” [medeverdachte] stuurt hierop een sms met de tekst “wordt 17.30, gr. [medeverdachte].”
Op 13 oktober 2009 belt [medeverdachte] met het nummer [telefoonnummer]. [medeverdachte] vraagt aan de man of hij nu terecht kan. Vervolgens wordt [medeverdachte] teruggebeld door een man ([verdachte]) en deze zegt dat [medeverdachte] er maar naar toe moet rijden.
Uit een CIOT-bevraging bleek dat het nummer [telefoonnummer] op naam stond [adres).
Blijkens GBA Venlo staat op het adres [adres] te Venlo (onder meer) ingeschreven [verdachte], geboren op 25 augustus 1965 te Venlo.
In het dossier bevindt zich een schrijven van Enexis B.V., dat – zakelijk weergegeven – inhoudt:
“Enexis B.V. heeft met [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteits[adres]. Op verzoek van de politie Limburg-Noord is op 11 juni 2010 door de fraude-inspecteur een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het voornoemd perceel. Deze constateerde op 11 juni 2010 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie.”
In het dossier bevindt zich een Rapport onderzoek kWh-meter van Enexis B.V., met betrekking tot het adres [adres] te Venlo, dat – zakelijk weergegeven – inhoudt:
“De meter werd aangeboden met een vreemde loden verzegeling. Onderzoek wijst uit dat de boutjes waarmee de bovenkap gemonteerd is, beschadigd zijn; dit komt waarschijnlijk omdat de bovenkap meermalen ondeskundig verwijderd is. Het is duidelijk dat deze meter open is geweest en dat er aantoonbaar is gefraudeerd met deze meter.”
7.5. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van feit 1
hij op 10 juni 2010 in de gemeente Venlo, opzettelijk - in een aan de [adres] gelegen pand - heeft geteeld een hoeveelheid van 120 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
hij in de periode van oktober 2009 tot en met 10 juni 2010 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een KWh-meter, toebehorende aan Enexis B.V., heeft beschadigd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2 subsidiair
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
Het misdrijf onder 2 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 350 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 25 mei 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake de feiten sub 1 en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het hiervoor onder 5 vermeld verweer niet zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel bewijsuitsluiting, strafvermindering geïndiceerd zou zijn. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een werkstraf.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de raadsman strekkende tot strafvermindering, overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 5 hierboven reeds heeft overwogen, waarbij de rechtbank betreffend verweer heeft verworpen, is de rechtbank van oordeel dat strafvermindering niet geïndiceerd is.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hennepkwekerij van 120 planten in zijn woning gehad en samen met een ander de elektriciteitsmeter beschadigd.
De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte, door aldus te handelen zich enkel heeft laten leiden door de wens in korte tijd veel geld te verdienen, welk gewin hij heeft laten prevaleren boven de door de samenleving in wetten vastgelegde grenzen. Verdachte heeft zich willens en wetens schuldig gemaakt aan het overschrijden van die grens en daarmee aangegeven lak te hebben aan hetgeen de samenleving afspreekt als hij meent criminele winsten te kunnen maken. Door zijn handelwijze wordt de grootschalige handel in soft drugs bevorderd. Een handel die verboden is omdat uit studies blijkt dat het gebruik van soft drugs de gezondheid van personen ernstige schade toebrengt. Verder gaat die handel gepaard met steeds zwaardere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank mede rekening gehouden met de hoeveelheid aangetroffen planten en met het feit dat verdachte blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2011 in 2000 eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Hoewel dit niet als recidive in de zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafvordering is aan te merken, rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten. Klaarblijkelijk heeft verdachte niets geleerd van zijn eerdere veroordeling.
Gelet op de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten straftoemeting pleegt men bij hennepkwekerijen vanaf 100 en tot 500 planten als uitgangspunt te nemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken. Naast de hennepkwekerij is echter ook bewezenverklaard beschadiging van een kWh-meter, hetgeen een hogere straf zou rechtvaardigen. Nu verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend is.
Nu de feiten 1 en 2 subsidiair bewezen zijn verklaard en de eis van de officier van justitie ziet op de feiten 1 en 2 primair, heeft de rechtbank feitelijk een zwaardere straf opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, zulks nu de ernst van de feiten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komt.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 47, 57, 91, 350
Opiumwet art. 3, 11
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 1 maand niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, L.P. Bosma en W. Brouwer, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 juni 2011.