ECLI:NL:RBROE:2011:BQ9082

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108610 / KGZA 11-107
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een dienstwoning voor begeleidster van jeugdige sporters

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond werd behandeld, vorderde de Stichting Basketbal Promotie Limburg in kort geding de ontruiming van een dienstwoning die in gebruik was bij [gedaagde], een begeleidster van jeugdige sporters. De stichting stelde dat de woning aan [gedaagde] ter beschikking was gesteld in het kader van haar werkzaamheden voor het project Campus Servilius, waar talentvolle sporters konden wonen, studeren en trainen. De stichting betoogde dat er geen sprake was van een huurovereenkomst, maar van een dienstwoning, en dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef na het beëindigen van haar werkzaamheden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afspraken tussen de stichting en [gedaagde] niet gekwalificeerd konden worden als een huurovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeerde dat de woning als dienstwoning moest worden aangemerkt, omdat [gedaagde] verplicht was om in de woning te wonen om haar begeleidende rol te vervullen. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe en gaf [gedaagde] een termijn van zes maanden om vervangende woonruimte te vinden.

Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de woning en tot afgifte van documenten die betrekking hadden op het project. De rechter legde ook een dwangsom op voor het niet voldoen aan de afgifteverplichting. De proceskosten werden aan de zijde van de stichting begroot en [gedaagde] werd veroordeeld in deze kosten. Het vonnis werd uitgesproken op 23 juni 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 108610 / KG ZA 11-107
Vonnis in kort geding van 23 juni 2011
in de zaak van
de STICHTING BASKETBAL PROMOTIE LIMBURG,
gevestigd te Weert,
eiseres,
advocaat mr. D.E.M.P.J. Reijnart te Weert,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.P.G. Verstappen te Weert.
Partijen zullen hierna de stichting en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 19 mei 2011,
- de mondelinge behandeling op 16 juni 2011,
- de pleitnota van de stichting,
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vorderingen
2.1. De stichting vordert in dit kort geding - samengevat -:
primair:
1. [gedaagde] te veroordelen om de begeleiderswoning met personen en zaken te ontruimen en de woning leeg en bezemschoon ter beschikking te stellen aan de stichting,
2. de stichting te machtigen om, indien [gedaagde] met de ontruiming in gebreke mocht zijn gebleven, zelf de ontruiming te bewerkstelligen,
3. [gedaagde] te veroordelen de kosten die gepaard gaan met de ontruiming te voldoen na vertoon van de daartoe nodige bescheiden
subsidiair:
1. [gedaagde] te veroordelen om de begeleiderswoning met personen en zaken te ontruimen en de woning leeg en bezemschoon ter beschikking te stellen aan de stichting op straffe van een dwangsom,
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de begeleiderswoning,
3. [gedaagde] te veroordelen alle documenten, die betrekking hebben op het project Campus Servilius/de basketbalacademie, zulks op straffe van een dwangsom,
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling de energienota d.d. 13 januari 2011,
5. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2. [gedaagde] voert verweer, waarbij zij zich beroept op - kort gezegd - huurbescherming.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. Het geschil
3.1. In dit kort geding gaat het om het volgende.
De stichting beschikt in Weert over een centrum voor topsport en onderwijs, genaamd "Campus Servilius". Hierdoor kunnen talentvolle sporters binnen Weert trainen, studeren en wonen. De stichting stelt in dat verband faciliteiten ter beschikking aan de (basketbal)sporters. De leeftijd van de deelnemers ligt tussen de 14 en 18 jaar. Rondom de deelnemers is een team van begeleiders geformeerd, onder meer bestaande uit de trainer, de begeleidster bij de kamers, de mentor van school, de ouders en Topsport Limburg.
3.2. In het kader van voormeld topsportproject zijn door de woningstichting Wonen Weert en de stichting afspraken gemaakt die er op neer komen dat door Wonen Weert aan de stichting in een daarvoor bestemd gedeelte van een appartementencomplex aan de [adres] te [woonplaats] een aantal dicht bij elkaar en over 2 etages verdeeld gelegen appartementen ter beschikking zijn gesteld. Deze appartementen zijn in dat verband aan de stichting verhuurd en door Wonen Weert onttrokken aan de reguliere woningtoewijzingsystematiek. In deze appartementen zijn de sporters en de begeleidster, aan wie binnen het project een eigen zelfstandige woonruimte ter beschikking is gesteld, gehuisvest.
3.3. Voor de functie van de begeleidster is het de bedoeling dat zij dicht bij de sporters woont, zodat zij toezicht kan houden en voor de sporters - indien nodig - snel bereikbaar is.
3.4. De stichting is met [gedaagde] overeengekomen dat [gedaagde] op vrijwillige basis de deelnemers zou gaan begeleiden bij de hiervoor vermelde woonunits vanuit de door de stichting aan haar met ingang van 1 augustus 2010 ter beschikking gestelde woning aan de [adres] te [woonplaats]. Bij het aangaan van haar taak was [gedaagde] duidelijk dat het voor de uitvoering van haar werkzaamheden noodzakelijk is dat zij in de aan haar ter beschikking gestelde woning moest wonen.
3.5. De inrichtingskosten van die woning, bestaande uit de kosten van laminaat en vitrage, zijn door de stichting betaald.
3.6. Vanaf het moment dat [gedaagde] haar intrek heeft genomen in de aan haar ter beschikking gestelde woning betaalde en betaalt [gedaagde] nog steeds maandelijks aan de stichting een bedrag van iets meer dan EUR 500,-- inclusief een voorschotbedrag voor de servicekosten.
3.7. Bij de aanvang van haar werkzaamheden - begin augustus 2010 - ontving [gedaagde] een bijstandsuitkering, die zij op dit moment nog steeds ontvangt. [gedaagde] zou haar werkzaamheden met behoud van haar uitkering gedurende een jaar uitvoeren, binnen welke periode [gedaagde] in samenspraak met de gemeente Weert zou worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Na ommekomst van die periode zou worden bezien hoe het verder zou moeten, waarbij het uitgangspunt was dat [gedaagde] dan voor haar werkzaamheden (gedeeltelijk) in dienst zou treden bij de stichting.
3.8. Eind november 2010 heeft [gedaagde] haar werkzaamheden per direct gestopt.
4. De beoordeling
4.1. spoedeisend belang
Voldoende aannemelijk is geworden dat de begeleidster van de deelnemers aan het project Campus Servilius woonachtig dient te zijn in het daarvoor door Wonen Weert en de stichting bestemde gedeelte van het appartementencomplex aan de [adres] te [woonplaats], waarvan de woning van [gedaagde] met nummer [huisnummer] deel uitmaakt. Niet weersproken is door de stichting gesteld dat de voor het project bestemde appartementen buiten de reguliere woningtoewijzingsystematiek van Wonen Weert vallen en dat zulks niet geldt voor de overige in het appartementencomplex gelegen woningen. De woning van de huidige begeleidster is kennelijk - zoals door [gedaagde] is gesteld - gelegen binnen dezelfde afstand tot de woningen van de deelnemers als de huidige woning van [gedaagde], doch de woning van de huidige begeleidster maakt geen deel uit van de woningen binnen het project Campus Servilius. Vanwege de situatie met betrekking tot de woning van [gedaagde] is dat gebruik tijdelijk toegestaan. Voor alle bij het project betrokken partijen, waaronder ook [gedaagde], is het verkrijgen van duidelijkheid op korte termijn omtrent de voor de begeleidster in het project bestemde woning aan de [adres] te [woonplaats] van groot belang, zodat aan het desbetreffende verweer van [gedaagde] voorbij zal worden gegaan.
4.2. inhoudelijke beoordeling
Bij de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechter het volgende.
De afspraken tussen partijen over de werkzaamheden en de woning hangen onderling samen. De vraag is dan of de overeenkomst die wordt gevormd door dit samenstel van afspraken (hierna: de overeenkomst) moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst in de zin van Afdeling 5 van Titel 4 van Boek 7 BW. Als dat zo zou zijn, dan is voor toewijzing van de vordering strekkende tot ontruiming van de woning geen plaats, omdat de (huur)overeenkomst dan niet op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Als dat niet zo zou zijn, dan zou de vordering kunnen worden toegewezen, omdat met de beëindiging van de werkzaamheden door [gedaagde] - die moet worden gezien als een opzegging van de overeenkomst, waarin de stichting kennelijk heeft berust - dan de gehele overeenkomst tussen partijen zou zijn beëindigd, waardoor zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde] nu zonder recht of titel in de woning verblijft.
4.3. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de overeenkomst tussen de stichting en [gedaagde] met betrekking tot de begeleiderswoning niet moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst in de zin van Afdeling 5 van Titel 4 van Boek 7 BW en overweegt daartoe als volgt.
4.4. De stichting richt zich op het bevorderen van de basketbalsport en heeft in dat kader met partners in Weert de zogenaamde Campus Servilius opgezet, waarin - kort samengevat - jonge topsporters kunnen wonen, studeren en trainen. Het wonen vindt plaats in de bovengenoemde van de woningstichting gehuurde woningen. In één van die woningen woont de persoon die door de stichting is belast met de praktische begeleiding van de jeugdige sporters (hierna: de begeleidster). Vaststaat dat die begeleidster door de stichting wordt verplicht in die zogenaamde begeleiderswoning te gaan wonen, omdat dat voor de feitelijke uitvoering van de begeleiding noodzakelijk is. De stichting heeft [gedaagde] ook de verplichting opgelegd in de begeleiderswoning te trekken als zij als begeleidster aan de slag zou willen.
4.5. Eerst nadat partijen hadden afgesproken dat [gedaagde] als begeleidster zou gaan werken, heeft de stichting (de door haar gehuurde woning) aan [gedaagde] ter beschikking gesteld en is [gedaagde] in de woning getrokken. Voor beide partijen was dit helder. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dat voor beide partijen duidelijk was dat de woning aan [gedaagde] ter beschikking werd gesteld vanwege en alleen vanwege het feit dat ze de sporters in de overige woningen zou gaan begeleiden. Dat hiervoor geen andere reden bestond, was bovendien duidelijk omdat de stichting los van genoemd kader niet optreedt als (onder)verhuurder van woningen terwijl dat - andermaal: los van genoemd kader - ook helemaal niet in haar doelstelling past. Feitelijk zou de stichting voor verdere (onder)verhuur ook helemaal niet kunnen beschikken over de daartoe nodige middelen (woningen) omdat de woningstichting niet bereid is om meer woningen dan de reeds geoormerkte aan de stichting ter beschikking te stellen omdat de woningstichting niet bereid is om meer woningen aan het normale woningzoekend publiek te onttrekken. Bovendien is gesteld noch gebleken om welke andere reden dan de begeleiding de stichting bereid zou kunnen zijn geweest om aan [gedaagde] de door de stichting gehuurde woning ter beschikking te stellen.
4.6. De begeleidingswerkzaamheden zijn feitelijk belangrijke werkzaamheden in die zin dat aannemelijk is dat de hele campusgedachte niet zou kunnen functioneren zonder daadwerkelijke, toereikende begeleiding van de sporters die in de leeftijdcategorie van 14 tot 18 jaar vallen. Immers, het is niet gebruikelijk dat zo jonge mensen helemaal zelfstandig wonen en veel ouders zullen niet bereid zijn hun minderjarige kinderen zelfstandig elders te laten wonen. Dat de begeleidingswerkzaamheden vooralsnog zouden worden verricht met behoud van uitkering maakt dit voorshands oordeel niet anders, want de vraag hoe de begeleidster - in de aanvangsfase - in haar inkomen voorziet zegt hier weinig tot niets over de belangrijkheid en noodzakelijkheid van haar werkzaamheden. Bovendien is het plan om op termijn de werkzaamheden betaald te laten verrichten. De doelstelling de werkzaamheden uiteindelijk (direct) beloond te laten verrichten alsmede het genoemde feitelijk gewicht van die werkzaamheden, maken dat de werkzaamheden moeten worden gezien als het dominante onderdeel van de overeenkomst. Kortom: het verband tussen begeleiding en woonruimte is evident en nu bovendien vaststaat dat [gedaagde] door de stichting is verplicht om in de begeleiderswoning te gaan wonen - omdat dat noodzakelijk wordt geacht voor de door haar te verrichten werkzaamheden - moet worden geoordeeld dat de afspraken tussen partijen over de woning afgeleid zijn van en daarmee ondergeschikt zijn aan de afspraken over de begeleiding. De woning kan met andere woorden worden aangemerkt als dienstwoning. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat geen sprake is van een huurovereenkomst in de zin van Afdeling 5 van Titel 4 van Boek 7 BW. Daaruit volgt dat moet worden aangenomen dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd door de beëindiging daarvan door [gedaagde] waardoor [gedaagde] moet worden geacht momenteel zonder recht of titel in de woning te verblijven. De vordering strekkende tot ontruiming zal derhalve worden toegewezen, waarbij [gedaagde] een termijn van zes maanden vanaf de betekening van dit vonnis zal worden gegund om vervangende woonruimte te vinden. In overleg met de stichting en Wonen Weert moet [gedaagde] in staat worden geacht binnen die termijn vervangende woonruimte te kunnen vinden.
4.7. [gedaagde] heeft tot aan de behandeling van dit kort geding steeds voldaan aan haar verplichting tot betaling van een maandelijks bedrag van thans EUR 524,85 betreffende de aan haar ter beschikking gestelde woning. Onvoldoende duidelijk is geworden of [gedaagde] die verplichting ook zal blijven nakomen, nu er van uit moet worden gegaan dat [gedaagde] geen huurbescherming toekomt en zij de woning zal dienen te ontruimen. Derhalve zal de door de stichting gevorderde vergoeding door [gedaagde] voor het gebruik van de woning worden toegewezen zoals hierna is bepaald.
4.8. Met betrekking tot de door de stichting gevorderde afgifte van de documenten die betrekking hebben op het project Campus Servilius/de basketbalacademie overweegt de rechter het volgende. Vast staat dat de genoemde intakeformulieren en de gebruikerscontracten betrekking hebben op de deelnemers aan het project en derhalve niet toebehoren aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft erkend dat zij 10 intakeformulieren en 9 gebruikerscontracten in haar bezit heeft. Zij heeft zich bereid verklaard die documenten af te geven, zulks evenwel onder de voorwaarde dat de stichting haar een onkostenvergoeding betaald van EUR 180,00.
4.9. Behoudens mogelijk een uiterst gering bedrag voor de kosten van het uitprinten van die documenten, komt [gedaagde] naar het oordeel van de rechter geen retentierecht met betrekking tot die documenten toe, nu de hiervoor vereiste samenhang door [gedaagde] onvoldoende is onderbouwd. Bedoelde printkosten staan bovendien in geen enkele verhouding tot het belang van de stichting om in het bezit te worden gesteld van de aan haar toekomende die documenten, waarin de privégegevens van de deelnemers aan het project staan vermeld tezamen met mogelijk met de ouders van de deelnemers gemaakte afspraken bij het intakegesprek. Het bedrag van EUR 180,-- is door [gedaagde] bovendien onvoldoende onderbouwd en niet gespecificeerd, waarbij de stichting ook niet dan wel niet voldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat zij de door [gedaagde] gemaakte kosten correct heeft afgehandeld. [gedaagde] zal derhalve worden veroordeeld tot afgifte van de hiervoor genoemde documenten binnen drie dagen na betekening van dit vonnis. De door de stichting hieraan verbonden dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum worden gebonden zoals hierna is bepaald.
4.10. Het bezit van drie Nuon-contracten is door [gedaagde] betwist. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] die contracten in haar bezit heeft, terwijl dit deel van de vordering onvoldoende door de stichting is onderbouwd. De vordering voor zover het de Nuon-contracten betreft zal derhalve worden afgewezen. Voor zover de vordering ziet op andere documenten die [gedaagde] nog onder zich zou hebben is gesteld noch gebleken welke documenten dat betreft, zodat dit deel van de vordering eveneens zal worden afgewezen.
4.11. Met betrekking tot de door de stichting gevorderde energiekosten van EUR 397,30 blijkt uit de door de stichting overgelegde jaarnota dat de energiekosten voor de onderhavige woning in 2010 in totaal EUR 953,52 hebben bedragen. In het door [gedaagde] maandelijks te betalen voorschotbedrag voor de servicekosten zijn geen energiekosten inbegrepen. Ter zitting is gebleken dat het door de stichting gevorderde bedrag is berekend over de periode van augustus tot en met december 2010, derhalve de periode dat [gedaagde] haar verblijf had in de [adres] te [woonplaats]. In dat verband heeft de stichting ook niet weersproken gesteld dat de betreffende woning in 2010 tot het moment tot [gedaagde] haar intrek heeft genomen leeg heeft gestaan, zodat het gevorderde bedrag de rechter alleszins redelijk lijkt. [gedaagde] zal derhalve worden veroordeeld de gevorderde kosten te betalen, nu zij niet bereid is gebleken die kosten alsnog te voldoen.
4.12. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
- dagvaarding EUR 96,76
- griffierecht 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.170,76.
4.13. De vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken en de woning leeg en bezemschoon ter beschikking te stellen aan de stichting,
5.2. machtigt de stichting om, indien [gedaagde] met die ontruiming zoals onder 5.1 is bepaald in gebreke mocht zijn gebleven, zelf die ontruiming te bewerkstelligen door een deurwaarder, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie,
5.3. veroordeelt [gedaagde], indien de stichting de ontruiming zelf heeft moeten bewerkstelligen zoals bedoeld onder 5.2, de kosten die gepaard gaan met deze ontruiming, te voldoen binnen 5 dagen na vertoon van de daartoe nodige bescheiden, bestaande uit een exploot of proces-verbaal van de met de verlating en ontruiming belaste gerechtsdeur-waarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven,
5.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een vergoeding per maand voor het gebruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats], welke vergoeding gelijk wordt gesteld met de in de tussen overeenkomst tussen partijen overeengekomen vergoeding van EUR 524,85 per maand tot aan de dag van de ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover bij te late betaling,
5.5. veroordeelt [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis af te geven tien intakeformulieren en de gebruikerscontracten betrekking hebbend op de deelnemers aan het project Campus Servilius,
5.6. veroordeelt [gedaagde] om aan de stichting een dwangsom te betalen van EUR 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.5 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 1.000,-- is bereikt,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op EUR 1.170,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8. veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met EUR 68,-- indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn,
5.9. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.?