RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/805119-10
Parketnummer : 15/664192-08 (tul)
Datum uitspraak : 14 juni 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte]
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 31 mei 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2010 in de gemeente Venlo als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Hagerhofweg en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Tegelseweg en de Professor Gelissensingel, terplaatse waar gezien, zijn, verdachtes, (oorspronkelijke) rijrichting aan de rechterzijde van die Hagerhofweg een door bord G12a van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangeduide (vrijliggend) fiets/bromfietspad was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (grotendeels) te rijden via de rijstrook welke was bestemd voor het terplaatse rechtdoorgaand verkeer en (vervolgens), in strijd met bord D6 van bijlage 1
van voornoemd Reglement, op dat kruispunt rechts af te slaan teneinde de Tegelseweg op of in te rijden op het moment dat een fietser hem, verdachte, rijdend over voornoemd fiets/bromfietspad zo dicht genaderd was dat een botsing, aan- of overrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser althans haar fiets,
door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietser, zwaar lichamelijk letsel (een volledige dwarslaesie op het niveau tussen de 11e en 12e borstwervel door een wervelbreuk met verschuiving van de botdelen aldaar en een jukbeenbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 26 oktober 2010 te Venlo als bestuurder van een voertuig
(vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Hagerhofweg en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Tegelseweg en de Professor Gelissensingel, terplaatse waar gezien, zijn, verdachtes, (oorspronkelijke) rijrichting aan de rechterzijde van die
Hagerhofweg een door bord G12a van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990 aangeduide (vrijliggend) fiets/bromfietspad was gelegen,
en toen aldaar (grotendeels) rijdend via de rijstrook welke was bestemd voor het terplaatse
rechtdoorgaand verkeer en (vervolgens), in strijd met bord D6 van bijlage 1 van voornoemd Reglement, op dat kruispunt rechts is afgeslagen teneinde de Tegelseweg op of in te rijden op het moment dat een fietser hem, verdachte, rijdend over voornoemd fiets/bromfietspad zo dicht genaderd was dat een botsing, aan- of overrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser althans haar fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 31 mei 2011 gevorderd dat het onder primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard, met dien verstande dat sprake is van ‘aanmerkelijke’ onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder primair ten laste gelegde kan worden bewezen met als schuldgradatie ‘aanmerkelijk’, verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel ‘zeer’.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Op 26 oktober 2010 kwam de politie na een melding van een verkeersongeval op het kruispunt van de Hagerhofweg met de Tegelseweg en de Professor Gelissensingel ter plaatse. De verbalisanten omschrijven de situatie als volgt :
Omstreeks 8.52 uur waren wij op de plaats van het ongeval. Ter plaatse bleek dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen de bestuurder van een Daf-vrachtwagen en de bestuurster van een fiets. De bestuurder van de vrachtwagen kwam vanaf de Hagerhofweg en reed rechtsaf in de richting van de Tegelseweg. De Hagerhofweg bestaat uit twee rijbanen die zich ter hoogte van de kruising splitsen in twee voorsorteervakken. Het linkse voorsorteervak is bestemd voor linksafslaand verkeer en het rechtse voorsorteervak met een witte rechtdoorgaande pijl is bestemd voor rechtdoor rijdend verkeer in de richting van de Professor Gelissensingel. Bij de kruising staat ook een verkeersbord D061. De vrachtwagen was vanaf de Hagerhofweg rechtsaf geslagen in de richting van de Tegelseweg. De vrachtwagen stond stil ter hoogte van de fietsersoversteekplaats. Wij zagen dat op de grond rechts naast de vrachtwagen een roze damesfiets lag en dat de vrouwelijke bestuurster van de fiets onder de vrachtwagen lag.
De verdachte heeft bij de politie op 26 oktober 2010 een verklaring afgelegd:
“Ik naderde een kruising. Ik zag dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde en dat er ongeveer twee personenauto’s voor mij tot stilstand kwamen. Hierop kwam ik ook tot stilstand. De weg bestond hier uit twee rijstroken. Ik kan u niet zeggen wat voor voorsorteerpijlen er op de weg stonden. Ik zag vervolgens dat mijn navigatiesysteem rechtsaf aangaf. Ik zag dat de bocht naar rechts vrij haaks was, waarop ik zorgde voor meer ruimte. Ik zette mijn vrachtwagen met de twee linkerwielen een beetje over de middenstreep. Mijn linkerwielen stonden dus gedeeltelijk op de linkerrijstrook. Ik zag dat er geen andere voertuigen voor mij op de linkerrijstrook stonden. Wel zag ik op de linkerrijstrook achter mij een witte personenauto stilstaan. Op een gegeven moment zag ik dat het verkeerslicht op groen sprong. Hierop zag ik dat de personenauto’s voor mij begonnen te rijden, waarop ik ook opreed. Ik zag dat de personenauto’s voor mij rechtdoor reden. Ik reed vervolgens rechtsaf. Ik trok op dit moment op, dus ik kan niet erg hard gereden hebben. Het volgende moment hoorde ik geschreeuw, waardoor ik direct stopte. Ik stapte mijn vrachtauto uit en zag een meisje op haar rug op de grond liggen. Ik zag dat zij met haar benen verstrengeld zat in een fiets. Het meisje lag samen met de fiets naast de vrachtwagen. Ik zag dat het meisje met haar muts vast zat aan een aantal bouten van mijn vrachtauto. Ik heb de muts losgehaald waarop ik zag dat er een ander persoon bijkwam, die achter haar ging zitten om haar te ondersteunen. (…)
De kruising was geregeld door verkeerslichten. Rechts naast mij lag een fietspad. Ik weet niet hoe het fietsverkeer werd geregeld. Ik zag dat de kruisende weg erg haaks op mijn rijstrook lag, dus ik nam automatisch al ruimte om deze bocht ruim te nemen. Ik had niet nagedacht over de verdere verkeerssituatie. Of ik hier wel in mocht of niet. Ik had mijn richtingaanwijzer naar rechts aanstaan en toen ik afsloeg keek ik in mijn rechterbuitenspiegel, maar vrijwel direct hoorde ik geschreeuw. Ik ben toen meteen gestopt. Ik heb het verkeersbord niet gezien. U heeft mij ter plaatse het bord wel gewezen. Ik heb deze totaal niet gezien.”
Het slachtoffer, mw. [slachtoffer] verklaart als volgt : “Op 26 oktober 2010 omstreeks 8.45 uur reed ik op mijn fiets over de Hagerhofweg te Venlo, gemeente Venlo. Ik kwam uit de richting van de Kraanvogelstraat en was gaande in de richting van de Professor Gelissensingel te Venlo. Ik was voor therapie onderweg naar het ziekenhuis te Venlo. Ik zag dat het verkeerslicht bij het kruispunt Tegelseweg-Hagerhofweg-Professor Gelissensingel voor de fietsers rood gekleurd was. Derhalve bracht ik mijn fiets tot stilstand en stond ik stil voor het genoemde verkeerslicht. Op het moment dat het genoemde verkeerslicht groen gekleurd was, vervolgde ik al fietsend mijn weg in de richting van de Professor Gelissensingel. Daarbij stak ik de Tegelseweg over. Op het moment dat ik net bij het verkeerslicht weggereden was, voelde ik een zeer harde klap van links. Door deze harde klap, kwam ik hard ten val op het wegdek. Op het moment dat ik mijn ogen weer opende, zag ik een grote band van een voertuig. Ik heb dit voertuig helemaal niet gezien. Ik zag toen ik eronder lag dat het een vrachtwagen betrof. Ik heb aan mijn linkeroog maar 50% zicht.”
In het dossier bevindt zich medische informatie over het door mw. [slachtoffer] opgelopen letsel dat de volgende gegevens bevat: een volledige dwarslaesie op het niveau tussen de 11e en 12e borstwervel door een wervelbreuk met verschuiving van de botdelen aldaar en een breuk van het jukbeen.
Bewijsoverwegingen
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Gelet op de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld. Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt door op de kruising rechtsaf te slaan, terwijl dit hier niet mocht. Verdachte heeft geen acht geslagen op een gebodsbord en ook niet op de voorsorteerpijlen op de rijbaan. Tevens heeft hij de inrichting van het kruispunt niet als signaal opgevat dat het hier niet de bedoeling was om rechtsaf te slaan. De bocht had een dermate haakse hoek dat verdachte met zijn vrachtwagen een behoorlijke manoeuvre moest maken om de bocht te kunnen ingaan. Verdachte heeft blijkbaar de aanwijzingen van zijn navigatiesysteem gevolgd die naar rechts wezen, maar dat ontsloeg hem niet van de plicht ook zelf goed op de werkelijke verkeerssituatie ter plaatse te blijven letten.
Vervolgens is verdachte de bocht ingegaan en hij heeft die manoeuvre gemaakt zonder zich er voldoende van te vergewissen dat er geen (brom)fietser naderde over het door hem wel waargenomen naastgelegen (brom)fietspad. Het slachtoffer, mw. [slachtoffer] mocht er toen haar verkeerslicht op groen sprong op vertrouwen dat zij ongehinderd haar weg kon vervolgen.
De verkeersfout om rechtsaf te slaan waar dat niet was toegestaan, in combinatie met het niet voldoen aan zijn zorgplicht jegens een andere weggebruikster, maken dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld en dat het verkeersongeval daarmee aan zijn schuld is te wijten.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2010 in de gemeente Venlo als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Hagerhofweg en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Tegelseweg en de Professor Gelissensingel, terplaatse waar gezien, zijn, verdachtes, oorspronkelijke rijrichting aan de rechterzijde van die Hagerhofweg een door bord G12a van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangeduide vrijliggend fiets/bromfietspad was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, grotendeels te rijden via de rijstrook welke was bestemd voor het terplaatse rechtdoorgaand verkeer en vervolgens, in strijd met bord D6 van bijlage 1
van voornoemd Reglement, op dat kruispunt rechts af te slaan teneinde de Tegelseweg op of in te rijden op het moment dat een fietser hem, verdachte, rijdend over voornoemd fiets/bromfietspad zo dicht genaderd was dat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietser, zwaar lichamelijk letsel (een volledige dwarslaesie op het niveau tussen de 11e en 12e borstwervel door een wervelbreuk met verschuiving van de botdelen aldaar en een jukbeenbreuk) werd toegebracht.
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Overtreding van art. 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een
ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 juncto 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 31 mei 2011 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis de enorme gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer meegewogen. De verdachte volgde de instructies van zijn navigatiesysteem, maar van iemand die zoals verdachte voor zijn beroep rijdt mag extra oplettendheid worden verwacht. De officier van justitie weegt in het voordeel van verdachte mee dat deze zeer lijdt onder wat er is gebeurd en dat ook zijn leven voorgoed is veranderd.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte zeer onder de indruk is van wat er is gebeurd. Daardoor draagt hij voor een deel zijn straf al. Verdachte toont daarbij interesse en medeleven voor het slachtoffer. Een ontzegging van de rijbevoegdheid zou het leven van verdachte ontwrichten, omdat hij voor zijn broodwinning afhankelijk is van zijn rijbewijs.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Het verkeersongeval op 26 oktober 2010 heeft ingrijpende gevolgen gehad voor het slachtoffer, mw. [slachtoffer]. De slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen, maakt duidelijk hoe zeer het ongeluk haar leven en dat van haar dierbaren beïnvloedt: ‘nooit meer rennen, nooit meer fietsen, nooit meer spontaan en ongepland een activiteit ondernemen. In één klap is [slachtoffer] haar onafhankelijkheid kwijt en krijgt ons leven een hele andere wending.’ Sinds het ongeluk is mw. [slachtoffer] voor haar dagelijkse verzorging afhankelijk van anderen.
Bij een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke onoplettendheid en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, wordt in de regel een werkstraf en een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. De rechtbank overweegt in dit geval dat verdachte weliswaar een strafrechtelijk verwijt wordt gemaakt, maar heeft ook oog voor de noodlottige samenloop van omstandigheden tijdens het ongeval. Zo heeft verdachte die links van het slachtoffer reed, vertrouwd op zijn navigatiesysteem dat hem naar rechts wees waar het niet mocht, terwijl het slachtoffer in de ongelukkige situatie verkeert dat haar zicht aan de linkerzijde is beperkt. Verdachte lijdt onder wat er is gebeurd en neemt alle verantwoordelijkheid op zich. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte 57 jaar is en al meer dan twintig jaar bij zijn huidige werkgever werkt als beroepschauffeur en niet eerder is betrokken bij een ernstig ongeval.
Dit alles overwegend, komt de rechtbank tot een straf die afwijkt van die van de officier van justitie. De rechtbank vindt een werkstraf van 40 uur passend en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 9 maanden, omdat verdachte voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn werk als chauffeur. Een onvoorwaardelijke rijontzegging zou hem daarom te ernstig treffen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelt dat, nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het hiervoor bewezen strafbare feit, de voorwaardelijk opgelegde maar niet tenuitvoergelegde geldboete van € 650,- alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De eveneens gevorderde tenuitvoerlegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, wijst de rechtbank af, omdat zij oordeelt dat verdachte niet als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit zijn rijbewijs dient te verliezen.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de werkstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is
geworden, zal zijn voltooid;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9
maanden;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank :
gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem d.d. 14 januari 2009 in de zaak met parketnummer 15/664192-08 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten: een geldboete van EUR 650,00 subsidiair 13 dagen hechtenis;
wijst af de eveneens gevorderde tenuitvoerlegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Feuth als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 juni 2011.