ECLI:NL:RBROE:2011:BQ7405

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106031 / HA ZA 11-31
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenietgaan van pandrecht op vordering door schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de coöperatie u.a. Rabobank, handelende onder de naam Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen, en een gedaagde die betrokken was bij een kredietovereenkomst. De gedaagde had samen met zijn broer en schoonzus een kredietovereenkomst gesloten met de Rabobank, waarbij verschillende zekerheden waren verbonden, waaronder een pandrecht op een vordering van de ouders van de gedaagde. De gedaagde was op 11 mei 2005 toegelaten tot een wettelijke schuldsaneringsregeling, die op 23 december 2009 eindigde met het verlenen van een schone lei. De Rabobank vorderde dat het pandrecht op de vordering van de ouders nog steeds geldig was en dat de gedaagde verplicht was om een bedrag van € 100.992,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat het pandrecht teniet was gegaan door de schuldsanering, waardoor de Rabobank niet meer inningsbevoegd was ten aanzien van de vordering van de ouders op de gedaagde. De rechtbank wees de vorderingen van de Rabobank af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde, die op dat moment waren begroot op € 6.379,00. De uitspraak benadrukt de gevolgen van een schuldsanering voor de geldigheid van pandrechten en de positie van pandhouders.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 106031 / HA ZA 11-31
Vonnis van 1 juni 2011
in de zaak van
de coöperatie u.a.
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., handelende onder de naam RABOBANK LAND VAN CUIJK & MAASDUINEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Boxmeer,
eiseres,
advocaat mr. S.C.W. Stoffelen te Boxmeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2010, met daaraan gehecht een brief van mr. Heutink van 21 april 2011, ingekomen op 28 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft op 13 mei 2003 samen met zijn broer en schoonzus [broer] en [schoonzus] een kredietovereenkomst/rekening-courant gesloten met Rabobank onder rekeningnummer 147403723 ([gedaagde] en zijn broer en schoonzus worden hierna verder [gedaagde, broer en schoonzus] genoemd).
Aan de kredietovereenkomst zijn de volgende zekerheden verbonden:
- achterstelling van een lening van [de ouders] (hierna de ouders) aan [gedaagde, broer en schoonzus] van € 100.992,--;
- een positieve/negatieve hypotheekverklaring door [gedaagde] met betrekking tot zijn woonhuis te [woonplaats];
- reeds bestaande zekerheden strekken ook tot zekerheid voor de aangeboden financiering.
2.2. Bij de stukken bevindt zich een akte van 13 mei 2003 met het opschrift ‘Achterstelling en verpanding van vordering(en)’.
De akte is opgesteld tussen [gedaagde, broer en schoonzus] als debiteur, de ouders van [gedaagde] als crediteur en Rabobank.
In die akte staat onder meer het volgende:
In aanmerking nemende:
Dat de crediteur op verzoek van de bank bereid is zijn vordering(en) en de daarover verschuldigde rente uit hoofde van:
Een verstrekte geldlening groot EUR 100.992,-- zegge: eenhonderdduizend negenhonderd-tweeënnegentig euro waarvan blijkt uit een akte de dato 22 mei 2002 op de debiteur achter te stellen bij de vorderingen, die de bank op de debiteur heeft en/of zal verkrijgen,
Verklaren te zijn overeengekomen:
(…)
2.a. Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft en/of te vorderen zal hebben ongeacht uit welken hoofde, verpandt de crediteur aan de bank, die dit aanneemt, de vermelde vordering(en) en de daarover verschuldigde rente op de debiteur, met uitzondering van eventuele vorderingen uit hoofde van stamrechten of pensioenovereenkomsten.
(…)
c. De debiteur verklaart dat deze verpanding aan hem is medegedeeld en dat hij zich dienovereenkomstig zal gedragen. Hij verklaart ermee bekend te zijn dat al hetgeen de crediteur ter zake als vermeld te vorderen heeft, alleen rechtsgeldig kan worden betaald aan de bank tegen kwijting door de bank, zodat alle andere betalingen zonder waarde zijn.
De akte is op 20 mei 2003 geregistreerd.
2.3. [gedaagde] is op 11 mei 2005 toegelaten tot wettelijke schuldsaneringsregeling en deze is op 23 december 2009 geëindigd met het verlenen van een schone lei.
2.4. Rabobank heeft [gedaagde] per brief van 17 juni 2010 gesommeerd om aan haar binnen 14 dagen na dagtekening van de brief te voldoen een bedrag van € 100.992,--.
2.5. [gedaagde] weigert betaling van dat bedrag.
3. Het geschil
3.1. Rabobank vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de Rabobank blijkens de op 20 mei 2003 tussen partijen te Roermond geregistreerde akte achterstelling en verpanding van vordering(en) als pandhouder jegens [gedaagde] inningsbevoegd is ten aanzien van de vordering van € 100.992,--
2. [gedaagde] te veroordelen om aan de Rabobank te voldoen een bedrag van
€ 100.992,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2010, althans de dag der inleidende dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening,
3. althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
4. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. Rabobank stelt – naar de rechtbank begrijpt – dat zij tot zekerheid van de nakoming door [gedaagde] van zijn verplichting uit hoofde van de kredietovereenkomst een geldig (derden)pandrecht heeft bedongen op een vordering van [één der ouders] op [gedaagde] uit hoofde van een lening van € 100.992,--. Rabobank stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2009, RvdW 2009, 409, dat de schuldsanering van [gedaagde] geen invloed heeft op haar pandrecht en dat zij de door de ouders van [gedaagde] aan haar verpande vordering na de beëinding van de schuldsanering van [gedaagde] nog steeds kan innen.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat ondanks een toelichting tijdens de comparitie nog steeds niet geheel duidelijk is of de vordering van Rabobank betrekking heeft op de kredietovereenkomst of op de verpande vordering. Uit het feit dat Rabobank een gedeelte van de rekening-courantverhouding heeft ingediend in de schuldsanering en het resterende gedeelte groot € 100.992,-- bewust daarbuiten heeft gehouden, leidt de rechtbank af dat het zou kunnen gaan om het resterende gedeelte van de vordering uit hoofde van de kredietovereenkomst. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.2. De rechtbank onderschrijft het standpunt van Rabobank dat het in de akte van
13 mei 2003 gevestigde pandrecht moet worden gekwalificeerd als een derdenpand. Het pandrecht is immers gevestigd tussen de ouders als pandgever en Rabobank als pandhouder als zekerheid voor de voldoening van een schuld van [gedaagde], niet zijnde pandgever.
Volgens de voormelde akte rust het pandrecht op de vordering van de ouders op [gedaagde] uit hoofde van een geldlening.
4.3. Uit het door Rabobank genoemde arrest en de daarin genoemde wetsgeschiedenis van artikel 299 lid 3 Faillissementswet (Fw) volgt dat de schuldsanering de bevoorrechte positie van pand- en hypotheekhouders onverlet laat. Dat wil zeggen dat zij hun aanspraken op verhaal via de verpande of verhypothekeerde zaak onverminderd geldend kunnen blijven maken en ook nakoming kunnen verlangen voor zover de vordering verzekerd is met het pand- of hypotheekrecht.
4.4. In deze zaak is de verpande zaak een vordering, meer in het bijzonder een concurrente vordering van de ouders op [gedaagde] uit hoofde van een geldlening. Die vordering bestond al vóór de aanvang van de schuldsanering en valt dus onder de werking van die regeling. Omdat de schuldsanering is geëindigd met het verlenen van de schone lei is die verpande vordering niet meer in rechte afdwingbaar of, met andere woorden, kan die verpande vordering niet meer geldend worden gemaakt. Er resteert alleen een natuurlijke verbintenis. Dit betekent dat de zekerheid voor de voldoening van de kredietovereenkomst is teniet gegaan en op grond van artikel 3:81 lid 2 BW dus ook het pandrecht en het voorrecht dat Rabobank op grond daarvan claimt. Er resteert alleen een concurrente vordering op grond van de kredietovereenkomst, maar die is op grond van het bepaalde in artikel 358 lid 1 Fw niet meer in rechte afdwingbaar.
4.5. Uit wat in de voorgaande rechtsoverweging is overwogen volgt verder dat Rabobank op dit moment niet meer inningsbevoegd is ten aanzien van de vordering van de ouders op [gedaagde] omdat het pandrecht is teniet gegaan.
4.6. De slotsom luidt daarom dat de vorderingen van Rabobank zullen worden afgewezen.
4.7. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de berekening van het salaris van de advocaat af te wijken van de hoofdregel dat dit salaris wordt bepaald aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief. De vordering van [gedaagde] tot veroordeling van Rabobank in de volledige proceskosten zal daarom worden afgewezen.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald griffierecht €71,00
- in debet gesteld griffierecht 3.466,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.379,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst af de vorderingen van Rabobank,
5.2. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.379,00,
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.?