RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/610054-09
Datum uitspraak : 31 mei 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats]
wonende te [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 17 mei 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 22 januari 2000 tot en met 23 augustus 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, (telkens) een aan hem, verdachte, en/of aan die [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet en/of Wet werk en bijstand gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Rechtmatigheidsformulier Algemene Bijstandswet" en/of "Periodieke verklaring Abw" en/of "Periodieke verklaring WWB", zijnde dit formulier (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met die [medeverdachte 1], althans alleen, (telkens) valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
(t.a.v.Rechtmatigheidsformulier Algemene Bijstandswet)
hij behoorde tot het gezin van die [medeverdachte 1] en/of hij niet had gewerkt en/of
hij en/of zijn partner geen andere inkomsten dan de Abw-uitkering had(den)
ontvangen
(telkens) valselijk op dat formulier NIET heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
hij en/of zijn partner vermogen had(den) en/of
hij in het bezit was van een rekening bij de [bank 1]
(t.a.v.Periodieke verklaring Abw en/of Periodieke verklaring WWB)
(telkens) valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
hij samenwoonde met een partner (te weten [medeverdachte 1] op het adres [adres 1])
en/of
hij niet had gewerkt en/of
hij en/of zijn partner geen andere inkomsten dan de Abw-uitkering of
WWB-uitkering had(den) ontvangen
valselijk op dat formulier NIET heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
hij en/of zijn partner vermogen had(den) en/of
hij in het bezit was van een rekening bij de [bank 1]
en/of een rekening bij de [bank 2]
en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft ondertekend,
een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(blad 2675 t/m 2883)
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht)
hij meermalen, althans eenmaal,in of omstreeks de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, (telkens) een hem ter uitvoering van de bij of krachtens de Wet werk en bijstand gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Periodieke verklaring WWB", zijnde dit formulier (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, (telkens) valselijk op dat formulier NIET heeft opgegeven, dat hij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
samenwoonde met [medeverdachte 2]
en/of
had gewerkt en/of
hij en/of zijn partner andere inkomsten dan de WWB-uitkering had(den) ontvangen
en/of
hij en/of zijn partner vermogen had(den)
en/of
hij in het bezit was van een rekening bij de [bank 1] en/of een rekening bij de [bank 2]
en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft ondertekend,
een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(blad 2884 t/m 2903)
(artikel 225 van het Wet boek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 mei 2011 gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De rechtbank zal in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte], gelet op de onderlinge samenhang en sterke verwevenheid met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het bewijs in alle vier genoemde strafzaken tezamen in elke strafzaak afzonderlijk opnemen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee eveneens de leesbaarheid van de vonnissen wordt vergroot. Waar nodig zal de rechtbank ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, telkens in onderling verband en samenhang bezien, conclusies trekken en aangeven waarom naar het oordeel van de rechtbank een bewezenverklaring voor de aan de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ten laste gelegde feiten kan volgen.
De sociale recherche van de gemeente Roermond heeft onderzoek gedaan naar mogelijke uitkeringsfraude door de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Over de aanleiding van dit onderzoek relateert de sociale recherche als volgt :
Bij de sociale recherche van de gemeente Roermond zijn diverse fraudemeldingen ontvangen over de onjuist opgegeven woonsituatie van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]. Zij ontvingen over de periode van 1 juni 1998 tot 11 augustus 2008 samen een uitkering naar de norm gehuwden en gaven op de formulieren van de uitkeringsinstantie als adres op [adres 1] te Roermond. Zij gaven op vanaf 12 augustus 2008 uit elkaar te zijn. Verdachte [medeverdachte 1] bleef met haar zoon [naam], geboren op 31 augustus 1999, wonen op het adres [adres 1] te Roermond en ontving uitkering naar de norm alleenstaande ouder. Verdachte [verdachte] huurt vanaf die datum een woning op het adres [adres 2] te Roermond. Volgens de ontvangen meldingen zou verdachte [verdachte] al 15 tot 20 jaar feitelijk verblijven op het adres [adres 3] te Roermond bij verdachte [medeverdachte 2]. Op het adres [adres 1] te Roermond zouden feitelijk woonachtig zijn verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 3].
Naar aanleiding van het onderzoek is aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij gedurende een periode van ruim acht jaar aan de uitkeringsverstrekkende instantie opgaven dat zij samen een gezin vormden, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Daarnaast is verdachte [verdachte] ten laste gelegd dat hij in de periode daarna, namelijk tussen september 2008 en juni 2009, voor de uitkeringsinstantie heeft verzwegen dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met verdachte [medeverdachte 2]. Daarnaast is [medeverdachte 1] ten laste gelegd dat zij in diezelfde periode verzweeg dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met verdachte [medeverdachte 3].
Aan verdachte [medeverdachte 2] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij gedurende een periode van negen jaar voor de Sociale Verzekeringsbank waarvan zij een nabestaandenuitkering ontving, verzweeg dat zij samenwoonde.
Aan verdachte [medeverdachte 3] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij meeprofiteerde van de uitkering van verdachte [medeverdachte 1], terwijl hij wist dat zij informatie voor de uitkeringsinstantie verzweeg.
Met betrekking tot de informatie die verdachten aan de uitkeringsinstanties hebben verstrekt, zijn de volgende bewijsmiddelen van belang:
De achternaam van verdachte [verdachte] (in dit vonnis overigens aangeduid als [verdachte]) luidde tot 14 november 2007 [oorspronkelijke naam verdachte]. In het dossier bevindt zich een Koninklijk Besluit van 14 november 2007 dat de achternaam van verdachte [oorspronkelijke naam verdachte] wijzigt in [verdachte].
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in de periode van 22 januari 2000 tot en met 28 oktober 2000 gezamenlijk rechtmatigheidsformulieren Abw ondertekend. Op deze formulieren is telkens ingevuld dat [oorspronkelijke naam verdachte] tot het gezin behoort. Bij de vraag of de adresgegevens op het formulier ([adres 1] te Roermond) juist zijn, is bij alle formulieren op één na het vakje ‘ja’ aangekruist.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in de periode van 25 november 2000 tot en met 22 mei 2004 gezamenlijk periodieke verklaringen Abw ondertekend, waarop telkens ‘nee’ is aangekruist op de vraag ‘is het bovenstaande adres ([adres 1] te Roermond) gewijzigd of gaat u binnen een maand verhuizen?’ Bij de vraag ‘woont u (gehuwd of ongehuwd) samen met een partner’, is telkens ‘ja’ aangekruist en bij de vraag ‘is dit een wijziging ten opzichte van de vorige maand, telkens ‘nee’.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in de periode van 26 juni 2004 tot en met 26 juli 2008 gezamenlijk periodieke verklaringen WWB ondertekend, waarop ‘nee’ is aangekruist op de vraag ‘is het bovenstaande adres ([adres 1] te Roermond) gewijzigd of gaat u binnen een maand verhuizen?’ Bij de vraag ‘woont u (gehuwd of ongehuwd) samen met een partner’, is telkens ‘ja’ aangekruist. Bij de vraag ‘is dit een wijziging ten opzichte van de vorige maand, telkens ‘nee’. Op de formulieren vanaf oktober 2004 is de vraag met betrekking tot samenwonen anders geformuleerd, namelijk als ‘is uw huwelijk of samenwoning beëindigd na uw vorige opgave?’ Steeds wordt op deze vraag ‘nee’ aangekruist. Op de vraag ‘heeft u (of uw partner) na uw vorige opgave andere inkomsten dan de Abw of WWB-uitkering ontvangen, is tot 14 maart 2007 ‘nee’ aangekruist. Op de formulieren vanaf 28 april 2004 tot en met 26 juli 2008 wordt opgave gedaan van inkomsten uit loondienst door [medeverdachte 1]. Op geen van de formulieren wordt opgave gedaan van een rekening bij de [bank 2] van [verdachte] met nummer [rekeningnummer]
Verdachte [verdachte] heeft in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 periodieke verklaringen WWB ondertekend. Op de formulieren van 25 oktober 2008 tot en met 29 juni 2009 staat bij de vraag ‘bent u na uw vorige opgave getrouwd of bent u gaan samenwonen’, telkens ‘nee’ aangekruist. Op alle formulieren van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 is bij de vraag ‘is het bovenstaande adres ([adres 2] te Roermond) gewijzigd of gaat u binnen een maand verhuizen, ‘nee’ aangekruist. Op de vraag ‘heeft u (of uw partner) na uw vorige opgave andere inkomsten dan de WWB-uitkering ontvangen’, staat ‘nee’ aangekruist. Op de formulieren wordt geen opgave gedaan van een rekening bij de [bank 2] van verdachte [verdachte] met nummer [rekeningnummer]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 periodieke verklaringen WWB ondertekend. Op de formulieren staat op de vraag ‘bent u na uw vorige opgave getrouwd of bent u gaan samenwonen’, telkens ‘nee’ aangekruist. Op alle formulieren van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 staat op de vraag ‘is het bovenstaande adres ([adres 1] te Roermond) gewijzigd of gaat u binnen een maand verhuizen, ‘nee’ aangekruist. Op de vraag ‘heeft u (of uw partner) na uw vorige opgave andere inkomsten dan de WWB-uitkering ontvangen?’, wordt melding gemaakt van inkomsten uit loondienst door verdachte [medeverdachte 1].
In het dossier bevindt zich een beschikking van 4 september 1997 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gericht aan verdachte [medeverdachte 2] waarbij aan haar een nabestaandenuitkering wordt toegekend. De bijlage bevat een overzicht van verplichtingen. Hierin staat:‘U moet de SVB melden: als u (opnieuw) gaat samenwonen’.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft in de periode van juli 2000 tot en met 30 juli 2002 drie jaarlijkse inkomensopgaveformulieren van de Sociale Verzekeringsbank ondertekend. Onder persoonlijke gegevens staat als adres ingevuld [adres 3] te Roermond. Op de vraag ‘wonen er meer personen op het adres waar u op dit moment feitelijk woont, is steeds ‘nee’ aangekruist.
In het dossier bevindt zich een memo van 16 januari 2009 van [naam], Fraudeonderzoek & Opsporing van de SVB, waarin staat : sinds 30 juli 2002 heeft er geen enkele correspondentie meer plaatsgevonden tussen betrokkene (verdachte [medeverdachte 2]) en de SVB behalve het jaarlijks toesturen van de jaaropgaven en tweemaal per jaar het versturen van het SVB-informatieblad ‘Uw AOW/Anw’. In de informatiebladen werden gerechtigden ook gewezen op de verplichting om wijzigingen aan de SVB te melden.
Tussenconclusie met betrekking tot de informatie aan de uitkeringsinstanties:
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat:
• Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] in de periode van 22 januari 2000 tot en met 23 januari 2008 aan de uitkeringsinstantie opgeven dat zij samenwonen aan het [adres 1] te Roermond;
• Verdachte [verdachte] in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 aan de uitkeringsinstantie opgeeft dat hij alleen woont aan de [adres 2] te Roermond;
• Noch over de periode van 22 januari 2000 tot en met 23 januari 2008, noch over de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 door verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] melding is gemaakt van andere inkomsten dan de Awb-uitkering van verdachte [verdachte];
• Verdachte [medeverdachte 1] in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 aan de uitkeringsinstantie opgeeft dat zij niet samenwoont.
• Verdachte [medeverdachte 2] in de periode van 1 juli 2000 tot en met 7 juli 2009 geen opgave doet van samenwoning aan de uitkeringsinstantie.
Met betrekking tot de woonsituaties van verdachten en hun onderlinge relaties zijn de volgende bewijsmiddelen van belang:
Getuige [getuige 1] heeft op 12 april 2006 een verklaring afgelegd bij de sociale recherche . Zij verklaart: [verdachte] staat ingeschreven op het adres [adres 1] samen met zijn stiefdochter [medeverdachte 1] en ontvangt samen met haar een uitkering op dat adres. Zij heeft een kind uit 1999. Hij woont daar niet. Hij woont in werkelijkheid bij [medeverdachte 1] moeder, mevrouw [medeverdachte 2], op het adres [adres 3] te Roermond. Op het adres [adres 1] te Roermond woont mevrouw [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 3], die staat ingeschreven bij zijn moeder in [plaats en adres]
Getuige [getuige 1] overlegt op 10 februari 2007 aan de Politie Limburg Noord een brief die zij heeft ontvangen en waar de naam ‘[verdachte]’ onder staat getypt als afzender. In de brief staat ‘de steun is onze grote sponsor’ en ‘wij leven er goed van 5 personen en 4 uitkeringen.’
De raadsvrouw van verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voert het verweer dat [getuige 1] geen betrouwbare getuige is en de raadsman van [verdachte] voert aan dat getuige [getuige 1] rancuneus heeft gehandeld jegens zijn cliënt. De raadsvrouw stelt dat geen bewijskracht aan de getuigenverklaring kan worden ontleend. De getuige is een ex-vriendin van verdachte [verdachte] en zou uit rancune haar melding bij de sociale recherche over hem en de andere verdachten hebben gedaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van de verklaring van getuige [getuige 1] wel betrouwbaar is, omdat de informatie die zij geeft is onderzocht en steun vindt in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. Haar mogelijke intentie doet daaraan, indien al juist, niet af.
Getuige [getuige 2] van [naam] Assurantie & Financieringskantoor legt een verklaring af bij de sociale recherche. Hij verklaart: “De heer [verdachte], vroeger de heer [oorsponkelijke naam verdachte], ken ik al vanuit mijn jeugd. Jarenlang is hij via mij verzekerd geweest bij Aegon. Vanaf 2000 heb ik in elk geval correspondentie verstuurd naar het adres [adres 3] te Roermond. Dit adres is volgens mij, althans dit is het meest waarschijnlijk, door hem zelf opgegeven als correspondentieadres. [verdachte] is sinds 5 maart 1986 klant bij mij geweest. Hij heeft mij nooit gevraagd om een adres te wijzigen.”
Verdachte [medeverdachte 3] staat ingeschreven op het adres van zijn ouders, [adres en woonplaats]. Getuige [getuige 3] (de moeder van verdachte [medeverdachte 3] ) heeft een verklaring afgelegd. Zij verklaart: “[medeverdachte 3] gebruikt deze woning (haar woning) als postadres. Hij heeft nooit meegegeten. Hij komt op bezoek en om de post op te halen. Sinds [medeverdachte 1] de woning op [adres 1] te Roermond heeft, dat is 11 jaar geleden, is hij merendeels bij haar. [medeverdachte 1] zou die woning voor 1 jaar krijgen en hij heeft praktisch alles ingericht. Hij heeft het meubilair betaald, ook de inbouwkeuken. Hij is merendeels bij zijn vriendin [medeverdachte 1] en hun zoon [naam].”
De raadsvrouw van verdachte [medeverdachte 3] stelt dat de verklaring van getuige [getuige 3] niet op waarheid berust en dat de verstandhouding tussen verdachte en zijn moeder slecht is. Zij overlegt daartoe een brief aan de rechtbank waarin de vader van verdachte [medeverdachte 3] dit schrijft.
De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van de verklaring van getuige [getuige 3] wel betrouwbaar is. De informatie die zij geeft, is onderzocht en vindt bevestiging in de overige bewijsmiddelen. De aard van haar verstandhouding met verdachte [medeverdachte 3] doet daaraan niets af.
Op dinsdagmorgen 7 juli 2009 vinden doorzoekingen plaats van de woningen aan de [adres 2], [adres 3] en [adres 1] te Roermond.
Verbalisant [1] relateert als volgt over de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] te Roermond :
In de woning werd niemand aangetroffen. Bij de doorzoeking bleek dat de woning minimaal gemeubileerd was. De muren waren nog niet helemaal afgewerkt. De keuken was niet voorzien van een koelkast en er werden geen levensmiddelen aangetroffen. Ook een gasfornuis ontbrak, alsmede een wasmachine. De badkamer vertoonde geen sporen van gebruik. In de woning werd een meterstandenverhuisformulier aangetroffen dat is ingevuld bij de aanvaarding van de woning door [verdachte] op 13 augustus 2008. Uit controle van de meterstanden blijkt dat in deze woning nauwelijks sprake is van energieverbruik.
Verbalisant [2] relateert als volgt over de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] te Roermond :
Verdachte [verdachte] opende de voordeur. Verdachte [medeverdachte 2] kwam ook naar beneden. [verdachte] nam zijn medicijnen in die hij uit een keukenkastje haalde. Ik zag op de slaapkamer dat het tweepersoonsbed beslapen was geweest. Op een dressoir stonden aan de rechterkant herentoiletartikelen. Er stond verder een driedeurs kleerkast. In de linkerkant van de kast hingen herenkostuums, - overhemden, - truien en -broeken. Op de kleinere slaapkamer zag ik een witte kleerkast die vol hing met keurig gestreken herenoverhemden en stropdassen. Verder zag ik er herenriemen, -sokken en -zakdoeken en witte en gekleurde t-shirts in liggen. Ook lag de gehele administratie van verdachte [verdachte] op deze kamer. Ik zag in de badkamer zowel dames- als herenverzorgingsartikelen. Op de waskorf lag een herenhemd en een paar herensokken. In de keuken zag ik meerdere doosjes met medicijnen op naam van [verdachte] en op naam van [oorsponkelijke naam verdachte] geboren [datum], daterend vanaf 21-05-2007.
Verbalisanten [3] en [4] relateren het volgende over de doorzoeking van de woning aan het [adres 1] te Roermond :
Verdachte [medeverdachte 1] doet open. Haar zoon [naam] is in de woning aanwezig en een man waarvan verdachte meedeelt dat deze [medeverdachte 3] is. Op de ouderslaapkamer troffen wij zowel persoonlijke spullen van [medeverdachte 1] als persoonlijke spullen van [medeverdachte 3] aan die veelal apart lagen opgeborgen in de beide nachtkastjes van de ombouw van het tweepersoonsbed.
Bij de doorzoeking van de woning aan het [adres 1] te Roermond wordt het geboortekaartje van [naam] aangetroffen waarop staat: ‘[naam] 31 augustus 1999. Mijn papa en mama zijn: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], [adres 1], [postcode] Roermond’. Daarnaast wordt een stamboom aangetroffen waarop staat ingevuld bij ‘ik’: [naam], bij ‘mama’: [medeverdachte 1], bij ‘papa’: [medeverdachte 3], bij ‘oma’: [voornaam medeverdachte 2] en bij ‘opa’: [voornaam verdachte]. De rechtbank begrijpt dat met ‘[voorn[voornaam medeverdachte 2]’, verdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld. Zij verklaart zelf: “Ik word door familie of vrienden [namen] genoemd.”
Bij de doorzoeking aan het [adres 1] worden diverse bescheiden aangetroffen:
Een brief van Bouwvereniging St. Jozef Roermond van 21-09-1992 waarin [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 3] wordt uitgenodigd voor een mondelinge toelichting van een woningaanvraag. En een brief van dezelfde bouwvereniging van 21-01-1993 aan [medeverdachte 1] waarin wordt bevestigd dat zij staat ingeschreven als woningzoekende. Bij aantal personen staat: ‘2’. Tevens wordt een geboorteaankondiging uit 1994 aangetroffen in een envelop geadresseerd aan [medeverdachten 1 en 3]
Verdachte [verdachte] beschikt (sinds 1989) over een bankrekening bij de [bank 2]. In 2007 en 2008 komen hierop inkomsten binnen. In 2007 doet verdachte stortingen aan contant geld op deze eigen rekening voor een totaalbedrag van € 3.662,79 en in 2008 voor een totaalbedrag van € 3.788,74. Ook komt in 2007 een uitgekeerd schadebedrag van € 2.025 binnen. Dat verdachte uit onwetendheid de bedragen niet heeft opgegeven acht de rechtbank, mede gelet op de omvang van de bedragen, niet aannemelijk geworden. Bovendien heeft de uitkerende instantie in de bovengenoemde formulieren telkens weer gevraagd om opgave van inkomsten, vermogen of andere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de uitkering.
Verdachte [medeverdachte 3] heeft een verklaring afgelegd bij de politie. Hij verklaart:
“Ik ontvang een WAO-uitkering van het UWV. In het begin is dit moeilijk verlopen en heb ik eerst ziekengeld gehad en daarna WAO. Sinds november 2008 ben ik werkzaam bij taxibedrijf [naam]. Ik werk daar ongeveer 40 uur per maand. Ik mag bijverdienen bij mijn uitkering. Ik ontvang maandelijks ongeveer €1.300 totaal netto aan inkomsten. Ik geef ook [medeverdachte 1] geld, want van die uitkering kan ze niet leven.”
De rechtbank concludeert, bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beziend, dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 2] samenwonen in de woning aan het [adres 3] te Roermond. Zij zijn de opa en oma van [naam]. Verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wonen met zoon [naam] samen op het [adres 1] te Roermond. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie in ieder geval al vanaf 2000 zo is.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2]
Met betrekking tot de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] baseert de rechtbank zich op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Beiden geven aan dat verdachte [verdachte] feitelijk bij verdachte [medeverdachte 2] woont. Getuige [getuige 2] verklaart bovendien dat hij al sinds 2000 de [adres 3] te Roermond als correspondentieadres gebruikt voor verdachte [verdachte].
Ook de doorzoeking concludeert dat verdachte [verdachte] op het [adres 3] zijn persoonlijke spullen heeft, óók in de slaapkamer met het tweepersoonsbed en dus niet alleen in het kamertje dat verdachte naar eigen zeggen heeft ingericht om daar te overnachten toen hij verdachte [medeverdachte 2] tijdens haar ziekte verzorgde. In combinatie met de onbewoonde indruk die het adres aan de [adres 2] maakt en het zeer lage energieverbruik in deze woning en de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1], concludeert de rechtbank dat verdachte [verdachte] in de periode van 22 januari 2000 tot en met 29 juni 2009 samenwoont met verdachte [medeverdachte 2] op het [adres 3] te Roermond.
Daaruit volgt dat verdachte [verdachte] in tegenstelling tot de opgave aan de uitkeringsinstantie in de periode tussen 22 januari 2000 en 23 augustus 2008 niet samenwoonde met verdachte [medeverdachte 1] op het [adres 1] te Roermond. Tevens volgt daaruit dat verdachte [verdachte] in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 niet woonde aan de [adres 2] te Roermond, terwijl hij dit adres wel opgaf aan de uitkeringsinstantie. Met betrekking tot andere inkomsten dan de uitkering, stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] beschikte over een rekening bij de [bank 2] waarop in 2007 en 2008 inkomsten binnenkwamen, terwijl verdachte daarvan geen opgave deed bij de uitkeringsinstantie.
Tevens volgt daaruit dat verdachte [medeverdachte 2] in de periode 1 juli 2000 tot en met 7 juli 2009 niet alleen woonde aan de [adres 3] te Roermond. Zij gaf haar samenwonen echter niet op aan de Sociale Verzekeringsbank. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [medeverdachte 2] hier willens en wetens geen opgave van heeft gedaan. De Sociale Verzekeringsbank informeert belanghebbenden periodiek over hun plicht om wijzigingen in hun woonsituatie door te geven. Mede gezien de uitgebreide voorlichting over de nabestaandenuitkering vindt de rechtbank het bovendien een feit van algemene bekendheid dat ‘gaan samenwonen’ van invloed is op de hoogte van de uitkering en moet worden gemeld.
Verdachte [medeverdachte 1]
Met betrekking tot de verdachte [medeverdachte 1] stelt de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen en (tussen)conclusies vast dat zij in de periode van 22 januari 2000 tot en met 23 augustus 2008 - anders dan zij opgaf aan de uitkeringsinstantie - samenwoont met verdachte [medeverdachte 3] en zoon [naam] op het [adres 1]. De rechtbank baseert deze conclusie op de getuigenverklaring van mw. [getuige 3], de moeder van verdachte [medeverdachte 3]. Zij stelt dat verdachten al 11 jaar samenwonen en dat verdachte [medeverdachte 3] heeft meebetaald aan de inrichting van de woning. De jarenlange relatie vindt tevens steun in het feit dat beide verdachten zich al in 1993 samen inschreven voor een woning. De persoonlijke spullen die bij de huiszoeking op het [adres 1] worden aangetroffen bevestigen eveneens de gezinsrelatie tussen verdachten en [naam]. De rechtbank noemt het geboortekaartje uit 1999 en de stamboom van [naam] waaruit blijkt dat verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de ouders en verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] de opa en oma van [naam] zijn. Het geboortekaartje vermeldt bovendien het adres op het [adres 1] te Roermond.
Met betrekking tot de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 stelt de rechtbank vast dat verdachte [medeverdachte 1] alleen haar eigen inkomsten uit loondienst heeft opgegeven bij de uitkeringsinstantie. Uit de verklaring van verdachte [medeverdachte 3] - met wie zij samenwoont - blijkt echter dat deze een uitkering ontvangt en inkomsten heeft uit zijn werk als taxichauffeur. Bovendien verklaart hij dat hij verdachte [medeverdachte 1] geld geeft omdat zij van die uitkering niet kan leven. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte [medeverdachte 1] wist van de inkomsten van haar partner en hiervan geen opgave heeft gedaan.
Verdachte [medeverdachte 3]
Met betrekking tot verdachte [medeverdachte 3] stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen en bovenstaande overwegingen vast dat verdachte wist dat zijn partner een uitkering had en dat zijn partner [medeverdachte 1] opzettelijk tegen de uitkeringsinstantie verzweeg dat verdachte bij haar inwoonde. Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] samenwoonden, terwijl verdachte dit ontkent en zelfs de ontkent de vader van [naam] te zijn, leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte wist dat zijn partner onjuiste gegevens opgaf die leidden tot verstrekking van haar uitkering. Uit die vaststelling volgt dat verdachte opzettelijk gebruik moet hebben gemaakt van de in de woning aanwezige voorzieningen alsmede eet- en drinkwaren en aldus willens en wetens voordeel heeft genoten van de uitkering van [medeverdachte 1].
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij meermalen in de periode van 22 januari 2000 tot en met 23 augustus 2008 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], telkens een aan hem en/of aan die [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet en Wet werk en bijstand gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Rechtmatigheidsformulier Algemene Bijstandswet" en "Periodieke verklaring Abw" en "Periodieke verklaring WWB", zijnde dit formulier telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met die [medeverdachte 1], telkens valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking heeft, - zakelijk weergegeven -
(t.a.v. Rechtmatigheidsformulier Algemene Bijstandswet)
hij behoorde tot het gezin van die [medeverdachte 1]
(t.a.v. Periodieke verklaring Abw en/of Periodieke verklaring WWB)
telkens valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat, in de periode waarop
dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
hij samenwoonde met een partner (te weten [medeverdachte 1] op het adres [adres 1])
en
hij geen andere inkomsten dan de Abw-uitkering of
WWB-uitkering had ontvangen
valselijk op dat formulier NIET heeft opgegeven dat, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven - hij in het bezit was van een rekening bij de [bank 2] en vervolgens dat formulier telkens voor waar heeft ondertekend,een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij meermalen, in de periode van 27 september 2008 tot en met 29 juni 2009 in de gemeente Roermond telkens een hem ter uitvoering van de bij of krachtens de Wet werk en bijstand gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Periodieke verklaring WWB", zijnde dit formulier telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, telkens valselijk op dat formulier NIET heeft opgegeven, dat hij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, - zakelijk weergegeven -
samenwoonde met [medeverdachte 2]
en
hij en/of zijn partner andere inkomsten dan de WWB-uitkering had(den) ontvangen
en
hij in het bezit was van een rekening bij de [bank 2]
en vervolgens dat formulier telkens voor waar heeft ondertekend,
een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
sub 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
sub 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 225, junctis de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 225, juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 17 mei 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf niets aangevoerd.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank rekent het verdachten zwaar aan dat zij meer dan acht jaar lang op brutale wijze misbruik hebben gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Zij profiteerden van uitkeringen, waarop zij geen recht hadden en hebben de uitkeringsinstanties en daarmee de samenleving voor honderdduizenden euro’s benadeeld. Het frauduleuze handelen van verdachten werd bovendien niet uit nood geboren. Het geld ging op aan een luxueuze levensstijl. Sociale voorzieningen zijn echter bedoeld voor mensen die er recht op hebben en er echt van afhankelijk zijn. Kennelijk hebben verdachten hieraan geen boodschap. Zij stellen hun eigen belang voorop.
Ook de wijze waarop verdachten als een goed georganiseerd team in familieverband te werk gingen, weegt de rechtbank zwaar mee in hun nadeel. Daarbij constateert de rechtbank dat verdachten vinden dat zij niets verkeerd hebben gedaan en hen geen enkele blaam treft. Elke vorm van verantwoordelijkheid nemen ontbreekt.
De rechtbank vindt de werkstraf die het Openbaar Ministerie eist een te lage straf, gezien de ernst van de fraude, de duur en de hoogte van het wederrechtelijk genoten voordeel. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank voor alle verdachten op zijn plaats. Het stelselmatige jarenlange misbruik maken van het sociale zekerheidsstelsel en het zich bevoordelen ten koste van de Nederlandse gemeenschap, zonder daarvoor maar enige verantwoordelijkheid te willen nemen, kan onder die omstandigheden niet slechts worden bestraft met een werkstraf. Vanwege het teamverband en ieders duidelijke aandeel in de fraude, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van één jaar voor alle verdachten passend.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: art. 10, 27, 47, 57, 63 en 225.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van één jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller en mr. L. Feuth als griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 31 mei 2011. Mr. P.M.S. Dijks en mr. P.C.M. Müller zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.