ECLI:NL:RBROE:2011:BQ6607

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1729
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand na melding door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 25 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.N.H. Verkoeijen, en verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray. Eiser had zich op 30 juni 2010 gemeld bij het UWV met de intentie om een beroep te doen op bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Verweerder nodigde eiser uit voor een afspraak op 6 juli 2010, maar eiser verscheen niet op deze afspraak en meldde zich pas op 9 juli 2010 voor een Wwb-aanvraag. Verweerder stelde dat eiser niet 'zo spoedig mogelijk' na de melding een aanvraag had ingediend, wat in strijd was met artikel 44 van de Wwb. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig had afgemeld voor de afspraak en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn afwezigheid niet verwijtbaar was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten om de bijstand pas toe te kennen vanaf 9 juli 2010, en niet vanaf de datum van de melding op 30 juni 2010. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1729
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] te Venray, eiser,
gemachtigde mr. R.A.N.H. Verkoeijen,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 9 juli 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toegekend. Geen bijstand wordt toegekend over de periode van 1 juni 2010 tot 9 juli 2010.
Bij besluit van 9 november 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2010.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Verkoeijen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. P. Frenk.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder twee brieven overgelegd. De rechtbank heeft deze stukken, hoewel ingebracht binnen de tiendagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, geaccepteerd, omdat het brieven betreft die aan eiser zijn gericht en dus reeds bij eiser bekend waren. Het ter zitting nog overleggen van deze brieven acht de rechtbank daarom niet in strijd met een goede procesorde.
2. Na beëindiging van eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen per 1 juni 2010 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 24 juni 2010 werd eisers WW-aanvraag afgewezen. Dit was reden voor eiser om bij verweerder een uitkering op grond van de Wwb aan te vragen. Bij besluit van 29 juli 2010 heeft verweerder aan eiser een Wwb-uitkering toegekend met ingang van 9 juli 2010. Dit besluit is na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn recht op bijstand. Hij stelt zich aanvankelijk te hebben gemeld op 25 juni 2010. Volgens eiser is uit het dossier onvoldoende af te leiden dat hij op dat moment geen Wwb-aanvraag wenste te doen. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder is tekortgeschoten in het verstrekken van informatie over de gevolgen van het al dan niet aanvragen van een Wwb-uitkering en dat verweerder daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit kan eiser niet worden tegengeworpen en primair is hij dan ook van mening dat hij per 25 juni 2010 recht heeft op bijstand. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hem per 30 juni 2010 een uitkering had moeten worden toegekend, omdat vast staat dat hij zich op dat moment (zeker) heeft gemeld met een vraag voor een uitkering.
4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
5. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wwb wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een belanghebbende zich heeft gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het UWV. Ingevolge het derde lid kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend, indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt.
6. Uit de rapportage van werkcoach Theelen blijkt dat eiser op 25 juni 2010 een gesprek heeft gehad met Theelen. Theelen rapporteert hierover dat toen duidelijk was dat eiser geen recht had op WW, maar dat hij geen Wwb-aanvraag wilde doen. Op 30 juni 2010 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden, waarbij eiser heeft aangegeven toch een beroep op de Wwb te willen doen. Die dag is telefonisch contact opgenomen met intakeconsulent Stegehuis. Uit het dossier blijkt dat Stegehuis eiser op 30 juni 2010 heeft uitgenodigd voor een intakegesprek op 6 juli 2010 en dat eiser, zonder voorafgaand bericht, niet op deze afspraak is verschenen. Na telefonisch contact op 8 juli 2010 heeft eiser zich op 9 juli 2010 bij het UWV gemeld voor een aanvraag onder overlegging van de benodigde bescheiden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser op 25 juni 2010 geen aanvraag om bijstand heeft gedaan en er dus geen melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Wwb heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van Theelen blijkt immers dat eiser tijdens het gesprek op 25 juni 2010 uitdrukkelijk heeft aangegeven nog geen bijstandsaanvraag te willen doen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om aan de juistheid van deze rapportage te twijfelen.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) inzake de toepassing van artikel 44 van de Wwb (zie onder meer LJN: BG5504) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Gestelde onbekendheid met de wettelijke regelgeving, noch gesteld gebrek aan voorlichting van de zijde van het college, leidt volgens de CRvB tot een bijzondere omstandigheid op grond waarvan afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, te rechtvaardigen is. In navolging van die jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen bijstand heeft verleend vanaf 25 juni 2010. Hierbij zij nog opgemerkt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Theelen (namens verweerder) op 25 juni 2010 geen juiste dan wel onvoldoende informatie heeft verschaft ten aanzien van de rechtspositie van eiser.
9. Vast staat dat eiser zich op 30 juni 2010 bij het UWV heeft gemeld met de mededeling dat hij een beroep op de bijstand wil doen. Volgens verweerder verzet
artikel 44, derde lid, van de Wwb zich tegen bijstandverstrekking vanaf die datum, omdat eiser zonder bericht niet is verschenen op de afspraak van 6 juli 2010. Hierdoor heeft eiser de aanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend nadat hij zich heeft gemeld. Dit valt hem volgens verweerder ook te verwijten, omdat in de uitnodigingsbrief uitdrukkelijk staat vermeld wat te doen in het geval, zoals bij eiser, de benodigde bescheiden nog niet compleet zijn. Eiser had voor 6 juli 2010 contact met Stegehuis dienen op te nemen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
10. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Het lag op de weg van eiser om zich tijdig en onder opgaaf van redenen af te melden voor de afspraak van 6 juli 2010. Nu hij niet op de afspraak van 6 juli 2010 is verschenen, heeft eiser niet zo spoedig mogelijk na de melding van 30 juni 2010 een aanvraag ingediend. De stelling dat dit door zijn psychische problemen niet verwijtbaar zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 44, derde lid, van de Wwb in redelijkheid kunnen besluiten om eiser geen bijstand toe te kennen vanaf de dag van de melding op 30 juni 2010, maar vanaf 9 juli 2010. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder terecht ongegrond verklaard.
11. Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2011.
w.g. mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 mei 2011
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.