RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/850500-09
Datum uitspraak: 27 mei 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 13 mei 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes in de hals heeft gestoken, althans gesneden en/of met een mes een of meer stekende beweging(en) naar die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht);
athans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes in de hals heeft gestoken, althans gesneden en/of met een mes een of meer stekende beweging(en) naar die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht);
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 juni 2009 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten opzichte van die [slachtoffer] een mes in zijn hand(en) gehouden.
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 mei 2011 gevorderd dat
het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en de overwegingen van de rechtbank.
- Aangever [slachtoffer] heeft op 19 juni 2009 te 02.30 uur tegenover de politie onder meer het volgende verklaard.
Op 19 juni 2009 omstreeks 01.15 uur fietste ik langs de woning van mijn vriendin [naam]. Ik zag in de voortuin de fiets die in bruikleen is bij de ex-vriend van [naam], genaamd [verdachte], staan.
Op 19 juni 2009 omstreeks 01.23 uur belde ik naar de telefoon van [naam]. Nadat de telefoon was opgenomen hoorde ik iemand ‘Ja uhm’ zeggen en ik hoorde dat het die [verdachte] was. Ik zei tegen hem: “Wat doe jij daar?” en ik hoorde dat hij zei: “Val dood.”, waarna hij ophing. Hierop ben ik naar de woning van [naam] gegaan. Ik belde aan en ik zag dat [naam] de deur opende. Ik zag dat [verdachte] achter [naam] stond en in mijn richting kwam gelopen. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had, dat hij op mij inliep en dat hij een stekende beweging in de richting van mijn hoofd maakte. Ik liep achteruit en ik zag dat [verdachte] meerdere bewegingen in mijn richting maakte. Op een gegeven moment voelde ik een prikkend gevoel aan de linkerzijde van mijn nek. Ik voelde met mijn linkerhand, zag bloed aan mijn hand en ik voelde pijn in mijn nek. Nadat ik [verdachte] van mij had afgeduwd, is hij weggegaan. Dit gebeurde allemaal in de voortuin.
- [naam], wonende te [adres] heeft tegenover de politie op 19 juni 2009 te 02.15 uur onder meer het volgende verklaard.
Op 19 juni 2009 omstreeks 01.30 uur ging de huistelefoon. Ik lag boven in bed en beneden op de bank lag [verdachte]. [verdachte] had de telefoon opgenomen en aan de manier waarop hij praatte, begreep ik dat [slachtoffer] aan de telefoon was. Ik liep naar beneden en hierna heeft [verdachte] de verbinding verbroken. Binnen twee minuten ging de deurbel. [slachtoffer] stond voor de deur en ik ben de hal ingelopen om de voordeur te openen. Ik heb [verdachte] gevraagd in de woonkamer te blijven maar hij was kennelijk de hal ingelopen en hij begon te schreeuwen naar [slachtoffer]. [slachtoffer] schreeuwde terug. Vervolgens zag ik dat [verdachte] naar [slachtoffer], die in de deuropening stond, rende en ik zag dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand vasthad. Ik zag dat [verdachte] het mes onderhands met het snijgedeelte tegen de keel van [slachtoffer] hield. Ik zag dat [verdachte] druk uitoefende op de keel van [slachtoffer]. Ik zag dat de keel van [slachtoffer] begon te bloeden. Ik heb geprobeerd beiden uit elkaar te halen en beiden kwamen hierdoor buiten te staan.
- Op 6 januari 2011 heeft [naam] nogmaals tegenover de politie een verklaring over het gebeuren op 19 juni 2009 afgelegd en toen onder meer het volgende verklaard.
De deurbel ging en ik heb de voordeur opengedaan. Ik zag dat [slachtoffer] er stond. Opeens kwam [verdachte] achter mij staan. Ik zag dat [verdachte] met een mes in zijn hand op [slachtoffer] afrende en het mes op de keel van [slachtoffer] zette en hem zo wegduwde. Er ontstond een snee die bloedde. Vervolgens zag ik dat [verdachte] meerdere stekende bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer].
- [naam], als chirurg verbonden aan het St. Jans Gasthuis te Weert, heeft op
19 juni 2009 [slachtoffer] onderzocht en hij heeft als letsel waargenomen een oppervlakkige snijwond hals links en een snijwondje ter plaatse van de oorlel links.
- Op de terechtzitting van 13 mei 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard.
Op 19 juni 2009 was ik in de woning van de mij bekende [naam], [adres]. Op een gegeven moment stond de mij bekende [slachtoffer] voor de voordeur van die woning. Nadat [naam] de voordeur had geopend, ik stond achter haar, ontstond er tussen [slachtoffer] en mij een gevecht. Op een gegeven moment had ik een mes in een van mijn handen en met dat mes is [slachtoffer] in zijn hals geraakt.
7.3.Bewijsoverweging en bewezenverklaring
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling omdat niet verdachte doch het latere slachtoffer [slachtoffer] de initiator van het gevecht is geweest en verdachte geen stekende bewegingen richting [slachtoffer] heeft gemaakt. De verwondingen zijn ontstaan door het mes dat verdachte in een van zijn handen had om zich tegen de aanval van [slachtoffer] te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] is aangevallen niet aannemelijk is geworden en de rechtbank zal die verklaring dan ook terzijde leggen. Immers, uit de verklaringen van zowel [slachtoffer] als [naam] blijkt dat verdachte degene is geweest die het eerst geacteerd heeft en met een mes op [slachtoffer] is afgelopen en met dat mes stekende bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [naam] te twijfelen omdat beide verklaringen zeer kort na het gebeuren separaat van elkaar zijn afgelegd en het daarom niet aannemelijk is dat beiden afspraken hebben gemaakt met betrekking tot hetgeen zij tegenover de politie zouden gaan verklaren.
De rechtbank overweegt verder dat zij van oordeel is dat het met een mes in de hals
steken/snijden dodelijk letsel kan veroorzaken. Uit de verklaring van [slachtoffer] en [naam] blijkt dat verdachte stekende bewegingen in de richting van de hals van verdachte heeft gemaakt en uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het mes de hals daadwerkelijk heeft geraakt. Er zijn snijwonden aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het steken/snijden met een mes in de hals van [slachtoffer] de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat deze [slachtoffer] als gevolg van die steken dodelijk letsel zou hebben bekomen.
De rechtbank acht derhalve de poging tot doodslag bewezen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de hals heeft gestoken en eenmaal heeft gesneden en met een mes stekende bewegingen naar die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het bewezen verklaarde feit geen strafbaar feit is omdat verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] werd aangevallen, zodat er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte waartegen hij zich moest (en mocht) verdedigen.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, namelijk de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [naam] blijkt dat [slachtoffer] aan de voordeur heeft gebeld en dat verdachte, die door de getuige [naam] was geadviseerd in de woonkamer te blijven, vrijwel direct nadat zij de voordeur had geopend, met een mes in een van zijn handen achter haar is opgedoken, op [slachtoffer] is afgegaan en hem met dat mes heeft gestoken/gesneden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht op verdachte, weshalve er ook geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
poging tot doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de grenzen heeft overschreden als gevolg van en hevige gemoedstoestand die het gevolg was van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat nu blijkens het onder 8.1 overwogene er zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, er ook geen sprake kan zijn van noodweerexces.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 mei 2011 gevorderd met betrekking tot de op te leggen hoofdstraffen dat verdachte ter zake van de poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren alsmede tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de bijkomende straf heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslaggenomen mes zal worden verbeurdverklaard.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde straf aangevoerd dat deze te hoog is.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard een poging tot doodslag. Verdachte heeft met een mes in de hals van [slachtoffer] gestoken / gesneden. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] littekens in zijn nek.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte in beginsel dient te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele maanden. De rechtbank zal echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen omdat:
- het feit ongeveer 2 jaar geleden is gepleegd en verdachte inmiddels zijn leven op orde
heeft (hij heeft een partner en een kind),
- de officier van justitie pas op 23 april 2011 verdachte heeft gedagvaard, zodat verdachte
tot eind april 2011 in onzekerheid over het verdere verloop van de strafzaak heeft moeten
leven,
- de officier van justitie in deze zaak geen voorlopige hechtenis heeft doen toepassen, zelfs
geen inverzekeringstelling, hetgeen gelet op de aard en de ernst van het handelen van
verdachte wel in de lijn der verwachtingen had gelegen,
- verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder
voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen en de reclassering blijkens
het advies van 27 april 2011 het recidiverisico als laag inschat,
- verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien.
Om de ernst van het bewezen verklaarde feit toch voldoende tot uitdrukking te brengen, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf, voor het maximaal aantal te werken uren, in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf dienen te worden opgelegd.
De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid daarom stellen op 240 en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is verder van oordeel dat met het opleggen van deze straffen de strafoplegging ook dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het verzoek van de verdediging om verdachte enkel te veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf (conform het advies van de reclassering) wijst de rechtbank af, nu een zodanige straf absoluut geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden verbeurdverklaard.
Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van dat voorwerp het feit is begaan.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 45, 63, 287.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk één jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van een jaar;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten een broodmes.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, A.K. Kleine en C.C.W.M. Aretz, rechters,
van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als
griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 mei 2011.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.