ECLI:NL:RBROE:2011:BQ4025

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11 / 515
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor sloop van woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 9 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een woning in Roermond, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, dat hem een last onder bestuursdwang had opgelegd. Deze last hield in dat het gebruik van de woning moest worden gestaakt en dat de woning gesloopt diende te worden, vanwege de bouwvallige staat van het pand en de daarmee samenhangende gevaren voor de gezondheid en veiligheid.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de situatie in de woning in strijd is met de Woningwet en het Bouwbesluit. Ondanks het verweer van verzoeker, die aanvoerde dat hij niet in staat was om aan de last te voldoen vanwege zijn financiële situatie, oordeelde de rechter dat de belangen van de gemeente bij handhaving van de wettelijke voorschriften zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De rechter concludeerde dat er geen zicht was op legalisatie van de situatie en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de gemeente bij het voorkomen van precedentwerking en het waarborgen van de gezondheid en veiligheid prevaleren boven de belangen van verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 515
Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd wegens een situatie in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit als gevolg van de bouwvallige staat van de woning op het adres [adres] te Roermond.
Tegen dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 21 maart 2011 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoeker zich op 7 april 2011 tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 april 2011, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.G.G. van Nisselroij, H. van Lierop en F. Thissen.
Overwegingen
1. Op 14 januari 2011 is bij verweerder een melding binnengekomen van een instorting in het pand van verzoeker, [adres] te Roermond. Als gevolg van die melding is voornoemd pand gedeeltelijk gesloopt en afgezet.
2. Op 25 februari 2011 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat als gevolg van de gedeeltelijke sloop van het pand gelegen op het adres [adres] te Roermond een situatie is ontstaan die in strijd is met artikel 1b, tweede lid, onder a, van de Woningwet in samenhang met artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2003. Verweerder heeft tevens het voornemen geuit om aan verzoeker een last onder bestuursdwang op te leggen, wegens die strijdige situatie. Verzoeker heeft bij schrijven van 3 februari 2011 een zienswijze ingediend tegen dit voornemen. Verweerder heeft aan verzoeker bij het bestreden besluit van 22 februari 2011 de aangekondigde last onder bestuursdwang opgelegd met een begunstigingstermijn van zes weken. De last houdt in dat verzoeker het gebruik van het bouwwerk staakt en een sloopopdracht verleent tot slopen, en het daadwerkelijk te laten, slopen, van de woning.
3. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. Voor zover de toetsing aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
5. De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te ontvangen. Ook acht de voorzieningenrechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond nu de sloop van de woning van verzoeker is voorzien indien en zodra de voorzieningenrechter afwijzend op het verzoek zal beslissen. De voorzieningenrechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hiervoor bedoeld.
6. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 5:21 van de Awb, heeft het gemeentebestuur de bevoegdheid met bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
7. Artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegen gaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
8. In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
9. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de beoordeling in deze zaak uitsluitend betrekking kan hebben op de bij het besluit van 22 februari 2011 opgelegde last onder bestuursdwang. Hetgeen door verzoeker ter zitting overigens en zelfs in overwegende mate is aangevoerd - verzoeker is hoofdzakelijk ingegaan op eerder door hem gevoerde procedures inzake het betreffende bestemmingsplan - kan in deze procedure niet ter beoordeling staan.
10. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de situatie in de woning van verzoeker strijdig is met de betreffende, in het besluit van 22 februari 2011 genoemde, bepalingen van de Woningwet en het Bouwbesluit. Dat, zoals door verzoeker ter zitting is betoogd, die situatie eerst is ontstaan nadat verweerder op 14 januari 2011 de woning gedeeltelijk heeft gesloopt, kan aan dat oordeel niet afdoen. Uit de gedingstukken en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting is de rechter genoegzaam duidelijk geworden dat van een strijdige situatie als hiervoor bedoeld ook al sprake was vóór 14 januari 2011. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd moet worden geacht om tegen de geconstateerde illegale situatie handhavend op te treden.
11. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Gelet op de hier voor genoemde situatie in verzoekers woning kan niet gezegd worden dat er zicht, laat staan concreet zicht, is op legalisatie.
13. In bezwaar is namens verzoeker betoogd dat verzoeker pachter is van de locatie en daarnaast deelgerechtigd in de onverdeelde boedel waarin het perceel [adres] valt. In zijn hoedanigheid van pachter is verzoeker niet gerechtigd noch verplicht het pand te slopen, voorts is hij geen normadressaat. De aanschrijving kan dan ook geen stand houden. Als deelgenoot in de onverdeelde boedel/mede-eigenaar ligt dit anders. Uit de aanschrijving blijkt echter niet dat de last aan alle eigenaren wordt opgelegd en de last in zoverre onvoldoende zorgvuldig is geformuleerd, aldus verzoeker.
14. Wat er ook zij van verzoekers betoog inzake pachterschap en normadressaat, vaststaat dat hij mede-eigenaar is van de betreffende woning en rechthebbende is op het gebruik van de woning. Ingevolge artikel 5:24, derde lid van de Awb geschiedt de bekendmaking van de last onder bestuursdwang onder meer aan de overtreder en aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft. Aangezien het besluit van 22 februari 2011 aan verzoeker als rechthebbende op het gebruik van de woning is bekendgemaakt, is het in werking getreden. De voorzieningenrechter verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 augustus 2008, LJN: BD9935. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat alle overige rechthebbenden/mede-eigenaren bij afzonderlijke besluiten van 22 februari 2011 in kennis zijn gesteld van de opgelegde last onder bestuursdwang. Van het namens verzoeker gestelde onvoldoende zorgvuldig formuleren van de last is evenmin sprake.
15. Namens verzoeker is in bezwaar voorts betoogd dat de aanschrijving niet gerechtvaardigd is omdat verzoeker, vanwege zijn financiële positie, waarvan verweerder op de hoogte is, niet in staat is om aan de last te voldoen.
16. Dit betoog kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling - verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van
15 september 2004, LJN: AR2179, - blijkt dat bij een besluit tot toepassing van bestuursdwang geen sprake is van een opgelegde verplichting, maar van een geboden gelegenheid om maatregelen te treffen om de illegale situatie te beëindigen. Belanghebbenden, waartoe verzoeker als mede-eigenaar van de woning behoort, dienen onderling uit te maken wie de meest gerede partij is om dit laatste te doen, daargelaten overigens dat financiële omstandigheden op zichzelf niet bepalend kunnen zijn bij het nemen van handhavende maatregelen.
17. Verzoeker acht voorts de aanschrijving op dit moment niet opportuun omdat er door de afzetting thans geen direct gevaar is voor de gezondheid of veiligheid en het pand niet meer wordt bewoond. Het verdient aanbeveling om eerst het advies van de door verweerder ingeschakelde taxateur af te wachten, aldus verzoeker in bezwaar.
18. Dit betoog kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin slagen. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt, is er een situatie ontstaan die gevaar oplevert voor de gezondheid en veiligheid. Het enkel plaatsen van een afzetting geeft, mede als gevolg van de ligging van de woning, geen absolute waarborgen dat de gezondheid en veiligheid niet in geding zijn.
19. De voorzieningenrechter is derhalve voorlopig van oordeel dat verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid niet kennelijk onredelijk heeft besloten tot het opleggen van een last onder bestuursdwang Verweerders belang is gelegen in het voorkomen van precedentwerking en het handhaven van wettelijke voorschriften, in het bijzonder waarborging van gezondheid en veiligheid als bedoeld in artikel 5.17 van de Wabo. Deze belangen kunnen in redelijkheid prevaleren boven hetgeen door en namens verzoeker is aangevoerd.
20. Gelet op voorgaande overwegingen dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Beslist wordt dan ook als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2011.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.