RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1586
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. E.M. Pommé,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1.1. Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 12 juli 2010, waarin zijn aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is afgewezen, ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 13 oktober 2010 is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 28 maart 2011, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.M. Pommé. Namens verweerder is verschenen W.J.M.H. Lagerwaard.
2.1. Eiser, geboren op 13 januari 1968, heeft op 8 december 2009 een Wajonguitkering aangevraagd. Aan die aanvraag ligt ten grondslag dat hij op 17-jarige leeftijd en hierna niet of in verminderde mate in staat was werkzaamheden te verrichten vanwege klachten van psychische aard.
2.2. Verweerder heeft bij besluit van 12 juli 2010 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat op basis van de beschikbare (medische) gegevens geen oordeel kan worden gevormd over de belastbaarheid van eiser in de periode 1985/1986 en derhalve niet aannemelijk is geworden dat eiser als jonggehandicapte in de zin van de Wajong kan worden aangemerkt. Hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, heeft voor verweerder geen aanleiding gevormd om tot een andersluidend standpunt te komen.
2.3. In beroep heeft eiser (kort samengevat) betoogd dat uit de nog beschikbare gegevens - in onderling verband bezien - naar voren komt dat zijn psychische problemen reeds rondom zijn 17e levensjaar in die mate aanwezig waren, dat hij niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder, gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel, zich meer had moeten inzetten om medische informatie over eiser te vergaren.
2.4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.5. Artikel 5, eerste lid, sub a, van de Wajong zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van eiser, bepaalt dat jonggehandicapte is de ingezetene die op de dag dat hij 17 jaar oud wordt, arbeidsongeschikt is.
2.6. Artikel 6, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 5, eerste lid onderdeel a (...) bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is.
2.7. Nu de aanvraag ziet op een beoordelingsperiode (1985/1986) van lange tijd geleden, is het voor verweerder niet mogelijk om aan de hand van actueel medisch onderzoek vast te stellen of eiser een jonggehandicapte is als bedoeld in de Wajong. De vraag is dan ook of dit aan de hand van stukken kan of had moeten worden vastgesteld.
2.8. Niet in geschil is dat geen concrete medische gegevens voorhanden zijn, die een duidelijk beeld geven van de psychische belastbaarheid van eiser in de beoordelingsperiode 1985/1986. Wel kan uit de gedingstukken (met name uit de brief van het Regionaal Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Venlo van 16 juni 2010) worden afgeleid dat bij eiser in 1991 door GGZ Venray, waar hij destijds in behandeling was, meerdere psychische stoornissen zijn vastgesteld, die thans nog voortduren. Eiser vindt dat uit deze gegevens, bezien in samenhang met de overige in het dossier aanwezige informatie, kan worden afgeleid dat hij ook in de periode vóór 1991 al leed aan psychische stoornissen die maken dat hij arbeidsongeschiktheid is als bedoeld in de Wajong. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Weliswaar staat niet ter discussie dat eiser een problematische jeugd heeft gehad, als gevolg waarvan hij psychische problemen gekregen, maar verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat deze klachten reeds in de periode 1985/1986 in die mate aanwezig waren dat eiser op grond hiervan thans als jonggehandicapte in de zin van de Wajong moet worden aangemerkt. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser in de periode hier aan de orde medisch is gekeurd voor zijn dienstplicht en daarbij niet is afgekeurd. Voorstelbaar is, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, dat die keuring oppervlakkig was, maar in ieder geval bieden het feit dat eiser destijds niet is afgekeurd en het feit dat hij zijn dienstplicht (hoewel dit voor hem een hele zware tijd was) heeft weten te vervullen, geen steun voor zijn stelling dat hij ook vóór 1991 al leed aan ernstige psychische stoornissen, die hem arbeidsongeschikt maakten. Ook het feit dat eiser, zoals ter zitting naar voren kwam, kort na de periode hier aan de orde heeft gewerkt, doet eerder afbreuk aan zijn standpunt dat hij een jonggehandicapte in de zin van de Wajong is, dan dat dit zijn standpunt bevestigt.
2.9. Over eisers betoog dat verweerder meer (historische) medische gegevens had moeten opvragen, overweegt de rechtbank dat verweerder er vanuit is mogen gaan dat, gelet op het tijdsverloop sinds 1985/1986, het niet te verwachten was dat nog medische gegevens uit die tijd voorhanden zouden zijn. Dat dit inderdaad niet zinvol zou zijn geweest, blijkt wel uit het feit dat ook eiser, hoe vervelend dit voor hem ook moge zijn, niet in staat is geweest oude medische verslagen/rapporten van rondom zijn 17de levensjaar te achterhalen. Daarnaast kan in redelijkheid worden gesteld dat het inwinnen van recente medische informatie bij de huisarts van eiser niet tot meer of andere inzichten had kunnen leiden over de toestand van eiser in periode 1985/1986.
2.10. Voor wat eisers stelling betreft, dat het ontbreken van stukken uit de periode 1985/1986 niet aan hem, maar aan verweerder dient te worden toegerekend, overweegt de rechtbank dat het eiser is, die 24 jaar na dato een aanvraag voor een Wajonguitkering indient. Eiser zal dan ook enig (begin van) bewijs moeten leveren, waaruit blijkt dat hij recht heeft op een dergelijke uitkering. Hij is hiertoe, zoals uit het voorgaande volgt, niet in staat gebleken. Dat verweerder als gevolg daarvan niet heeft kunnen vaststellen of eiser voldoet aan de criteria die gelden voor de Wajonguitkering, is een omstandigheid die voor rekening van eiser dient te komen.
2.11. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van diens aanvraag om een Wajonguitkering terecht ongegrond heeft verklaard.
2.12. Het beroep is ongegrond.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.C.W. Gubbels-Willems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.
w.g. mr. P.C.W. Gubbels-Willems,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
griffier,
verzonden op: 20 april 2011.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.