ECLI:NL:RBROE:2011:BQ2551

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1462
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 18 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkgever, en verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen van 52 weken, omdat het UWV van mening was dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die sinds 14 mei 1999 als vrachtwagenchauffeur en terreintoezichthouder werkzaam was. De werknemer was op 23 mei 2008 uitgevallen door psychische klachten als gevolg van een arbeidsconflict, en later kwamen daar rug- en pijnklachten bij. Eiseres had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het UWV oordeelde dat de re-integratie-inspanningen niet adequaat waren geweest.

De rechtbank heeft het procesverloop en de besluiten van het UWV beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie, maar het UWV had dit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat eiseres niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. De rechtbank benadrukte dat de werkgever, ook in het geval van een arbeidsconflict, actief moet blijven zoeken naar re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had gedaan om de werknemer te begeleiden naar werkhervatting en dat de inspanningen te laat waren ingezet.

De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er voldoende re-integratie-inspanningen waren verricht en dat de loonsanctie te zwaar was. De rechtbank stelde vast dat de re-integratie-inspanningen niet tijdig en niet adequaat waren geweest, en dat de loonsanctie van 52 weken in overeenstemming was met de wetgeving. De uitspraak van de rechtbank bevestigde de beslissing van het UWV en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 1462
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. E.H.J. van Gerven),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: W.J.M.H. Lagerwaard).
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder eiseres een loonsanctie opgelegd tot 20 mei 2011.
Bij besluit van 17 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2011. Namens eiseres is haar gemachtigde en [naam persoon] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. De heer [naam werknemer] (hierna: de werknemer) is sinds 14 mei 1999 bij eiseres
werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur en terreintoezichthouder voor gemiddeld 55
uur per week. Op 23 mei 2008 is de werknemer uitgevallen voor het werk wegens
psychische klachten ten gevolge van een arbeidsconflict, namelijk een slechte
verstandhouding met collega’s. Nadien zijn daar rug- en pijnklachten bij gekomen.
1.2. Op 19 maart 2010 heeft de werknemer een aanvraag gedaan om in aanmerking te
komen voor een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de Wet WIA). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. In zijn rapportage van 10 mei 2010 komt de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn omdat zaken niet voortvarend zijn opgepakt waardoor vertraging is ontstaan in het re-integratieproces terwijl ten onrechte in de periode vanaf in elk geval januari 2010 is afgezien van het opstarten van spoor 2. [naam arbeidsdeskundige 1] is van oordeel dat eiseres alsnog met spoor 2 moet starten en dat mental coaching niet als zodanig kan worden aangemerkt.
2.1. Bij besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van
eiseres ten aanzien van de werknemer verlengd tot 20 mei 2011. Die verlenging – ook
loonsanctie genoemd – is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104
weken en op de grond dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn
geweest en eiseres voor dat verzuim geen deugdelijke grond heeft. Verweerder heeft de
aanvraag van de werknemer op grond van de Wet WIA opgeschort.
2.2. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 september 2010
heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard met verwijzing naar het rapport van de
bezwaararbeidsdeskundige [naam bezwaararbeidsdeskundige ] van 16 september 2010. In dat rapport is het standpunt
ingenomen dat in de door eiseres aangevoerde bezwaren geen aanleiding wordt gezien om
af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1]. De
bezwaararbeidsdeskundige stelt in zijn rapport dat een deskundigenoordeel een advies is van
het desbetreffende moment en dat mental coaching te beperkt is om te worden
beschouwd als spoor 2.
2.3. Eiseres is van mening dat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
Zij voert in beroep aan dat de conclusie van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] niet correct is aangezien arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] het mental coachingtraject als een goede interventie heeft beoordeeld. Eiseres is naar aanleiding van het deskundigenoordeel van 23 juli 2009, (nog) actiever aan de slag gegaan met de re-integratie en zij wijst er op dat uit het op haar verzoek door [naam arbeidsdeskundige 2] uitgebrachte deskundigenoordeel van 20 januari 2010 blijkt dat er op dat moment voldoende werd gedaan aan re-integratie. Eiseres vindt het onbegrijpelijk dat verweerder drie maanden later tot een andere conclusie komt. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een loonsanctie of een lagere loonsanctie had moeten toepassen nu eiseres op grond van het deskundigenoordeel in de veronderstelling verkeerde dat zij aan haar re-integratie-inspanningen voldeed en daarom op dezelfde voet de re-integratie heeft vervolgd. Meer subsidiair voert eiseres aan dat de door [naam arbeidsdeskundige 1] geconstateerde tekortkomingen inmiddels zijn hersteld en dat alsnog spoor 2 is opgestart.
3.1. De rechtbank dient aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit, waarbij de loonsanctie van 52 weken is gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Bij de beoordeling van het geschil zijn met name de volgende wettelijke bepalingen van belang.
3.2. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25, eerste tot en met vijfde dan wel zevende lid, niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
3.3. Of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt door het UWV getoetst aan de hand van de ingevolge artikel 25, zestiende lid, van de Wet WIA opgestelde ministeriele regeling “Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar” alsmede aan de hand van een aantal beleidsregels waaronder “Beleidsregels beoordelingskader poortwachter” (hierna: de Beleidsregels).
Uit paragraaf 3 van de bij de Beleidsregels horende bijlage “Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen” (hierna: het Kader) blijkt dat allereerst beoordeeld wordt of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Van een bevredigend resultaat is ook sprake indien de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens het UWV geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het UWV of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn en, zo nee, of daarvoor een deugdelijke grond aanwezig is.
4.1. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen bevredigend resultaat is bereikt als bedoeld in het Kader, nu vaststaat dat de werknemer niet tot werkhervatting is gekomen. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat door eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2. Uit de stukken komt naar voren dat eiseres op 17 juni 2008 in verband met het
arbeidsconflict heeft besloten om de werknemer voor een half jaar te detacheren bij een ander bedrijf; de werknemer heeft daar echter niet aan meegewerkt. Vanaf 25 juni 2008 is de werknemer, na verwijzing door de bedrijfsarts, in behandeling bij (een psycholoog van) de HSK-groep. In het plan van aanpak van 20 augustus 2008 is als einddoel van de re-integratie opgenomen dat de werknemer het werk hervat bij een andere werkgever. Op 16 december 2008 wordt het HSK-traject beëindigd en is de toestand van de werknemer volgens HSK onveranderd door het lopende arbeidsconflict. Uit de stukken blijkt voorts dat de werknemer vanaf 2009 steeds meer rug- en pijnklachten ervaart en dat de inmiddels gestarte mediation in juli 2009 is beëindigd. Op 23 juli 2009 brengt arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 3] op verzoek van de werknemer een deskundigenoordeel uit. Uit zijn rapport blijkt dat volgens de bedrijfsarts de werknemer voor 4 uur per dag belastbaar is en dat eiseres de werknemer op non-actief heeft gesteld vanwege het arbeidsconflict zonder te onderzoeken wat de mogelijkheden voor re-integratie zijn. [naam arbeidsdeskundige 3] komt tot de slotsom dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn omdat ook bij een arbeidsconflict dient te worden onderzocht welke re-integratiemogelijkheden er zijn.
In de eerstejaarsevaluatie van 9 december 2009 wordt vermeld dat er is gezocht naar werk bij een andere werkgever. Vanaf januari 2010 wordt gestart met mental coaching van de werknemer bij [naam bedrijf]. De bedrijfsarts heeft op 20 januari 2010 een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld waarin wordt aangegeven dat de werknemer zowel fysieke beperkingen heeft als beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied. De bedrijfsarts concludeert dat de werknemer in staat is ongeveer 4 uur per dag te werken. Op 20 januari 2010 brengt arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] op verzoek van eiseres een deskundigenoordeel uit. [naam arbeidsdeskundige 2] is van mening dat pas vanaf december 2009 met het inzetten van mental coaching een goede interventie plaatsvindt en dat aldus op het moment van het uitbrengen van zijn deskundigenoordeel voldoende wordt gedaan aan re-integratie. In de eindevaluatie van 3 februari 2010 geven eiseres en werknemer aan dat de fysieke conditie van werknemer dermate slecht is dat hij niet bij een andere werkgever aan de slag kan en dat het mental coaching-traject tot juni 2010 loopt terwijl het arbeidsconflict nog steeds bestaat.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de dossierstukken voldoende steun voor
het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Vrijwel van meet af aan heeft eiseres de intentie gehad om vanwege het arbeidsconflict de werknemer het werk te laten hervatten bij een andere werkgever. De rechtbank verwijst in dit verband naar de detacheringsbeslissing van 17 juni 2008 en het einddoel zoals geformuleerd in het plan van aanpak van 20 augustus 2008. Nadat arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 3] tot de conclusie is gekomen dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn, wordt weliswaar in de eerstejaarsevaluatie van 9 december 2009 vermeld dat er gezocht is naar werk bij een andere werkgever, maar uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat er naast het detacheringsvoorstel in het eerste ziektejaar geen andere activiteiten zijn ondernomen voor het vinden van passend werk bij een andere werkgever. Behalve de mediation die slechts twee bijeenkomsten behelsde en in juli 2009 al weer ten einde was, heeft eiseres slechts ingezet op mental coaching en wel pas vanaf januari 2010. Naar het oordeel van de rechtbank had het mental coaching traject veel eerder kunnen en behoren te worden ingezet, ook gelet op het feit dat reeds uit de rapportage van [naam arbeidsdeskundige 3] van 23 juli 2009 was gebleken dat de werknemer nog functionele mogelijkheden had.
4.4. Het gegeven dat arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] in diens deskundigenoordeel heeft gesteld dat het mental coachingtraject een goede interventie is en dat er op dat moment voldoende wordt gedaan aan integratie, maakt niet dat de conclusie van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] niet correct is noch dat daarmee vaststaat dat eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Weliswaar acht arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] de re-integratie-inspanning van dat moment voldoende maar anderzijds werpt hij in zijn rapport de vraag op of beoordeling in het kader van de WIA kan starten zonder sanctieoplegging. Bovendien merkt [naam arbeidsdeskundige 2] in zijn rapport ook op dat er pas vanaf december 2009 met mental coaching een goede interventie werd ingezet en dat er nog steeds geen belastbaarheid was vastgesteld met het oog op de rugklachten van de werknemer. Weliswaar wordt op 20 januari 2010 een FML door de bedrijfsarts opgesteld, waaruit blijkt dat de werknemer in staat is om ongeveer 4 uur per dag te werken, maar vervolgens heeft dat niet geleid tot verder onderzoek naar re-integratiemogelijkheden. Het betoog van eiseres dat verder onderzoek naar re-integratie onmogelijk was vanwege de opstelling van de werknemer - de bij hem levende frustraties en (psychische) weerstand – acht de rechtbank in dat verband niet overtuigend. De rechtbank heeft, gelet op het arbeidsconflict, oog voor de inspanningen van eiseres om de werknemer psychisch en mentaal te laten begeleiden, maar is evenwel van oordeel dat indien eiseres van mening was dat de werknemer niet of onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, het op de weg van eiseres had gelegen om gebruik te maken van de tot haar beschikking staande (sanctie)mogelijkheden om zich in te spannen om de werknemer alsnog tot meewerken te bewegen.
4.5. Gelet op de onder 4.3 en 4.4. genoemde feiten en omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en heeft verweerder terecht een loonsanctie opgelegd. Wat betreft het betoog van eiseres dat verweerder een lagere sanctie had dienen op te leggen, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 11 augustus 2010 (LJN: BN3811) waarin de Raad heeft overwogen dat uit artikel 25, negende lid, van de Wet WIA niet volgt dat een loonsanctie ‘op maat’ moet worden opgelegd, maar dat deze bepaling voorziet in oplegging van een loonsanctie van (maximaal) 52 weken, waarbij de uiteindelijke duur van de loonsanctie afhankelijk is van het herstel van de tekortkoming door de werkgever. Een oordeel over de bekorting van de loonsanctie kan dus ingevolge de systematiek van de wet niet aan de orde komen bij de beoordeling van de vraag of al dan niet terecht een loonsanctie is opgelegd, omdat het hier twee onderscheiden procedures betreft, aldus de Raad. De primaire en subsidiaire beroepsgrond falen.
Met betrekking tot de meer subsidiaire beroepsgrond overweegt de rechtbank dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot de datum van het besluit in primo de te toetsen periode behelst. De beoordeling van de re-integratie-inspanningen vindt immers plaats bij de beoordeling van de aanvraag van de verzekerde voor een WIA-uitkering. De inspanningen van eiseres die uit het overgelegde re-integratieplan van EBS van 13 juli 2010 kunnen blijken, zijn na de datum van het besluit in primo van 17 mei 2010 verricht en kunnen aldus niet bij de beoordeling worden betrokken. De meer subsidiaire beroepsgrond faalt derhalve eveneens.
4.6. Het beroep is mitsdien ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. P.M.S. Dijks, voorzitter, en T.M. Schelfhout en E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. P.M.S. Dijks,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 april 2011
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.