ECLI:NL:RBROE:2011:BQ1599

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1499 en 10/1500
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen lasten onder bestuursdwang wegens illegale huisvestingsactiviteiten op recreatiepark

In deze zaak hebben eiseressen beroep ingesteld tegen twee lasten onder bestuursdwang die hen zijn opgelegd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen. Deze lasten waren gericht op het beëindigen van illegale huisvestingsactiviteiten op het kampeerterrein van een recreatiepark. De rechtbank Roermond heeft op 5 april 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen vooringenomenheid was in de zin van artikel 2:4 van de Awb.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseressen beoordeeld, waaronder de stelling dat de verklaring van een getuige niet voldoende bewijs opleverde voor onrechtmatig gebruik van de chalets. Ook werd aangevoerd dat de gemeente impliciet toestemming had gegeven voor bewoning door de inschrijving in de GBA, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat de eiseressen onvoldoende hadden aangetoond dat zij als professioneel verhuurder voldoende maatregelen hadden genomen om illegale huisvesting te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 10/1499 + 10/1500
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres 1] te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. B. Benard,
en
[naam eiseres 2] te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. B. Benard,
gezamenlijk te noemen: eiseressen
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder.
Procesverloop
Bij primaire besluiten van 27 oktober 2009 heeft verweerder eiseressen door middel van een tweetal lasten onder bestuursdwang opgedragen een einde te maken aan de illegale huisvestingsactiviteiten op het kampeerterrein van het recreatiepark [naam recreatiepark] BV te [plaatsnaam], behorend tot verweerders gemeente.
De hiertegen gemaakte bezwaren heeft verweerder bij besluiten op bezwaar van
14 september 2010 ongegrond verklaard.
Hiertegen zijn vervolgens beroepen ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseressen gezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 februari 2011, waar eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, vergezeld door de heer W.F. Hak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.N.J. Kerkhoff.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van een tweetal door verweerder benoemde overtredingen, te weten (a) de huisvesting van buitenlandse werknemers in strijd met het bestemmingsplan en (b) het gebruik van het kampeerterrein voor ongeoorloofde woondoeleinden, heeft verweerder eiseressen in hun hoedanigheid van respectievelijk verhuurder van het kampeerterrein en rechthebbende van (alle deelpercelen van) het chaletpark door middel van een tweetal lasten onder bestuursdwang aangeschreven hieraan een einde te maken.
2. Verwijzend naar een tweetal adviezen van de bezwaarschriftencommissie, die van mening was dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden op grond van overtreding van artikel 18 in samenhang met artikel 6 van de ter plaatse geldende bestemmingsplanvoorschriften, heeft verweerder bij besluiten van 14 september 2010 de bezwaren ongegrond verklaard.
3. In de hiertegen ingestelde beroepen hebben eiseressen elk afzonderlijk
- samengevat - het navolgende aangevoerd.
- het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb, omdat de door de heer Kerkhoff opgetekende verklaring van de heer [persoon 1] (in de stukken wordt volgens verweerder abusievelijk gesproken over [persoon 2]) niet bewijst dat er sprake is van onrechtmatig gebruik van de chalets op het recreatiepark;
- aan de verklaring van de heer [persoon 3] kan geen waarde worden toegekend nu onduidelijk is in welke taal hij is gehoord en er bovendien ook geen rapport of proces-verbaal van zijn gestelde verklaring is opgemaakt;
- het bestreden besluit miskent dat mevrouw [persoon 4] door de inschrijving in de GBA van verweerder feitelijk toestemming heeft verkregen om op het park te wonen;
- verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu er tegen huisvesting van buitenlandse werknemers op een ander kampeerterrein binnen de gemeente niet handhavend wordt opgetreden;
- het bestreden besluit is ten onrechte (deels) gestoeld op de visie van verweerder dat eiseres niet alle voorzorgsmaatregelen heeft getroffen die van een professioneel verhuurder verwacht mogen worden om illegaal gebruik van het kampeerterrein tegen te gaan;
- verweerder handelt in strijd met het in artikel 2:4 van de Awb verankerde verbod van vooringenomenheid nu sprake is van een heksenjacht, hetgeen onder meer blijkt uit verschillende verklaringen die de verklaring van gemeenteambtenaar Kerkhoff tegengesproken hebben.
4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten in strijd zijn met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. Voor wat betreft het bewijs voor de met het bestemmingsplan strijdige huisvesting, verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen verweerder hierover in het bestreden besluit en het verweerschrift heeft opgemerkt. Meer concreet staat er in het verslag van het telefoongesprek van 31 juli 2009 te lezen dat [persoon 1] verklaart dat er ‘momenteel nog 4 mensen die voor hem werkzaam zijn (in de rozenkwekerij) op het kampeerterrein zitten’. Ook wordt in het verslag van 29 juli 2009 op pagina 2 (“standplaats 214”) duidelijk verslag gedaan van hetgeen de Pool [persoon 3] tegen de controleurs De Wijs en Kerkhoff heeft gezegd (“voor onbepaalde tijd op het kampeerterrein ondergebracht door hun werkgever, de heer [persoon 1]”). De rechtbank merkt hierbij nog op dat haar uit het verslag niet is gebleken van enigerlei communicatieproblemen, waarbij evenmin sprake is van een hapering in de verklaring van de Pool.
6. Daarnaast verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.4.7. in het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 september 2010 (zaaknummer HD 200.042.054) over de invordering van de dwangsommen, waarin te lezen staat dat uit het gespreksverslag van 30 juli 2009, in samenhang bezien met de reactie van de raadsman van [naam recreatiepark], in redelijkheid niet anders kan worden afgeleid dan dat op het kampeerterrein (op de genoemde standplaatsen) na 1 mei 2008 nog steeds buitenlandse werknemers gehuisvest waren. (…) De raadsman spreekt hier immers ook over “hardnekkige probleemgevallen”, aldus het Hof.
7. Over de ter zitting aangevoerde grond dat uit de verslagen van de controles niet blijkt dat er sprake is van een door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen toezichthouder, merkt de rechtbank op dat uit de controlerapporten van 29 en 30 juli 2009 inderdaad niet blijkt dat de heren De Wijs en Kerkhoff als zodanig zijn aangewezen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder in dit kader desgevraagd aangegeven dat de heer De Wijs als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Awb is aangewezen door verweerder. Hoewel het wenselijk was geweest dat dit uit de rapporten was gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding hieraan consequenties te verbinden nu de wet(sgeschiedenis) niet voorschrijft dat naar buiten toe te allen tijde kenbaar moet blijken dat sprake is van een bevoegdelijk aangewezen toezichthouder. Zo is geen strakke legitimatieplicht voorgeschreven en geldt deze plicht, met uitzondering van woningen, alleen als daar door betrokkene(n) om wordt gevraagd. Nu van dit laatste niet blijkt, kan het beroep op deze grond eiseressen niet baten.
8. Voor wat betreft de (gestelde) veronderstelling dat uit de inschrijving in de GBA (Gemeentelijke Basisadministratie) van mevrouw [persoon 4] voortvloeit dat de gemeente haar (impliciet) toestemming heeft gegeven om daar te wonen, verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS), waaruit volgt dat de acceptatie van de inschrijving in de GBA op het perceel niet kan worden opgevat als een toestemming voor permanente bewoning van de recreatiewoning, omdat de inschrijving volgens het stelsel van de Wet GBA niet kan worden geweigerd (zie onder meer ABRS 8 juli 2009, LJN: BJ1895). In hetgeen eiseressen hebben aangevoerd, is voorts geen grond gelegen voor het oordeel dat hen een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Uit de stukken, noch anderszins blijkt dat door of namens het college een concrete toezegging is gedaan dat de inschrijving in de GBA betekent dat er sprake was van toestemming van verweerder om op het terrein te wonen. Deze grond kan derhalve evenmin slagen.
9. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel acht de rechtbank voldoende weerlegd. Zoals reeds in de stukken is vermeld en ook ter zitting degevraagd is toegelicht door de gemachtigde van verweerder, betreft het hier een andere camping ([naam camping]), waarbij verweerder naar aanleiding van een melding meteen actie heeft ondernomen en er verder geen aanleiding was om aan te nemen dat het (kleinschalige) kampeerterrein nog gebruikt werd voor huisvesting van buitenlandse werknemers. Voorts merkt de rechtbank op dat de stelling van eiseressen hierover verder ook niet is onderbouwd met (tegen)bewijs. De grond faalt derhalve.
10. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet of in elk geval onvoldoende blijkt dat eiseres als professioneel verhuurder voldoende inspanningen heeft verricht om illegale huisvesting te voorkomen of om daartegen op te treden. Blijkens de gedingstukken werd een (woon)plek zonder nadere of kritische vragen verschaft en het kostenaspect (starten kort geding) om mensen weg te krijgen, kan - zoals verweerder terecht stelt - geen valide reden zijn om de illegaliteit (reeds) daarom maar te laten voortbestaan. Nu eiseres verder niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel aan hun inspanningsverplichtingen heeft voldaan, kan ook deze grond niet slagen.
11. De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten in het dossier om aan de observaties van Kerkhoff te twijfelen. Strafrechtelijk is naar aanleiding van een aangifte van valsheid in geschrifte geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om Kerkhoff te vervolgen en verwezen zij andermaal naar de waarde die het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan de verklaringen uit het dossier toekent. Uiteraard heeft de bestuursrechter een eigen bevoegdheid en vrijheid ten aanzien van de bewijswaardering, maar de rechtbank ziet geen redenen om geen aansluiting te zoeken bij hetgeen het Hof daarover heeft opgemerkt. Van strijd met artikel 2:4 van de Awb kan dan ook geen sprake zijn, zodat deze grond evenmin kan slagen.
12. Tenslotte is de rechtbank, gelet op de (iets verschillende) redigering van de bestreden besluiten, van oordeel dat eiseressen allebei als overtreder kunnen worden beschouwd. [naam eiseres 2] laat de opstallen op het chaletpark, waar zij feitelijk de zeggenschap over heeft - zeker gelet op de (ten opzichte van het verleden gewijzigde) formulering in het bestemmingsplan - gebruiken door de buitenlandse werknemers en handelt daarmee (ook als medepleger in de zin van artikel 5:1 van de Awb) in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften. Dit laatste geldt eveneens voor Recreatiepark [naam recreatiepark] BV als verhuurder van het kampeerterrein. De grond dat eiseressen niet allebei kunnen worden beschouwd als overtreder, verwerpt de rechtbank daarom eveneens.
13. Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. P.J. Voncken, E.J. Govaers, voorzitter, en C.M. Nollen, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 5 april 2011.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.