ECLI:NL:RBROE:2011:BP9379

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860595-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing van minderjarige slachtoffers met bijzondere motivering van de ernst van de feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van afpersing van minderjarige slachtoffers. De feiten vonden plaats op 18 september 2010 te Horst, waar de verdachte samen met anderen, onder bedreiging met geweld, jonge jongens dwong tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers bedreigden met uitspraken als "Geld en telefoons laten zien! Als jullie wegrennen, slaan wij jullie neer". De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte, alsook de aangiften van de slachtoffers, als bewijs gebruikt.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, vooral gezien de jonge leeftijd van de slachtoffers, en heeft geoordeeld dat de afpersingen als laf moeten worden gekwalificeerd. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, maar was wel eerder in aanraking gekomen met de politie. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte al bijna zes maanden onder elektronisch toezicht stond, wat zijn vrijheid aanzienlijk had beperkt.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat deze eis buitenproportioneel was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 150 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen, waarbij de verdachte € 1,00 moest betalen. De benadeelde partij [slachtoffer 2] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/860595-10
Datum uitspraak: 29 maart 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 maart 2011.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Horst, in elk geval in de gemeente
Horst aan de Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het zich op
dreigende wijze opdringen aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of (vervolgens) het op dreigende toon zeggen tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] "Geld en telefoons laten zien! Als jullie wegrennen,
slaan wij jullie neer" en/of "Geef ons geld, anders slaan we jullie in elkaar"
althans woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking.
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 maart 2011 gevorderd dat het onder ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
-de aangifte van [slachtoffer 1];
-de aangifte van [slachtoffer 2];
-de aangifte van [slachtoffer 3].
7.3.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2010 te Horst, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het zich op dreigende wijze opdringen aan genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en vervolgens het op dreigende toon zeggen tegen genoemde [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] "Geld en telefoons laten zien! Als jullie wegrennen, slaan wij jullie neer" en "Geef ons geld, anders slaan we jullie in elkaar", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
‘medeplegen van afpersing’.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 15 maart 2011 betoogd dat het gaat om een laf en ernstig feit nu verdachte met zijn medeverdachten als oudere personen jonge jongens die met hun zakgeld naar de kermis op weg waren hebben afgeperst. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en gedragsinterventie.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de eis van de officier van justitie erg zwaar is. Zonder de feiten te willen bagatelliseren heeft de raadsman naar voren gebracht dat de aangevers weliswaar jonge jongens zijn en dat zij tot twee keer toe benaderd zijn, maar dat er geen geweld of wapens gebruikt zijn en er kleine geldbedragen zijn afgenomen, hoewel aangevers lieten zien meer geld en mobiele telefoons bij zich te hebben. De raadsman heeft gewezen op het voortgangsverslag van Reclassering Nederland waarin wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, en het gegeven dat verdachte momenteel actief is met een re-integratietraject van de gemeente waarbij wordt gekeken naar de competenties van en mogelijkheden voor verdachte. Wanneer de eis van de officier van justitie wordt gevolgd zal dit traject worden doorkruist waardoor verdachte een belangrijke kans wordt ontnomen.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Onder bedreiging met geweld dwongen zij jonge jongens in de leeftijd van 13 en 14 jaar oud bij de kermis tot de afgifte van - kleine - geldbedragen. De rechtbank is van oordeel dat de afpersingen te kwalificeren zijn als laf, vooral gelet op de jonge leeftijd van de slachtoffers. De rechtbank merkt echter op dat uit het dossier het beeld ontstaat dat de aangevers niet zonder meer gehoor hebben gegeven aan wat door verdachte en zijn medeverdachten is gevraagd. Er lijkt welhaast onderhandeld te zijn over de hoogte van de geldbedragen die zijn afgegeven en de mobiele telefoon, die de aangevers moesten laten zien, is niet van hen afgenomen. Ook is gezegd dat een door de aangevers getoond briefje van € 20,00 te veel was en dat ze dit mochten houden. Zonder te miskennen dat de aangevers erg geschrokken zijn en bang zijn geweest, hetgeen begrijpelijk is, is de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande de eis zoals de officier van justitie die heeft gedaan, buitenproportioneel hoog is.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank naast het bovenstaande rekening met het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde feit. Zijn rol is daarbij vergelijkbaar met die van medeverdachte [naam], met wie verdachte samen het initiatief heeft genomen.
Verdachte is niet eerder veroordeeld ter zake van vermogensdelicten maar is wel eerder met politie en justitie in aanraking geweest ter zake van openlijke geweldpleging. De rechtbank ziet geen aanleiding dit gegeven in het nadeel van verdachte bij de strafmaat te betrekken. Wel houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte al bijna zes maanden onder elektronisch toezicht staat en daardoor, hoewel het geen detentie betreft, wel een groot deel van zijn vrijheid kwijt is geweest tijdens deze periode. Verdachte zegt dit toezicht als zwaar te hebben ervaren. Tot slot neemt de rechtbank het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht in aanmerking, gelet op de veroordeling van verdachte door de politierechter te Roermond in januari 2011.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Enerzijds wordt met deze straf de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht, anderzijds dient zij ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten. In het bijzonder door het reclasseringstoezicht dat aan deze voorwaardelijke straf zal worden gekoppeld in de vorm van een bijzondere voorwaarde, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining+. De reclassering heeft voorts geadviseerd een contactverbod als voorwaarde op te nemen. De rechtbank zal de reclassering daarin niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank zou een dergelijk verbod ook deel kunnen uitmaken van de door de reclassering te geven aanwijzingen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte ook een onvoorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, zodat hij direct de consequenties van zijn handelen ervaart. Om die reden legt zij aan verdachte tevens een werkstraf op.
10.4.De vordering van de benadeelde partijen
Namens [slachtoffer 3] is door de gemachtigde [naam], wonende te [adres], een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat hij een geldbedrag van € 2,00 heeft afgegeven aan verdachte en zijn medeverdachten, hetgeen ook niet is betwist. Uit het dossier komt voorts naar voren dat door verdachte en zijn medeverdachten een geldbedrag is betaald aan de politie, met welk geldbedrag de politie de bedoeling heeft gehad de schade van de aangevers te vergoeden. Uit een bewijs van ontvangst dat zich in het dossier bevindt, volgt dat [slachtoffer 3] uit handen van de politie een geldbedrag van € 1,00 heeft ontvangen. Derhalve resteert voor [slachtoffer 3] een schadebedrag zoals door hem gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering daarom voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op een totaalbedrag van € 1,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
[slachtoffer 2] wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend. In de vordering is geen schade en/of schadebedrag vermeld. Om die reden zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 47, 63 en 317.
12.Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, -ook als dat inhoudt deelname aan een gedragsinterventie, te weten een Cognitieve Vaardigheidstraining+, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht- met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 150 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres];
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], te betalen een bedrag van € 1,00;
bepaalt dat verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart niet-ontvankelijk de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres].
Vonnis gewezen door mrs. V.P. van Deventer, A.K. Kleine en M.I.J. Hegeman, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.L.M. Verstegen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 maart 2011.