zaaknummer / rolnummer: 103327 / HA ZA 10-657
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEERTS BELASTINGADVIES EN RECHTBIJSTAND B.V.,
gevestigd te Beegden,
eiseres,
advocaat mr. L.C. van Kasteren
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te
Partijen zullen hierna “Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2011
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand heeft rechtsbijstand verleend aan [gedaagde] terzake van beslaglegging op zijn woning. Zij heeft voor deze werkzaamheden EURO 357,00 in rekening gebracht met een factuur van 25 juni 2008.
2.2. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand heeft verder op 19 juli 2007 een overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde]. De overeenkomst is vastgelegd in een akte.
2.3. In de akte zijn – voor zover in casu relevant - de volgende bepalingen opgenomen:
“1. [X (medewerker Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand B.V.)] zal trachten voor cliënt van de gemeente een planschadevergoeding te verkrijgen op basis van wijzigingen in de ruimtelijke ordening in de omgeving van het woonhuis van cliënt als gevolg waarvan de waarde daarvan is afgenomen.
(...)
4. Voor de door [X] te verrichten werkzaamheden is uitsluitend een honorarium verschuldigd indien en voor zover [X] is geslaagd in het onder 1 gestelde (no cure, no pay). Het honorarium bedraagt inclusief BTW 25% van het alsdan door cliënt ontvangen bedrag / behaalde voordeel. (…). Bij tussentijdse intrekking van de opdracht dienen de gewerkte uren tegen de normale uurvergoeding te worden afgerekend.
5. Behoudens het vorenstaande is cliënt niets aan [X] verschuldigd, behalve een eenmalige vergoeding in de (kantoor)kosten. Deze kostenvergoeding bedraagt € 0 en zal binnen twee weken na ondertekening van deze overeenkomst worden gefactureerd.“
2.4. [gedaagde] heeft op 20 juli 2007 een machtiging getekend. Deze luidt – voor zover relevant – als volgt:
“ De heer [gedaagde] (…) machtigt hierbij de heer [X] en Meerts Belastingadvies en rechtsbijstand B.V. (…) alsmede mr. E. om hem – zowel gezamenlijk als afzonderlijk – te vertegenwoordiger en alle handelingen te verrichten teneinde een vergoeding voor planschade te verkrijgen (…).
2.5. [X] heeft namens [gedaagde] bij brief van 1 maart 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Maasgouw (hierna: de gemeente) tot afwijzing van zijn aanvraag tot een planschadevergoeding.
2.6. Bij faxbericht van 10 april 2010 heeft [X] de gemeente als volgt bericht:
“ (…) Voorts voert [gedaagde] de procedure voortaan zelf, omdat ondergetekende onlangs in persoon benoemd is tot raadslid van de gemeente Maasgouw. Het is wel gewenst dat u gemachtigde de correspondentie in deze blijft sturen, ter afhandeling van het dossier met cliënt. Van bijstand in de procedure aan cliënt jegens de gemeente zal echter geen sprake meer zijn.”
2.7. [X] heeft per e-mailbericht van 10 april 2010 een afschrift van deze brief aan [gedaagde] gestuurd. In het e-mailbericht heeft [X] het volgende bericht:
“ Hierbij een fax aan de gemeente inzake de planschade. Daarin staat dat ik niet meer voor je kan optreden, omdat ik nu raadslid ben van deze gemeente. Volgens de gemeentewet is het verboden om dan tegen diezelfde gemeente rechtsbijstand te verlenen. We doen de procedure dus op je eigen naam. Laat ons eerst eens bezien hoe de gemeente op het bezwaar gaat beslissen.”
2.8. Bij besluit van 15 juni 2010 heeft de gemeente het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het geschil
3.1. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 4.998,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of [gedaagde] op grond van artikel 4 van de overeenkomst van 19 juli 2007 aan Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand loon verschuldigd is voor de werkzaamheden die [X] voor hem heeft verricht in de planschadeprocedure. Voor een antwoord op deze vraag is beslissend of de opschortende voorwaarde uit artikel 4 is vervuld. In dat geval is immers de werking van de op [gedaagde] rustende verbintenis tot betaling van loon aangevangen.
4.2. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand stelt dat de voorwaarde in vervulling is gegaan op het moment dat [gedaagde] in juni 2010 geen medewerking verleende aan de voortzetting van de planschadeprocedure tegen de gemeente. Het lukte namelijk niet om contact met [gedaagde] te krijgen. Verder verzuimde [gedaagde] om - nadat het besluit op bezwaar was genomen - een recente machtiging ondertekend te retourneren. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand had - zo begrijpt de rechtbank - die machtiging nodig om bij de rechtbank beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand op basis van de hiervoor weergegeven stellingen niet toewijsbaar is.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat zij er vanuit gaat dat [X] in zijn contacten met [gedaagde] namens Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand is opgetreden, nu niet gesteld of gebleken is dat [X] niet namens Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand heeft gehandeld.
4.5. Partijen hebben een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten, welke opdracht inhield dat Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand [gedaagde] bijstond in de planschadeprocedure. In de periode 2007 tot en met april 2010 werden de advieswerkzaamheden door [X] uitgevoerd.
4.6. Nadat [X] als raadslid was benoemd wilde Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand de overeenkomst nog steeds door [X] laten uitvoeren. Dit blijkt uit het e-mailbericht van 10 april 2010 waarin [X] [gedaagde] het volgende heeft meegedeeld:
“ We doen de procedure dus op je eigen naam”. Ook volgt dit uit het feit dat Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand [gedaagde] in juni 2010 heeft verzocht om een machtiging te retourneren waarmee hij [X] machtigde om voor hem op te treden in de planschadeprocedure.
4.7. Ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst tussen partijen was echter nadat [X] raadslid was geworden, in strijd met de openbare orde. Op grond van artikel 15 eerste lid sub a van de Gemeentewet is het een raadslid namelijk verboden om werkzaam te zijn als adviseur in geschillen ten behoeve van de wederpartij van de gemeente. Nu [gedaagde] procedeerde tegen de gemeente waarvan [X] raadslid was geworden, kon [X] hem niet langer bijstaan. Hoewel de overeenkomst van 19 juli 2007 op zich niet door nietigheid werd getroffen - nu de overeenkomst vóór [X]’ installatie was gesloten - was ongewijzigde voortzetting daarvan op grond van artikel 3:40 BW niet meer mogelijk. Een overeenkomst kan immers niet anders dan met inachtneming van de wet worden uitgevoerd (zie Hoge Raad 14 februari 1964, NJ 1965/95).
4.8. Het voornemen van Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand om [X] [gedaagde] niet langer openlijk – maar op de achtergrond – bij te staan, doet aan dat oordeel niet af. In dat geval zou [X] nog steeds werkzaamheden voor [gedaagde] verrichten. Zoals hiervoor overwogen mocht [X] geen werkzaamheden meer verrichten, op welke manier dan ook.
4.9. Maar ook [gedaagde] kon geen medewerking meer verlenen aan voortzetting van de overeenkomst zoals Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand die voor ogen had. Ook zijn rechtshandelingen werden bedreigd met nietigheid op grond van artikel 3:40 BW. [gedaagde] kon [X] in het geheel niet machtigen. Wegens het vorenstaande kan [gedaagde] niet een gebrek aan medewerking toegerekend worden.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat de opschortende voorwaarde uit artikel 4 van de overeenkomst in casu niet in vervulling is gegaan. Dit artikel regelt de situatie waarin de opdracht voortijdig eindigt door intrekking daarvan door de opdrachtgever. In dat geval heeft de opdrachtnemer recht op het volle loon - ongeacht of het beoogde resultaat (de ‘cure’) is bereikt. De bepaling strekt ter bescherming van de opdrachtnemer die geen beloning (‘no pay’) zou ontvangen indien het voortijdig einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever toerekenbaar is. Nu in casu het gebrek aan medewerking niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend, is sprake van een andere situatie. De stelling van Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand dat de opschortende voorwaarde uit artikel 4 van de overeenkomst in vervulling is gegaan, ontbeert dan ook een toereikende feitelijke onderbouwing zodat de rechtbank deze passeert.
4.11. De rechtbank zal de vordering van Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand van het bedrag van EURO 4.641,00 – alsmede de gevorderde rente daarover – afwijzen nu deze ontoereikend is onderbouwd.
4.12. Met betrekking tot de vordering van het bedrag van EURO 357,00 zal de rechtbank deze toewijzen. [gedaagde] heeft immers erkend dat hij gehouden is om dit bedrag aan Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand te voldoen.
4.13. Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand heeft de wettelijke rente gevorderd over voornoemd bedrag vanaf de eerste dag na het verstrijken van de betalingsperiode als vermeld op de factuur. De rechtbank zal de rentevordering toewijzen omdat partijen in artikel 8 van de algemene voorwaarden een fatale betalingstermijn zijn overeengekomen en [gedaagde] na het verstrijken daarvan van rechtswege in verzuim is geraakt. Het beroep van [gedaagde] op de vernietigbaarheid van het beding treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel omdat [gedaagde] tijdens de comparitie niet langer heeft betwist dat de algemene voorwaarden hem bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
4.14. Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de rechtbank het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
4.15. [gedaagde] heeft tot slot verweer gevoerd tegen de vordering om hem in de proceskosten te veroordelen. Volgens hem had Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand hem voor de kantonrechter moeten dagvaarden omdat alleen de vordering van EURO 357,00 gegrond was, in welk geval de kosten lager zouden zijn geweest. Nu [gedaagde] hogere kosten moet maken, dient Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand in de proceskosten veroordeeld te worden.
4.16. De rechtbank kan [gedaagde] daar niet in volgen. De beslissing omtrent de proceskosten wordt uitsluitend genomen aan de hand van de vraag welke partij in het ongelijk is gesteld. De bevoegdheid van de rechtbank speelt daarbij geen rol. Zo de rechtbank overigens onbevoegd zou zijn geweest, dan lag het op de weg van [gedaagde] om daarover een incident op te werpen. In dat geval had hij de in zijn visie juiste rechtsgang kunnen bewerkstelligen en waren de kosten lager zijn geweest. [gedaagde] had overigens ook gevolg kunnen geven aan de sommaties om de factuur van EURO 357,00 te voldoen.
4.17. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4.18. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, kan als niet langer relevant buiten beschouwing blijven.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [X] te betalen een bedrag van EUR 357,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de eerste dag na het verstrijken van de betrokken betalingsperiode (vanaf 14 dagen na 25 juni 2008) tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Zippelius en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.?