RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860631-09
Datum uitspraak : 15 februari 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 20 september 2009 te Swalmen, gemeente Roermond, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [-]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 februari 2011 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
Daartoe heeft de officier van justitie onder meer – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het bewijsmateriaal in onderling verband en in samenhang bezien dient te worden. Zij heeft haar conclusie gebaseerd op de verklaring van [getuige], de verklaring van verdachte dat hij op het betreffende moment dicht bij het slachtoffer stond, het antropometrisch onderzoek, de rapportages van het NFI en het FLDO en de deskundigenverklaringen van dr. R.J. Bink en drs. T. Kraaijenbrink ter terechtzitting.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Daartoe heeft zij onder meer – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs, nu deze op een aantal punten op zijn minst bevreemdend zijn te noemen en nu haar aangifte niet in overstemming is met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2009. Het antropometrisch onderzoek kan niet gebezigd worden voor het bewijs, omdat dit gebaseerd is op te veel veronderstellingen en omdat dit te veel onzekerheden bevat. De resultaten van de DNA-onderzoeken bieden geen bewijs dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, nu er geen speeksel van het slachtoffer op de penis van verdachte is aangetroffen. De geringe hoeveelheid DNA die aangetroffen is op de penis van verdachte is mogelijk van iemand anders afkomstig of is mogelijk op een geheel andere (onschuldige) wijze bij verdachte terechtgekomen.
7.2. Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende.
Zakelijk weergegeven heeft getuige [getuige], de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] en de echtgenote van verdachte, als getuige ter terechtzitting verklaard dat zij, toen zij in de badkamer was, zag dat verdachte gekleed in enkel een boxershort over de overloop liep richting de kamer van [slachtoffer], dat zij vanuit de badkamer naar de kamer van [slachtoffer] is gelopen, dat zij zag dat [slachtoffer] op de kopse kant van het bed zat, met haar benen uit elkaar en dat verdachte vlak voor haar stond tussen de benen van [slachtoffer], dat [slachtoffer] haar armen gewoon naast haar lichaam had en dat haar handen op het bed rustten en dat zij verder voornamelijk de rug van verdachte zag. Vervolgens heeft zij als het ware achter de rug van verdachte om het hoekje gekeken en zag zij dat [slachtoffer] de penis van verdachte in haar mond had. Uit de eerdere verklaringen door moeder afgelegd was niet duidelijk hoe moeder een aantal door haar verklaarde zaken vanuit haar positie (zowel vanuit de badkamer als vanuit de overloop c.q. deuropening van de kamer van [slachtoffer]) gezien zou kunnen hebben.
Verdachte heeft verklaard dat hij enkel nog een boxershort aanhad omdat hij van plan was zich te gaan douchen en dat [slachtoffer] hem op een gegeven moment naar haar kamer heeft geroepen en hem, terwijl hij voor haar stond en zij op haar bed zat, knuffelde door haar armen om hem heen te slaan en hem bedankte voor het gegeven dat hij eerder die dag met haar naar de kermis was gegaan. Op dat moment kwam de moeder van [slachtoffer] binnen. Verdachte ontkent stellig dat er sprake is geweest van welke seksuele handeling dan ook.
[slachtoffer] was ten tijde van het ten laste gelegde 10 jaar. Ze is autistisch en functioneert op een veel lager niveau dan haar kalenderleeftijd doet vermoeden. Haar verbale ontwikkeling loopt ook ver achter. [slachtoffer] spreekt nauwelijks in zinnen. Het studioverhoor dat is afgenomen heeft verder niets opgeleverd.
Door de politie is een antropometrisch onderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek werd getracht een antwoord te geven op de vraag of het mogelijk was dat conform de verklaring van verdachte [slachtoffer] niet met haar mond ter hoogte van de penis van verdachte zat, zoals moeder verklaarde, maar dat haar hoofd ter hoogte van zijn borst was, zoals verdachte verklaarde. Ter terechtzitting heeft verdachte aangewezen dat hij met borsthoogte bedoelt dat de bovenkant van het hoofd van [slachtoffer] zich bij hem op ongeveer tepelhoogte bevond.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat dit onderzoek niet gebezigd kan worden voor het bewijs, omdat bij dit onderzoek is uitgegaan van te veel veronderstellingen en aannames, waardoor geen waarde gehecht kan worden aan de resultaten van dit onderzoek. (Overigens zijn deze resultaten dusdanig dat zij noch de versie van aangeefster uitsluiten, noch de versie van verdachte.) Zo was de lengte van de gebruikte referentiepersoon niet gelijk aan de lengte van verdachte en is om het inzakken van het (hoge) luchtbed waarop [slachtoffer] zat te meten een testpersoon van 60 kilogram gebruikt, terwijl het gewicht van [slachtoffer] niet bekend was. Anderzijds gaat het rapport dan weer uit van een gemiddeld gewicht van een 10-jarig meisje van 38 kilo en van een lineair verband tussen gewicht en vervorming van het matras, terwijl uit de foto’s is af te leiden dat [slachtoffer] een bovengemiddeld gewicht heeft.
Naar aanleiding van de aangifte is zowel de mond van [slachtoffer] bemonsterd als de penis van verdachte. Het NFI heeft een onderzoek ingesteld naar biologische sporen en het eventueel aanwezige DNA in deze bemonsteringen.
Het NFI heeft twee bemonsteringen van de mond van [slachtoffer] onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof) en bloed. Hierbij is geen sperma(vloeistof) of bloed aangetroffen. Daarnaast heeft het NFI de bemonsteringen van de penis van verdachte onderzocht op de aanwezigheid van speeksel en bloed. Hierbij is geen aanwijzing voor de aanwezigheid van speeksel of bloed aangetroffen.
Het NFI geeft in zijn deskundigenrapportage aan dat er 6 reproduceerbare zwak aanwezige DNA-kenmerken zijn aangetroffen, op basis waarvan [slachtoffer] niet kan worden uitgesloten als mogelijke donor. Moeder is wel uitgesloten als mogelijke donor.
Ter zitting heeft getuige-deskundige dr. R.J. Bink van het NFI aangegeven dat een nadere, nog niet geaccrediteerde onderzoeksmethode, 15 reproduceerbare DNA-kenmerken heeft opgeleverd. Ook op basis hiervan kan [slachtoffer] niet worden uitgesloten als mogelijke donor. Ondanks dat het aanvullende DNA-onderzoek heeft geleid tot een informatiever DNA-profiel met een groter aantal reproduceerbare zwak aanwezige DNA-kenmerken, was het evenwel niet mogelijk een statistische evaluatie van de wetenschappelijke bewijswaarde van de onderzoeksresultaten uit te voeren.
In het kader van een contra-expertise heeft het FDLO te Leiden de DNA-monsters onderzocht. Het FDLO heeft slechts twee reproduceerbare zwak aanwezige DNA-kenmerken aangetroffen. Op basis hiervan is [slachtoffer] niet uit te sluiten als mogelijke donor.
De verdediging heeft aangevoerd dat het DNA dat op de eikel van verdachte is aangetroffen, welk materiaal mogelijk afkomstig is van [sl[slachtoffer]ffer], op een andere manier daar is terechtgekomen, bijvoorbeeld door het gebruik van een handdoek. Het NFI heeft desgevraagd aangegeven dat niet uitgesloten kan worden dat de stelling van de verdediging juist is, aangezien:
- aan een DNA-mengprofiel niet kan worden afgelezen op welk moment het DNA is achtergelaten;
- aan een DNA-mengprofiel niet kan worden afgelezen welke handeling(en) de overdracht heeft (hebben) bewerkstelligd;
- in de bemonsteringen van de verdachte geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van speeksel terwijl het aantreffen van speeksel aannemelijk is indien sprake zou zijn van pijpen;
- de mogelijkheid van dergelijke indirecte dan wel secundaire overdracht van DNA-materiaal is aangetoond.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het aangetroffen DNA-spoor als zodanig niet belastend voor verdachte is.
Verdachte heeft gedurende de verschillende periodes van voorlopige hechtenis stellig en consequent ontkend dat er sprake was van welke seksuele handeling dan ook. De verklaring van moeder dat zij gezien heeft dat [slachtoffer] verdachte pijpte, vindt onvoldoende bevestiging in de overige bewijsmiddelen. Dit maakt dat de rechtbank verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs zal vrijspreken.
7.3. De vordering van de benadeelde partij
[getuige] heeft in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, E.A.M. van Oorschot en P.E.M. Franssen, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 februari 2011.
Mr. E.A.M. van Oorschot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.