ECLI:NL:RBROE:2011:BP7692

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850428-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht door inrijden op verbalisanten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 15 maart 2011, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak kwam voort uit een incident op 1 juni 2010, waarbij de verdachte met zijn auto, een Citroën Xantia, in de richting van verbalisant [slachtoffer 1] reed, die een stopteken gaf. De verdachte negeerde dit signaal en reed met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur recht op de verbalisant af, die moest uitwijken om niet aangereden te worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar letsel voor de verbalisant heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging zware mishandeling.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij twee winkeldiefstallen, waarbij hij goederen had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de verbalisant van het leven wilde beroven. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en ontzegde de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 30 maanden. Tevens werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor immateriële schade aan de slachtoffers, met een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850428-10
Datum uitspraak : 15 maart 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum],
thans gedetineerd in [detentie adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 1 maart 2011.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Baexem, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, is ingereden op genoemde [slachtoffer 1], althans in de richting van genoemde [slachtoffer 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Baexem, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, is ingereden op genoemde [slachtoffer 1], althans in de richting van genoemde [slachtoffer 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Baexem, in elk geval in de gemeente Leudal, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, ingereden op genoemde [slachtoffer 1], althans in de richting van genoemde [slachtoffer 1] gereden;
art. 285 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Ittervoort, in elk geval in de gemeente Leudal, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, in elk geval met aanmerkelijke snelheid, ingereden op genoemde [slachtoffer 2], althans in de richting van genoemde [slachtoffer 2] gereden;
art. 285 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op of omstreeks 02 januari 2010 in de gemeente Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een autoradio/cd-speler (merk Sony), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht;
5.
hij op of omstreeks 20 november 2009 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aantal truien, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 maart 2011 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en het onder 1 primair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte, nadat hem door verbalisant [slachtoffer 1] een stopteken was gegeven, de auto naar rechts heeft gestuurd en vervolgens, toen hij met de auto ter hoogte van genoemde [slachtoffer 1] was, naar links heeft gestuurd en aldus met een boog om verbalisant [slachtoffer 1], die met een been op de weg stond, is gereden. Door zo te rijden kan verdachte onmogelijk op [slachtoffer 1] zijn ingereden, dan wel over het weggedeelte van de Rijksweg N280 hebben gereden waar [slachtoffer 1] zou hebben gestaan.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit dat niet is waargenomen dat verdachte het betreffende vlees van [benadeelde 1] daadwerkelijk heeft weggenomen. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze diefstal niet wettig en overtuigend is bewezen.
De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door verbalisant [naam 2] is een verklaring afgelegd. Hij verklaart het navolgende . Op
1 juni 2010, omstreeks 19.55 uur, reed ik op de weg van Weert naar Roermond. Ik reed in mijn privéauto over de Rijksweg N280. Ter hoogte van Baexem zag ik dat collega [slachtoffer 1] ter hoogte van de kruising N280/Exaeten op de verhoogde middengeleider stond. Ik zag dat zij een geel hesje droeg met opschrift “politie”. Ik naderde haar als eerste van een rij personenauto’s. Ik zag dat collega [slachtoffer 1] vanaf de middengeleider op de rijstrook ging staan waarop ik reed en zag dat zij duidelijke en onmiskenbare gebaren maakte in mijn richting dat ik mijn snelheid moest minderen. Ik bracht mijn snelheid terug tot ongeveer 30 kilometer per uur en kreeg vervolgens een teken van [slachtoffer 1] dat ik kon doorrijden. Ik maakte hieruit op dat [slachtoffer 1] kennelijk een stopteken wilde geven aan een achter mij rijdende personenauto.
Door verbalisant [slachtoffer 1] is het navolgende gerelateerd . Op dinsdag 1 juni 2010 vond er een algehele verkeerscontrole plaats op de Rijksweg N280 te Baexem. Op deze datum, omstreeks 19.56 uur, naderde mij een personenauto, merk Citroën, type Xantia, kleur grijs, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken]. Ik ben vervolgens op de rijstrook gaan staan voor het tegemoetkomende verkeer met de bedoeling zichtbaar te zijn voor het tegemoetkomende verkeer. Daarop heb ik een stopteken gegeven aan de bestuurder van de Xantia. Ik zag dat er een manspersoon van ongeveer 40 jaar achter het stuur zat. Nadat ik oogcontact had met de bestuurder van genoemde Citroën gebaarde ik dat hij, vanuit zijn rijrichting gezien, rechtsaf moest rijden richting de ter plaatse ingerichte controlelocatie. De bestuurder was op dat moment ongeveer 5 meter van mij vandaan en reed met een geschatte snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. Ik zag dat de bestuurder vervolgens over zijn rechterschouder keek in de richting van de controleplaats en daarna weer vooruit keek. Ik had toen weer oogcontact met de bestuurder. Direct daarop zag ik dat de bestuurder, van hem uit gezien, een stuurbeweging naar links maakte, en hoorde ik dat het toerengeluid verhoogd werd en zag ik dat de bestuurder recht op mij af reed. De Citroën was op dat moment zo dicht genaderd dat ik naar rechts moest springen om niet omver te worden gereden door de bestuurder van de Citroën. Toen ik naar rechts gesprongen was zag ik dat de personenauto mij links voorbij reed en hoorde ik een hoog toerengeluid. Ik zag dat deze personenauto over het weggedeelte reed waar ik zojuist had gestaan. Ik heb mijn bevindingen doorgegeven aan de overige collega’s die met de verkeerscontrole bezig waren. Door enkele opvallende motorrijders werd de achtervolging ingezet.
Door de getuige [getuige 1] is een verklaring afgelegd. Hij verklaart het navolgende . Op 1 juni 2010 zat ik als chauffeur/bedienaar in een ANPR (Automatically Number Plate Recognition) auto van de Belastingdienst. Omstreeks 19.56 uur stond ik met de ANPR auto met de voorzijde richting Roermond langs de Rijksweg N280 te Baexem ter hoogte van het ter plaatse gelegen tankstation Haan. Op genoemd tijdstip gaf de ANPR een hit. De belastingschuldige betrof een persoon genaamd [naam 1] uit Roermond. Het merk en type van de auto die een hit veroorzaakte is doorgegeven aan een politieassistent. Ik kon de politieagent die het stopteken gaf nog net zien omdat die een geel hesje droeg. Ik zag dat de politieagent met het gele hesje van mij uit gezien snel naar het midden van de weg op de vluchtheuvel ging staan.
De verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd. Hij verklaart het navolgende
Op 1 juni 2010 omstreeks 19.56 uur reed ik met een Citroën, type Xantia, kenteken
[kenteken] , kleur zwart, antraciet, eigendom van [naam 1] in de richting van Roermond komende uit de richting Baexem. Ter hoogte van het asielzoekerscentrum stond een politieagente. Zij wees, van mij uit gezien, naar rechts. Ik keek over mijn schouder naar rechts. Ik wist dat het politie was en dat de politie mij nodig had. Ik stuurde naar rechts als wilde ik de rechts van mij gelegen weg inrijden. Ik wilde dat echter niet omdat ik geen zin had in een controle door de politie. Vervolgens heb ik de auto naar links gestuurd en ben ik doorgereden over de Napoleonsweg richting Roermond. Ik hoorde de politieagente schreeuwen toen ik langs haar reed.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de juistheid van verdachtes verklaring, inhoudende dat hij niet/onmogelijk op [slachtoffer 1] is/kan zijn ingereden, gelogenstraft door de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer 1], [naam 2] en [getuige 1]. Uit deze verklaringen, die de rechtbank op zich zelf geloofwaardig en betrouwbaar voorkomen, blijkt immers dat verbalisant [slachtoffer 1] midden op de rijstrook waarover verdachte reed moet hebben gestaan en opzij is moeten springen om niet omver te worden gereden door de bestuurder van de Citroën. Dit impliceert tevens dat verbalisant [slachtoffer 1] niet met slechts een been op de weg heeft gestaan zoals door verdachte is gesteld en verdachte evenmin met een ruime bocht om haar heen is gereden. Gelet hierop zal de rechtbank dan ook geen geloof hechten aan verdachtes verklaring op dit punt en uitgaan van hetgeen daarover in het proces-verbaal van politie is gerelateerd.
Op basis van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op verbalisant [slachtoffer 1] is ingereden. Nu verdachte zo’n 30 kilometer per uur reed is de rechtbank van oordeel dat in het geval verbalisant [slachtoffer 1] daadwerkelijk zou zijn geraakt er wel een kans geweest zou zijn dat zij daardoor zou komen te overlijden, maar dat deze kans niet aanmerkelijk is.
Wel is de kans dat verbalisant [slachtoffer 1] bij een aanrijding zwaar letsel zou oplopen als aanmerkelijk te kwalificeren. Gelet op het gedrag van verdachte heeft hij deze kans ook aanvaard. Verdachte zal dan ook van de primair ten laste gelegde poging doodslag worden vrijgesproken. De rechtbank acht de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft het navolgende gerelateerd . Op 1 juni 2010 was ik belast met een regionale verkeersactie in samenwerking met de Belastingdienst. Hiervoor was ik in de omgeving Rijksweg N280 te Horn/Exaeten te Baexem. Ik was gekleed in een opvallend politie-uniform en maakte gebruik van een opvallende politiemotor. Bij deze verkeersactie stond collega [slachtoffer 1] op de kruising van voornoemde wegen Exaeten/Rijksweg N280 om stoptekens te geven aan voertuigen die bij deze controle geselecteerd werden. Omstreeks 19.57 uur hoorde ik portofonisch de melding dat de bestuurder van een personenauto, merk Citroën, type Xantia, kleur grijs, voorzien van het kenteken [kenteken] een stopteken genegeerd had op voornoemde Rijksweg N280 en was doorgereden in de richting van Roermond, komende uit de richting Baexem. Ik heb daarop de achtervolging ingezet. De achtervolging ging via de N280, N273 (Napoleonsweg) richting Ittervoort. In Ittervoort reed de bestuurder van de Citroën op een gegeven moment vanaf de Margarethastraat de Neelstraat in. De Neelstraat betreft een doodlopende straat. De bestuurder keerde de Citroën en reed weer terug richting de Margarethastraat. Ik zag dat de bestuurder van de Citroën sterk accelereerde en mij tegemoet kwam gereden. Ik zag dat de Neelstraat zo smal was dat er redelijkerwijs slechts plaats was voor een personenauto om door te rijden. Tevens zag ik dat er links en rechts van de weg hoge beplanting was aangebracht. Ik kreeg hierop sterk het gevoel dat de bestuurder van de Citroën mij omver zou rijden als ik niet zou uitwijken met de politiemotor. Op het laatste moment kon ik naar de linkerzijde van de weg uitwijken op een kleine oprit van een woning en de Citroën ontwijken. Toen verdachte mij passeerde reed hij naar schatting zo’n 30 à 40 kilometer per uur. Door de handelwijze van verdachte voelde ik mij ernstig in het nauw gedreven en vreesde ik kort voor mijn leven. Als ik niet was uitgeweken met mijn motor dan was ik zeker door verdachte aangereden en had dit mogelijk de dood tot gevolg kunnen hebben. Ik reed vervolgens achter de Citroën aan en zag dat deze richting grens met België reed. Gezien de gevaarzetting werd de achtervolging stopgezet. De Belgische politie was inmiddels in kennis gesteld. Ongeveer een half uur na het staken van de achtervolging kwam het bericht binnen dat de bestuurder van de Citroën in België was aangehouden nadat hij een aanrijding had veroorzaakt en daarbij de plaats van het ongeval had verlaten. De verdachte zou zijn genaamd: [verdachte]
De getuige [getuige 2] heeft een verklaring afgelegd . Zij verklaart het navolgende.
Ik woon op het adres Neelstraat 1 te Ittervoort. Ik heb met betrekking tot het voorval bij mij in de straat op 8 juni 2010 een verklaring afgelegd. Ik was boven in de slaapkamer. Ik hoorde een auto hard aan komen rijden. Ik stond op dat moment dicht bij het raam. Ik zag een donkergrijze auto richting de paaltjes in de Neelstraat rijden. De auto reed vooruit de oprit van de overburen op. Vervolgens reed de auto vrij hard achteruit van de oprit. Direct daarop zag en hoorde ik dat de auto met piepende banden richting de Margarethastraat reed. Ik zag heel kort nadat die auto uit mijn zicht was verdwenen de politiemotor. Ik dacht dat de politiemotor de straat was ingereden toen de auto wegreed en dat de politiemotor heeft moeten uitwijken voor die hard weg rijdende auto. Ik dacht dat omdat ik de agent op de politiemotor direct zag aankomen nadat de auto uit mijn zicht was verdwenen.
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard. Op 1 juni 2010 reed ik in een Citroën, type Xantia, kenteken [kenteken], in Ittervoort. In Ittervoort ben ik de Neelstraat ingereden om mij te verstoppen voor de mij achtervolgende motoragent. Ik zag dat in de Neelstraat paaltjes op de weg stonden. Ik heb daarop mijn auto in de Neelstraat op ongeveer 15 à 20 meter afstand van de paaltjes gekeerd en ben toen teruggereden naar de Margarethastraat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de politiemotor hem in de Neelstraat had ingehaald en naast hem stond toen hij de auto aan het keren was in de Neelstraat. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig nu dit onderdeel van zijn verklaring niet alleen haaks staat op de verklaring van verbalisant [slachtoffer 2] maar ook niet overeenstemt met hetgeen getuige [getuige 2] vanuit het raam van haar woning in de Neelstraat heeft waargenomen.
Ten aanzien van feit 4
Door [aangeefster] is aangifte gedaan . Zij verklaart het navolgende. Ik ben namens [benadeelde 2] te Roermond gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 2 januari 2010 omstreeks 16.00 uur was mijn [naam 3], in de zaak. Hij zag dat een man de zaak binnen kwam en naar de rekken liep waar de autoradio’s liggen. [naam 3] zag dat deze man zich bukte en daarna weer rechtop ging staan. De man liep daarop naar buiten. Op dat moment viel mijn man op dat deze persoon iets onder zijn jas verstopte. Dit voorwerp onder zijn jas had een formaat van een doos. Mijn man is toen deze persoon achterna gelopen omdat hij de indruk had dat deze persoon iets gestolen had. Deze persoon is vervolgens in een auto gestapt. Mijn man wilde deze persoon aanspreken, maar deze persoon sloot de deuren van deze auto aan de binnenzijde af. Deze persoon startte zijn auto en reed vervolgens weg. Mijn man heeft de videobeelden van de beveiligingscamera bekeken en daarop kon hij precies zien waar deze persoon iets wegpakte uit een schap. Mijn man is toen in het schap gaan kijken en zag dat er een doos van een autoradio/cd-speler van het merk Sony verdwenen was. Mijn man heeft het kenteken van de auto waarin de man reed genoteerd. Dit betrof een Citroën Xantia met het kenteken [kenteken]. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De door aangeefster overhandigde dvd van de videobeelden van de beveiligingscamera werd door verbalisant [naam] bekeken . Hij verklaart daaromtrent het navolgende. Ik zag op deze camerabeelden dat een mij onbekende man op 2 januari 2010 omstreeks 16.34 uur de winkel binnenkomt, deze man omstreeks 16.38 uur een doos uit een schap pakt en deze doos onder zijn jas stopt en dat deze man omstreeks 16.39 uur de winkel verlaat en naar een voor de winkel geparkeerd staande donkerkleurige personenauto loopt, instapt en wegrijdt. Door verbalisant [naam] werden 18 printafdrukken gemaakt van de camerabeelden.
Uit de processtukken is voorts gebleken dat het kenteken [kenteken] was afgegeven voor een Citroën Xantia, kleur grijs en dat deze auto op naam stond van [naam 1], geboren op [geboortedatum] te Roermond. [naam 1] voornoemd is op 28 februari 2010 door verbalisant [naam] gehoord. [naam 1] verklaarde dat hij de Citroën op 2 januari 2010 had uitgeleend aan [verdachte]. [naam 1] heeft voorts verklaard, nadat hem de 18 printafdrukken waren getoond, dat hij de man op de prints herkende als zijnde [verdachte].
Door verbalisant [naam verbalisant] is een verklaring afgelegd . Hij verklaart het navolgende.
Op 3 februari 2011 werden mij camerabeelden getoond met daarop een verdachte van een winkeldiefstal gepleegd op zaterdag 2 januari 2011. Ik zag dat de persoon met de muts de mij ambtshalve bekende [verdachte] betrof. Ik herken voornoemde [verdachte] aan zijn gezichtsvorm, postuur en lengte. Ik ken [verdachte] van verschillende ambtshalve contacten, verhoren en aanhoudingen. De roepnaam van verdachte [verdachte] is mij bekend als “[verdachte]”.
Ten aanzien van feit 5:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 maart 2011;
- de aangifte van [aangever], namens [benadeelde 3] Sittard.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 juni 2010 te Baexem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid is ingereden op genoemde [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 juni 2010 te Ittervoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid in de richting van genoemde [slachtoffer 2] gereden;
4.
hij op 2 januari 2010 in de gemeente Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een autoradio/cd-speler (merk Sony) toebehorende aan
[benadeelde 2];
5.
hij op 20 november 2009 te Sittard met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een aantal truien toebehorende aan [benadeelde 3];
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
onder 1 subsidiair: poging zware mishandeling;
onder 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 4: diefstal;
onder 5: diefstal.
Het misdrijf onder 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven onder 4 en 5 zijn telkens strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 1 maart 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het sub 1 primair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde ambulante begeleiding door Justitiële Verslavingszorg en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze te zwaar is en zij bepleit een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde ambulante begeleiding door Justitiële Verslavingszorg en aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich, omdat hij naar eigen zeggen gezocht werd voor de onder 5 ten laste gelegde winkeldiefstal, onttrokken aan een verkeerscontrole. Hij is er niet voor teruggeschrokken om met dat doel voor ogen in te rijden op verbalisant [slachtoffer 1] en ook verbalisant [slachtoffer 2] kon maar ternauwernood uitwijken toen verdachte met de door hem bestuurde auto op hem inreed.
Ook blijkt uit het relaas van verbalisant [slachtoffer 2] dat verdachte gedurende de tijd dat hij door de motoragent achtervolgd werd gevaarzettend verkeersgedrag heeft laten zien.
Deze handelwijze van verdachte heeft een grote impact gehad op de betrokken verbalisanten. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft haar normale werkzaamheden nog steeds niet kunnen hervatten en ook verbalisant [slachtoffer 2] geeft aan dat hij zelden zulk een angst heeft ervaren als op het moment dat verdachte op hem afkwam.
Behalve voormelde feiten heeft verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Hoewel de gepleegde winkeldiefstallen niet heel ernstig mogen lijken, zorgen zij doorgaans voor veel overlast en ergernis bij de slachtoffers/medewerkers, die vaak nog lange tijd bezig zijn met de administratieve afwikkeling van de schade en de (emotionele) verwerking van deze feiten.
Voor deze veelheid aan feiten komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit documentatieregister d.d. 15 februari 2011 in het verleden eerder voor (gekwalificeerde) diefstallen is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk, een juiste straf. Het voorwaardelijk deel van de straf dient om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en daarnaast om aan verdachte de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht op te leggen.
Voorts acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aangewezen. Zij rekent verdachte zwaar aan dat bij de bewezen verklaarde feiten onder 1 subsidiair en 2 telkens sprake is geweest van zeer gevaarlijk rijden, waardoor de verkeersveiligheid in concreto in ernstige mate in gevaar is gebracht. De rechtbank zal dan ook voor elk van deze feiten een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen van 30 maanden.
10.4. Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen zijn:
2010053605 1 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
SAMSUNG S80000
Achtergrond van Adolf Hitler
2010053605 2 1.00 STK Agenda Kl:bruin
SUCCES
2010053605 3 1.00 STK Identiteitsbewijs
IT28J93RO
betreft kopie van id-kaart;
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene aan wie deze toebehoren, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.5. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 181,42 (voorschot) en de immateriële schade op een bedrag van € 3.000,00 (voorschot) gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de post “materiële schade”, bestaande uit de gemaakte kosten eigen risico en eigen bijdragen in het kader van de zorgverzekering, voor integrale toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en de impact van het bewezen verklaarde waarvoor verdachte wordt veroordeeld, is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enig omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 3.000,00 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar, en wel tot een bedrag van € 400,00. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 400,00 overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer 1] derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 581,42, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 11 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 400,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en de impact van het bewezen verklaarde waarvoor verdachte wordt veroordeeld, is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enig omvang wordt veroorzaakt. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voor integrale toewijzing vatbaar. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 8 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 91, 285, 302 en 310.
Wegenverkeerswet 1994: 179a.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezen verklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 8 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende maximaal de periode van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ reclassering Vincent van Gogh, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan die instelling aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 30 maanden;
ten aanzien van feit 2:
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 30 maanden;
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2010053605 1 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
SAMSUNG S80000
Achtergrond van Adolf Hitler
2010053605 2 1.00 STK Agenda Kl:bruin
SUCCES
2010053605 3 1.00 STK Identiteitsbewijs
IT28J93RO
betreft kopie van id-kaart.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 581,42;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 581,42;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige
niet-ontvankelijk;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 581,42 subsidiair 11 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 581,42 ten behoeve van voornoemd slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag van voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] ten bedrage van € 400,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van € 400,00;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag van voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, M.J.A.G. van Baal en P.E.M. Franssen, rechters, van wie mr. P.E.M. Franssen voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 maart 2011.