RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/860556-10
Datum uitspraak: 25 februari 2011
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats]
thans gedetineerd in [detentieadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 11 februari 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (surveillant van politie, in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening) van het leven te beroven, met dat opzet met een motorfiets, althans met een motorrijtuig, met hoge snelheid op en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] is (in)gereden, althans in de richting van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (surveillant van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door opzettelijk met een motorfiets, althans een motorrijtuig, (met hoge snelheid) op en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] (in) te rijden;
(artikel 302 jo. 304 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmede rijdende over althans zich bevindende op de weg, de Venloseweg en/of
de Grotestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met de door hem bestuurde motorfiets, althans motorrijtuig, de vastgestelde maximale snelheid in ernstige mate te overschrijden, althans zijn snelheid niet, althans onvoldoende aan te passen en/of zijn motorfiets, althans motorrijtuig onvoldoende onder controle te houden, op het moment dat hij, verdachte, een surveillant van politie, te weten [slachtoffer], (staande op de rijbaan) welke aan hem, verdachte, een stopteken gaf, reeds zeer dicht genaderd was, tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] (surveillant van politie), in elk geval tengevolge waarvan de verdachte (bestuurder van het motorrijtuig) met die surveillant van politie (voetganger) ten val is gekomen, door welk verkeersongeval voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) beenfractu(u)r(en) en/of longbeschadiging, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
(artikel 6 jo. artikel 175 lid 2 en lid 3 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en van de verdediging.
De officier van justitie heeft blijkens het op schrift gestelde requisitoir ter terechtzitting van 11 februari 2011 gevorderd dat het primair ten laste gelegde feit wordt bewezen verklaard, waarbij de officier van justitie stelt dat verdachte, door zich in het verkeer te gedragen op de wijze waarop hij zich heeft gedragen, 100% volle opzet heeft gehad om zijn slachtoffer, [slachtoffer], te doden. Verdachte heeft zijn motorfiets als een (bijna) dodelijk wapen gebruikt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Volgens de raadsman ontbreekt, gelet op de uitwijkmanoeuvre van verdachte, het wilselement om te komen tot (voorwaardelijke) opzet. Daarbij heeft de raadsman gesteld dat er niet van kan worden uitgegaan dat de verbalisant het stopteken correct in de zin van “tijdig” heeft gegeven. De raadsman is van mening dat wel roekeloos rijgedrag zijdens verdachte kan worden bewezen verklaard en refereert zich derhalve voor wat betreft bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] verklaarde naar aanleiding van de gebeurtenis op 25 augustus 2010 waarbij hij als politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zwaar gewond raakte het volgende. Aangever en zijn collega stopten achter een auto in de parkeerhaven aan de rechterkant van de rijbaan. Op het moment van stoppen zag hij uit de richting van Venlo een scooter aan komen rijden. Hij liep achter de auto om en vervolgens de rijbaan op. Op dat moment passeerde een scooter. Hij was al te laat om die scooter aan stopteken te geven en keek deze na. Hij zag dat de passagier op die scooter zich omdraaide en met een hand een cirkelende beweging maakte. Vervolgens keek hij richting Venlo en zag een 2e scooter aan komen rijden. Hij schatte de afstand tussen die 2e scooter en hemzelf op dat moment ongeveer 50 meter. Hij liep vervolgens in de richting van de rijstrook Venlo-Tegelen waarbij hij ongeveer een afstand van anderhalve tot twee meter moest overbruggen. Hij liep naar de as van die rijstrook, draaide zijn lichaam in de richting van de tweede scooter, stak zijn rechterhand recht omhoog met zijn handpalm in de richting van de tweede scooter, zocht oogcontact met de bestuurder en wees met zijn linkerwijsvinger in de richting van de bestuurder van de scooter. Hij sommeerde op die manier de bestuurder te stoppen. Hij schatte dat de afstand op het moment dat hij het stopteken gaf ongeveer vijfentwintig tot dertig meter bedroeg en dat de weg op dat moment vrij en duidelijk te overzien was en dat de bestuurder genoeg ruimte had om zijn voertuig tot stilstand te brengen. Hij zag dat de bestuurder zich over het stuur boog en hoorde dat de scooter sneller ging rijden. Hij kon dit zien omdat er geen ander verkeer tussen hem en die scooter was. Hij vreesde voor zijn leven maar kon niet meer reageren. Nog voordat hij weg kon springen naar links of rechts werd hij door die scooter geraakt.
Op 25 augustus 2010 omstreeks 18.10 uur hebben de getuige [getuige 1] (verbalisant van politie) en zijn collega [slachtoffer] (slachtoffer) een auto staande gehouden. Ze hebben hun eigen auto op de parkeerhaven rechts van de weg achter de staande gehouden auto geparkeerd. De getuige was voornemens om de bestuurder van de staande gehouden auto te verbaliseren. Vlak voordat hij uit wilde stappen zag hij dat er een scooter voorbij kwam rijden. Nadat deze gepasseerd was hoorde hij dat er een tweede scooter aan kwam rijden. Hij zag dat de duopassagier van de eerste scooter nog een signaal gaf en dacht dat dit signaal als een soort uitdaging was bedoeld. Hij zag hierop dat zijn collega [slachtoffer] aan de rechterzijde van de auto achter langs de auto de rijbaan opliep. De getuige liep op dat moment met zijn zichtveld in de richting waar die tweede scooter vandaan kwam. Hij zag dat ter hoogte van de aldaar gelegen Keramische Industrie vanuit het fiets/bromfietspad een scooter de rijbaan opreed dit was op een afstand van ongeveer 100 meter. Hij zag dat zijn collega duidelijk met een hand in de lucht stond en met de andere hand in de richting van de scooter wees. Hij zag dat de scooter met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan aan kwam rijden en meer geluid ging maken en zag dat de scooter nog harder begon te rijden. Hij hoorde dat zijn collega hard “stoppen” riep toen de scooter op een afstand van ongeveer 20 meter van het slachtoffer was verwijderd. Hij zag dat de scooter voorbij kwam en dat zijn collega verstijfd stond. Hij hoorde dat het geluid van de scooter harder werd waardoor hij zeker wist dat de bestuurder gas bijgaf. De getuige heeft geen remgeluiden gehoord en weet zeker dat de bestuurder niet geremd heeft. De bestuurder heeft volgens de getuige ook geen ontwijkende beweging gemaakt. Hij zag toen dat zijn collega twijfelde welke kant hij uit moest. De scooter is toen in volle snelheid, ongeveer 70 à 80 kilometer per uur op zijn collega ingereden. Hij hoorde een doffe klap en zag dat de scooter zijn collega frontaal aanreed.
In het proces-verbaal van bevindingen wordt door de verbalisant gerelateerd dat de afstand tussen de plaats van het ongeval en de Keramische Industrie Limburg circa 160 meter is.
Op 25 augustus 2010 rond 18.10 uur werd getuige [getuige 2] door de politie ergens midden in Tegelen in verband met een verkeersovertreding staande gehouden. Hij zag in zijn spiegel dat een van de twee agenten, die uit de grijze auto waren gestapt, niet in zijn richting liep maar meer in de richting van de rijbaan. Tijdens het uitstappen uit zijn auto hoorde hij het geluid van een scooter die heel erg veel lawaai maakte. Deze scooter reed hem voorbij. Na ongeveer tien seconden kwam er nog een scooter uit de richting van Venlo gereden. De getuige keek in de richting van de agent die de rijbaan was opgelopen. Hij zag dat deze agent met zijn handen een gebaar maakte dat de bestuurder van de scooter moest stoppen. Het was voor de getuige duidelijk dat er door de agent een stopteken aan de bestuurder van de scooter werd gegeven. De scooter reed volgens de getuige wel heel erg hard. Hij zag dat de scooter, een stuk voordat deze ter hoogte van de getuige was, naar links, dus naar het midden van de weg kwam. Hij dacht dat de bestuurder zijn scooter om de agent heen ging sturen. Toen de scooter ter hoogte van de getuige was zag hij dat de scooter ineens weer een bocht naar rechts maakte en weer in de richting van de agent reed, waarbij de scooter in botsing kwam met de agent.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de rechter-commissaris het volgende.
De scooter stuurde eerst naar de andere kant van de weg toe, dus naar mij toe. Toen boog de bestuurder zich voorover op het stuur en stuurde weer de andere kant op; een soort slalom. Het leek erop dat hij snelheid wilde maken. Hij maakte een beweging als een motorcoureur. Daarna raakte hij de agent.
Op 25 augustus 2010 reed de getuige [getuige 3] achter de politieauto op ongeveer 50 meter afstand. Hij zag dat ze rechts een parkeerhaven opreden en zag een van de politiemannen aan bijrijderzijde uitstappen en achter de auto langs lopen in de richting van de auto die het stopteken had gekregen. Die politieman liep vlak naast de rijbaan. Halverwege zijn auto kwam hij een stap de rijbaan op en maakte een beweging met z’n linker arm. Een scooter die vanuit Venlo kwam aangereden reed voorbij. De bijrijder draaide zich om en maakte een handbeweging. Ondertussen zag hij dat de politieman naar het midden van de rijbaan was gelopen, en zich weer omdraaide richting Venlo. Als de politieman vanuit Venlo een 2e scooter aan ziet komen rijden gaat hij in het midden van de rijbaan staan. Hij zag dat die politieman met zijn arm bewegingen maakte die op hem de indruk wekten dat hij de bestuurder van die tweede scooter tot stoppen maande. Hij zag dat de bestuurder van de scooter reed met een snelheid die duidelijk hoger was dan de toegestane snelheid en niet de intentie had om te stoppen waarbij de bestuurder in de richting van de politieman keek. Volgens de getuige was de bestuurder, omdat hij geen vaart had geminderd, voornemens om die politieman voorbij te rijden en het stopteken te negeren. Vervolgens zag de getuige dat de bestuurder van de scooter die politieman voorbij wilde rijden en naar links stuurde. Hij zag dat die politieman in de gaten kreeg dat die bestuurder niet wilde stoppen en vervolgens een stap naar rechts zette. Hierop zag de getuige dat de bestuurder van die scooter in botsing kwam met de politieman.
Getuige [getuige 3] verklaarde op 11 februari 2011 bij de rechter-commissaris het volgende.
Toen hij de scooter voor de 1e keer zag bevond deze zich, vanuit Venlo gezien, nog voor de vluchtstrook. De scooter was in zijn beleving ver genoeg weg om op een stopteken te kunnen reageren. De agent liep toen op de rijbaan.
Verdachte verklaarde bij de politie dat hij op 25 augustus 2010 vlak voor de kruising bij het ziekenhuis te Venlo de scooter was gaan besturen. Verdachte zou daar samen met de bestuurder van de andere scooter een wedstrijd gaan rijden. Toen verdachte met een snelheid van 80 km/u reed was hij, omdat er een file stond op zijn weghelft, op de linker weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gaan rijden zodat hij langs de file af kon rijden. Toen hij nog op de linker weghelft reed zag hij de agent uit de auto stappen, zag hij die andere scooter om de agent heen rijden en is hij vervolgens naar rechts uitgeweken. Verdachte verklaarde dat de afstand tussen hem en de agent op het moment dat die hem een stopteken gaf tussen de 20 en 30 meter was. Verdachte verklaarde dat hij naar rechts is uitgeweken omdat hij vanwege zijn snelheid niet meer kon reageren en dat ineens die agent daar was.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting van 11 februari 2010 dat hij op een afstand van ongeveer 100 meter van de botsplaats reed en zich op de linkerweghelft bevond. Op dat moment maande de duopassagier [naam] hem dat hij moest “ketsen” waarmee bedoeld werd dat ze moesten vluchten omdat er politie was. Verdachte verklaarde dat hij op dat moment wist dat er politie stond.
Vaststaat dat verdachte met z’n motorfiets, met achterop een duopassagier, met hoge snelheid tegen het slachtoffer [slachtoffer] aan is gereden. Op grond van vorengenoemde verklaringen (bewijsmiddelen) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze gedraging dient te worden gekwalificeerd als poging doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit vorenstaande bewijsmiddelen echter niet bloot opzet worden afgeleid. Immers, niet blijkt hieruit dat verdachte welbewust op het slachtoffer [slachtoffer] is ingereden met de bedoeling hem hierdoor te doden.
Anders ligt dit echter ten aanzien van de voorwaardelijke opzet op de doodslag. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bovendien moet verdachte ook wetenschap van deze aanmerkelijke kans hebben gehad en moet hij die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op een afstand van 100 meter van de botsplaats al wetenschap had van de aanwezigheid van een politieambtenaar. Verdachte had, omdat hij zich nog op de linker weghelft bevond, vrij zicht op de plaats waar de agent zich bevond. Verdachte zag de uitwijkmanoeuvre van de eerste scooter en de daaropvolgende reactie van de agent, die zich verplaatste in de richting van de rechter rijbaan (gezien vanuit de positie van verdachte), waaruit kan worden afgeleid dat de politieagent voornemens was om hem staande te houden. Zijn duopassagier gaf op genoemde afstand aan verdachte de opdracht om te ketsen (vluchten). Verdachte is daarna met hoge snelheid door blijven rijden in de richting van de rijstrook waar de agent zich bevond waarbij hij nog vóór de vluchtheuvel van de linkerrijbaan naar de rechterrijbaan stuurde. Het feit dat verdachte er, ondanks het feit dat hij er rekening mee moest houden dat de politieagent hem zou willen staande houden en zich daartoe over het wegdek begaf naar zijn (verdachtes) rijstrook, voor koos zijn rijstijl voort te zetten betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hij zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van een weggebruiker, in dit geval [slachtoffer], en dat hij die kans ook heeft aanvaard en op de koop toe genomen, in plaats van te rekenen op een goede afloop. Een door de verbalisant mogelijk foutief (in de zin van niet tijdig) gegeven stopteken doet overigens niets af aan de verwijtbaarheid van de gedraging van verdachte.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 augustus 2010 te Tegelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (surveillant van politie, in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening) van het leven te beroven, met dat opzet met een motorfiets met hoge snelheid tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
8.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
9.De straffen en/of maatregelen
9.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 11 februari 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar.
9.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt een straf op te leggen waarbij verdachte nog kan worden begeleid door de reclassering en verwijst ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf naar jurisprudentie hieromtrent. Ook verzoekt de raadsman bij het opleggen van een straf rekening te houden met het beperkte strafblad van verdachte.
9.3.De overwegingen van de rechtbank
Het is aan verdachte te wijten dat een politieagent in functie, die in het belang van de samenleving zijn werk deed, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit misdrijf niet alleen lichamelijk maar ook psychisch veel last (gehad). Hij heeft veel pijn gehad en ondervindt nog steeds een forse (medische) nasleep. Uit de door de rechtbank voorgehouden slachtofferverklaring van februari 2011 blijkt dat het slachtoffer nog bij lange na niet (volledig) is hersteld. De tengevolge van het ongeval onder andere opgelopen klapvoet zal waarschijnlijk nooit meer helemaal herstellen. Bovendien kan het slachtoffer waarschijnlijk zijn beroep als politieagent niet meer uitvoeren. Zijn collega en diverse omstanders die getuige waren van het gebeuren moesten ervaren dat de agent met een hoge snelheid werd aangereden en over een afstand van ongeveer 18 meter door verdachtes scooter werd meegesleept.
Verdachte heeft puur in zijn eigen belang, om niet aangehouden te worden door de politie, de verkeersveiligheid volledig aan zijn laars gelapt en door zijn rijgedrag het risico aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen kon overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk ernstig feit met ernstige gevolgen voor het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet volgen.
De rechtbank ziet echter aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank ziet daartoe aanleiding omdat niet de volle opzet op de dood van het slachtoffer bewezen wordt geacht.
Anders dan de officier van justitie houdt de rechtbank niet alleen rekening met de ernst van het feit maar ook met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daartoe rekening gehouden met het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 januari 2011, waaruit blijkt dat de verdachte slechts een gering strafblad heeft. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte nog relatief jong is (19 jaar) en dat verdachte op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats is geweest, waarbij hij zich in jeugdige overmoed heeft laten meeslepen door de “verkeerde vrienden”. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze en spijt ten aanzien van het slachtoffer betuigd.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de reclassering Nederland d.d. 23 november 2010, waarin wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie (cognitieve vaardigheidstraining).
Met oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met algemene en bijzondere voorwaarden wordt volgens de rechtbank enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een scooter met kenteken [kenteken] van het merk Gilera, kleur zilver, dient te worden verbeurdverklaard. Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met betrekking tot dat voorwerp het feit is begaan.
10.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 91, 287
Wegenverkeerswet 1994 artikel 179a
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 15 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, ook als dat inhoudt het volgen van cognitieve vaardigheidstraining, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars-, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 jaren;
verklaart verbeurd: een scooter met kenteken [kenteken] van het merk Gilera kleur zilver.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, A.K. Kleine en J.M.G Gunsing, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 februari 2011.