RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 893
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser] te Haelen, eiser,
de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg-Noord, verweerder.
Bij brief van 4 mei 2010 heeft eiser verweerder verzocht om hem de over hem zelf en zijn partner, mevrouw [partner van], vanaf 1999 in de politieregisters opgeslagen persoonsgegevens te doen toekomen.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft verweerder eiser de gevraagde politiegegevens verstrekt, met uitzondering van die gegevens die ouder zijn dan vijf jaar na de datum van eerste verwerking. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Bij brief van 4 januari 2011 heeft verweerder de rechtbank nog een aantal stukken toegezonden. Verweerder heeft daarbij kenbaar gemaakt dat om gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, kennisneming van deze stukken beperkt dient te blijven tot de rechtbank. Bij uitspraak van 11 januari 2011 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat beperking van de kennisneming van de in die beslissing aangeduide stukken, het proces-verbaal
PL 23340/02-006003 en mutatie 05-048652, gerechtvaardigd is.
Vervolgens heeft de rechtbank eiser gevraagd of hij, conform artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb er mee kan instemmen dat de rechtbank uitspraak doet op grond van voornoemde stukken. Bij brief van 14 januari 2010 heeft eiser hiermee ingestemd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 januari 2011, waar eiser, vergezeld van zijn partner, is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. A.F. Quaedvlieg.
2.1. Bij brief van 4 mei 2010 heeft eiser verweerder verzocht om inzage in en daarnaast het verstrekken van afschriften van alle politiegegevens betreffende hemzelf en zijn partner inzake incidenten vanaf 1999.
2.2. Verweerder heeft het verzoek van 4 mei 2010 aangemerkt als een verzoek, zoals
bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Vervolgens heeft verweerder eiser uitgenodigd om op 18 juni 2010 kennis te nemen van de hem en zijn partner betreffende politiegegevens. Op 18 juni 2010 is eiser verschenen op het politiebureau te Heythuysen en heeft hij inzage gehad in de politiegegevens. Aan eiser zijn afschriften van een aantal (geanonimiseerde) registraties verstrekt.
2.3. Op 24 juni 2010 is aan eiser op zijn verzoek nog een aantal documenten verstrekt.
Bij besluit van 24 juni 2010 is voorts aan eiser medegedeeld dat ingevolge artikel 8, zesde lid, van de Wpg aan eiser en zijn partner enkel politiegegevens mogen worden verstrekt binnen een termijn van vijf jaar na datum van de eerste verwerking.
2.4. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Hij voert aan dat hij zich er niet mee kan verenigen dat verweerder hem geen gegevens, ouder dan vijf jaar na de datum van eerste verwerking, verstrekt. Eiser stelt deze gegevens nodig te hebben voor een in november 2009 aangespannen zaak bij de Hoge Raad.
2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt onder politiegegeven verstaan:
elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wpg wordt onder politietaak verstaan: de taken bedoeld in de artikelen 2, en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg wordt onder verwerken van politiegegevens verstaan:
elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Wpg wordt onder verstrekken van politiegegevens verstaan: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wpg wordt onder ter beschikking stellen van politiegegevens verstaan: het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wpg wordt onder verantwoordelijke verstaan, voor zover hier van belang:
1. bij een regionaal politiekorps: de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993(…).
Artikel 2, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat deze wet van toepassing is op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
Artikel 3 van de Wpg bepaalt:
1. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
2. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
3. Politiegegevens worden uitsluitend voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze wet daar uitdrukkelijk in voorziet.
4. Bij de verwerking van politiegegevens op grond van de artikelen 9, 10 en 12 worden de herkomst van de gegevens en de wijze van verkrijging vermeld.
Artikel 8 van de Wpg bepaalt (voor zover van belang):
1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
2. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
3. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
4. (...)
5. (...)
6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wpg worden - voor zover van belang - de ingevolge artikel 8, zesde lid, verwijderde politiegegevens gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wpg deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.
In artikel 27, eerste lid, van de Wpg is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. gewichtige belangen van derden;
c. de veiligheid van de staat.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wpg kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bericht de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Artikel 37, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed.
Het derde lid bepaalt dat de verantwoordelijke zorg draagt dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Artikel 29, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2.7. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde gegevens. Zoals de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting heeft medegedeeld, betreft het besluit tot weigering van 24 juni 2010 enkel de kennisneming van deze gegevens. Verweerder beschikt, buiten de gegevens die al aan eiser zijn verstrekt, alleen nog over deze gegevens betreffende eiser en zijn partner .
2.8. De rechtbank overweegt dat verweerder eisers verzoek om kennis te kunnen nemen van de op hem en zijn partner betrekking hebbende politiegegevens heeft aangemerkt als een verzoek zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. De rechtbank kan zich met dit standpunt van verweerder verenigen.
2.9. De artikelen 25 tot en met 31 van de Wpg hebben betrekking op de rechten van de betrokkene van wie de politiegegevens zijn vastgelegd. Het recht op kennisneming door de betrokkene, zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg, vindt, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel (zie Kamerstukken II 2005-2006, 30327, nr. 3), zijn basis in het recht van een ieder op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dit recht is volgens de Memorie van Toelichting bij dit artikel terug te voeren op het ook in internationale verdragen vastgelegde beginsel, dat degene, over wie persoonsgegevens worden vastgelegd, in de gelegenheid wordt gesteld tot kennisneming van die gegevens, mede met het oog op de uitoefening van zijn rechten tot verbetering of verwijdering van die gegevens. Dit brengt mee dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden vastgelegd en, zo nodig, deze vastlegging in rechte aan te vechten. De verantwoordelijke is verplicht op het verzoek te antwoorden, of en zo ja, welke de betrokkene betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. Het verzoek tot verbetering of verwijdering is opgenomen in artikel 28 van de Wpg. Uit het voorgaande volgt dat degene die om kennisneming van vastgelegde gegevens vraagt daar in beginsel recht op heeft. Indien sprake is van de in artikel 27 van de Wpg genoemde uitzonderingen worden de gevraagde gegevens geweigerd.
2.10. De rechtbank maakt uit het bestreden besluit en met name uit het verweerschrift op dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het kennis geven aan eiser van de op hem en zijn partner betrekking hebbende politiegegevens ook onder het begrip verwerking valt in de zin van artikel 3, onder c, van de Wpg en dat dientengevolge de toegang tot de gegevens ingevolge artikel 8, zesde lid, van de Wpg is afgesloten, behoudens verwerking met het oog op de in artikel 14, eerste lid, van de Wpg genoemde, doch in dit geval niet toepasselijke, doeleinden. Verweerders standpunt impliceert voorts dat artikel 25 van de Wpg geen betrekking heeft op politiegegevens, welke ingevolge artikel 8, zesde lid, zijn verwijderd.
2.11. De rechtbank overweegt dat artikel 8 en volgende van de Wpg betrekking hebben op de verwerking van politiegegevens met het oog op de uitvoering van de politietaak. Het gaat hierbij om taken die de politie op grond van artikel 2 van de Politiewet uitvoert. In genoemde artikelen is onder meer geregeld dat gegevens voor een bepaalde periode beschikbaar zijn voor verwerking. Artikel 8 van de Wpg spitst zich toe op de dagelijkse politietaak. Zoals uit artikel 8, zesde lid, van de Wpg dient te worden opgemaakt, worden uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking de gegevens verwijderd uit de bestanden. Volgens de Memorie van toelichting bij artikel 8 van de Wpg betekent dit dat de politiegegevens niet meer toegankelijk zijn voor de medewerkers van politie voor verdere verwerking in het kader van de dagelijkse politietaak. De desbetreffende gegevens worden ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wpg echter nog wel bewaard en kunnen met het oog op het in die bepaling genoemde doel alsnog worden verwerkt.
2.12. De rechtbank overweegt dat, zoals blijkt uit artikel 1, onderdeel c, van de Wpg, onder het begrip verwerking onder meer valt het verstrekken en ter beschikking stellen van gegevens. Zoals uit de Memorie van Toelichting bij artikel 1, onderdeel d, respectievelijk e, van de Wpg blijkt, maakt de Wpg een onderscheid tussen het verstrekken van gegevens binnen en buiten de politieorganisatie. Het begrip ter beschikking stellen wordt gehanteerd voor de verstrekking van gegevens binnen de politie en de Koninklijke marechaussee. Indien de verstrekking van gegevens aan anderen dan de politie en de Koninklijke marechaussee plaatsvindt, spreekt de wet van het verstrekken van gegevens. Bij en krachtens de artikelen 16 tot en met 24 van de Wpg is bepaald aan welke derden, zowel personen als instanties met wie of waarmee de politie in een of andere vorm samenwerkt, politiegegevens moeten of mogen worden verstrekt. Kennisgeving van politiegegevens aan degene op wie deze politiegegevens betrekking hebben, wordt daarbij niet vermeld. Evenmin is in te zien dat met het bepaalde in de artikelen 8 en 14 van de Wpg is beoogd om de reikwijdte van artikel 25 van de Wpg te beperken.
2.13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan de bepalingen van de Wpg omtrent verwerking in relatie tot artikel 25 van de Wpg en zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de toepassing van artikel 25 van de Wpg beperkt kan worden door artikel 8, zesde lid, van de Wpg. Het besluit van verweerder dat op basis van artikel 8, zesde lid, van de Wpg geweigerd moest worden eiser kennis te laten nemen van de hem en zijn partner betreffende politiegegevens die betrekking hebben op een termijn van vijf jaar na de datum van eerste verwerking, kan gelet op het vorenstaande, dan ook geen stand houden.
2.14. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt voorts, dat verweerder aan eiser het door betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2011
w.g. mr. M.M. van Utteren-Hoving,
griffier w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 25 februari 2011
AC
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.