ECLI:NL:RBROE:2011:BP4829

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/816305-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond verklaard door kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 februari 2011 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift was gericht tegen een bevel van de officier van justitie om celmateriaal van de veroordeelde af te nemen voor DNA-onderzoek. De veroordeelde had niet voldaan aan de voorwaarden van een OM-transactie, waarbij zij een werkstraf had uitgevoerd maar de schadevergoeding niet had betaald. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die op het moment van het delict 15 jaar oud was, niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en dat het feit, een schoolruzie, van geringe ernst was. De kinderrechter oordeelde dat het openbaar ministerie geen goede motivering had gegeven voor het bevel tot DNA-afname, vooral omdat het OM eerder had gekozen voor een transactie buiten de rechter om. De kinderrechter verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen. De beslissing werd genomen na een behandeling in raadkamer op 26 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en haar raadsman aanwezig waren. De kinderrechter concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van de veroordeelde en de aard van het delict, geen rechtvaardiging boden voor het afnemen van DNA-materiaal.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer: 04/816305-10
Rekestnummer: 10/1524
Beschikking van de kinderrechter, op het op 28 december 2010 bij deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift op de voet van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna de Wet), van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
domicilie kiezende te 6041 HV Roermond, Willem II singel 76, ten kantore van diens raadsman, mr. M.F.E. Sprenkels,
hierna te noemen: veroordeelde.
Het bezwaarschrift is in raadkamer behandeld op 26 januari 2011.
Gehoord is de officier van justitie;
Tevens zijn veroordeelde, bijgestaan door diens raadsman, mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat te Roermond en de moeder van veroordeelde, gehoord.
Het bezwaarschrift richt zich tegen het bevel van de officier van justitie op grond waarvan celmateriaal van veroordeelde wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen verdachte (met bovenvermeld parketnummer) en van voornoemd bezwaarschrift.
De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Veroordeelde is op 20 september 2010 door de kinderrechter veroordeeld ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen tot een werkstraf.
Op 17 november 2010 heeft de officier van justitie bevolen dat van veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. Op 15 december 2010 is het celmateriaal bij veroordeelde afgenomen.
Standpunt van de verdediging
Veroordeelde heeft tijdens een OVJ-zitting d.d. 6 mei 2010 een transactievoorstel geaccepteerd in verband met openlijke geweldpleging. Veroordeelde heeft het transactievoorstel geaccepteerd en een werkstraf verricht van 16 uur. Zij heeft echter de schade niet kunnen vergoeden, omdat zij haar baantje is verloren. De officier van justitie heeft veroordeelde vervolgens gedagvaard, waarna de kinderrechter haar vervolgens veroordeelde tot eenzelfde werkstraf. De rechtbank heeft de civiele vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Veroordeelde stelt zich op het standpunt dat het OM de zaak kennelijk buiten de rechter om wilde afdoen. Daardoor zou ook de Wet toepassing missen, hetgeen derhalve een bewuste keuze was van het OM. Het enkele feit dat veroordeelde niet volledig heeft voldaan aan het aangeboden transactievoorstel, mag niet met zich meebrengen dat vervolgens de Wet wel toepassing kent.
Daarnaast kan gezien de leeftijd van veroordeelde ten tijde van het plegen van het strafbaar feit, de reële ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan (schoolruzie met klasgenootjes), en de mate van waarschijnlijkheid van recidive (die als nihil kan worden beschouwd), een DNA-onderzoek – gezien de gegeven omstandigheden – niet worden gerechtvaardigd
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat indien veroordeelde aan de transactievoorwaarden had voldaan, er geen DNA zou worden bepaald. Veroordeelde heeft weliswaar de transactievoorwaarden geaccepteerd, maar heeft slechts alleen de werkstraf verricht. De voorwaarden om de schade te vergoeden is veroordeelde niet nagekomen. De officier van justitie is van oordeel dat door het niet nakomen van alle voorwaarden de zaak terecht is aangebracht bij de kinderrechter. Op grond van de veroordeling door de kinderrechter is een bevel DNA-onderzoek dan ook gerechtvaardigd.
De officier van justitie is van mening dat, gezien vorenstaand verloop van de zaak en de omstandigheden ten tijde van het begaan van het strafbare feit: de jeugdige leeftijd van veroordeelde, de aard van het feit (ruzie op school) en het blanco strafblad van veroordeelde, het bezwaarschrift gegrond verklaard dient te worden.
De beoordeling
Artikel 2, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg het vonnis gewezen heeft, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA profiel.
Op de regel genoemd in artikel 2, eerste lid van de Wet bestaan twee uitzonderingen, waarvan thans alleen de uitzondering van artikel 2, eerste lid sub b van belang is. Volgens deze bepaling wordt een DNA-profiel opgemaakt en verwerkt, tenzij “redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en het verwerken van zijn DNA profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde”.
De Hoge Raad (13 mei 2008, LJN BC8231) heeft in haar arrest overwogen dat de Wet geen generieke uitzondering voor minderjarigen bevat. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), worden ontleend.
De kinderrechter is van oordeel dat in de onderhavige situatie het openbaar ministerie zelf al een afweging heeft gemaakt door aan veroordeelde in eerste instantie een zogenaamde OM-transactie aan te bieden. Het openbaar ministerie heeft de onderhavige strafzaak kennelijk af willen doen buiten zitting en heeft met die keus, met in achtneming van de Wet en de daarin opgenomen clausules, tevens geoordeeld dat opname en registratie van DNA-materiaal van veroordeelde niet noodzakelijk was. Veroordeelde is op het transactieaanbod ingegaan, doch heeft niet aan de voorwaarden tot schadevergoeding kunnen voldoen, hetgeen heeft geleid tot een veroordeling door de kinderrechter.
Nu het openbaar ministerie in eerste instantie de onderhavige strafzaak afwilde doen buiten het bereik van de Wet, is de kinderrechter, van oordeel dat het openbaar ministerie, zonder goede motivering, niet meer na een uiteindelijke veroordeling door de rechter, alsnog een bevel tot afname van DNA-materiaal kan geven.
In het onderhavige geval was veroordeelde net 15 jaar ten tijde van het plegen van het feit. Veroordeelde was nog niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen en tot op heden is veroordeelde niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld betreft een typische meidenruzie in de nabijheid van school. De aanvankelijke keuze van het openbaar ministerie om de zaak met een transactie af te doen was dan ook passend. Uit het onderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming kan worden geconcludeerd dat nadere raadsbemoeienis of begeleiding door de jeugdreclassering niet is geïndiceerd. De enkele reden van het openbaar ministerie om de zaak te dagvaarden was gelegen in de niet betaalde schadevergoeding. De kinderrechter heeft het verzoek tot schadevergoeding echter niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan onderbouwing.
Gelet op al deze omstandigheden in samenhang bezien, zal de kinderrechter het bezwaarschrift gegrond verklaren.
Beslissing
De kinderrechter:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt de officier van justitie er voor zorg te dragen dat het op 15 december 2010 bij veroordeelde afgenomen celmateriaal zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, kinderrechter in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier en uitgesproken op 9 februari 2011.