ECLI:NL:RBROE:2011:BP3325

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98336 / HA ZA 10-12
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de sector civiel in ontslagzaak bestuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond is behandeld, gaat het om de bevoegdheid van de sector civiel in een ontslagzaak van een bestuurder. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L.W.G. Houtakkers, heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Aqua Terra B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. T. van den Bout. De vordering betreft een verklaring voor recht dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, alsmede een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 november 2010 aan partijen de vraag voorgelegd of de vordering door de sector civiel of door de kantonrechter behandeld moet worden. De rechtbank heeft daarbij voorlopig geoordeeld dat de vordering louter arbeidsrechtelijke vragen betreft, wat betekent dat de kantonrechter bevoegd is.

De rechtbank heeft overwogen dat de vordering van de eiser geen vragen betreft die onder het vennootschapsrecht vallen, maar uitsluitend onder het arbeidsrecht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek, dat de rechtsvragen rondom kennelijk onredelijk ontslag regelt. De rechtbank concludeert dat er geen bepalingen uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op deze vordering, en dat de zaak daarom moet worden verwezen naar de kantonrechter.

De beslissing van de rechtbank is dat de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, wordt verwezen naar de rolzitting van de sector kanton op 15 februari 2011. Partijen hoeven niet te verschijnen op deze rolzitting, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure verder zal worden voortgezet. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R. Kluin op 2 februari 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 98336 / HA ZA 10-12
Vonnis van 2 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.L.W.G. Houtakkers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AQUA TERRA B.V.,
gevestigd te Heel,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. T. van den Bout.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aqua Terra B.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2011
- de akte van 15 december 2010 zijdens [eiser],
- de antwoordakte van Aqua Terra B.V.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling ter zake de bevoegdheid van de sector civiel
2.1. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 november 2010 aan partijen de vraag voorgelegd of de onderhavige vordering moet worden behandeld en beslist door de sector civiel of door de kantonrechter. Daarbij heeft de rechtbank aan partijen het voorlopige oordeel voorgelegd, dat de voorliggende vordering louter en alleen een arbeidsrechtelijke kwestie lijkt te betreffen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren, wat beide hebben gedaan.
2.2. [eiser] stelt dat de sector civiel van de rechtbank bevoegd is te oordelen ook over de arbeidsrechtelijke aspecten als gevolg het ontslagbesluit, tenzij partijen anders zijn overeengekomen en ontslag is aangezegd in strijd met een wettelijk ontslagverbod. [eiser] wijst daarbij op de zogenaamde 15 april arresten, arresten van 15 april 2005 waarin de Hoge Raad -kort gezegd- heeft geoordeeld dat met het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit tegelijkertijd een einde wordt gemaakt aan de arbeidsovereenkomst.
2.3. Aqua Terra B.V. concludeert tot verwijzing naar de kantonrechter.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter en heeft daartoe als volgt overwogen.
De vordering van [eiser] strekt tot het geven van een verklaring voor recht dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag alsmede tot het betalen van schadevergoeding op die grond. Met die vordering worden rechtsvragen aan de rechtbank voorgelegd die worden beheerst door het arbeidsrecht en niet door het vennootschapsrecht. De vragen of sprake is van kennelijk onredelijk ontslag en of op die grond plaats is voor schadevergoeding, worden namelijk beheerst door artikel 7:681 BW. Er zijn bij de beoordeling van de voorliggende vordering geen bepalingen uit Boek 2 BW aanwijsbaar die bepalend (zouden kunnen) zijn bij de beantwoording van de vraag naar de toewijsbaarheid van de vordering. Om die reden is geen sprake van een “rechtsvordering betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder” als bedoeld in artikel 2:241 BW. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een rechtsvordering betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder als werknemer.
De omstandigheid dat de Hoge Raad in de al genoemde 15 april arresten heeft geoordeeld, dat een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit tevens beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder tot gevolg heeft, maakt dat niet anders. Met deze jurisprudentie van de Hoge Raad is namelijk alleen tot uitdrukking gebracht, dat het (vennootschapsrechtelijk) besluit tot ontslag een dubbel rechtsgevolg heeft, namelijk ontslag als statutair bestuurder (welk onderwerp speelt in de relatie vennootschap-bestuurder en wordt beheerst door het vennootschapsrecht van Boek 2 BW) en tot ontslag als werknemer (welk onderwerp speelt in de relatie vennootschap-werknemer en wordt beheerst door het arbeidsrecht van Boek 7 BW). Uit dit dubbele rechtsgevolg volgt niet dat het vennootschapsrechtelijk ontslag zou worden beheerst door Boek 7 BW of dat het arbeidsrechtelijk ontslag zou worden beheerst door Boek 2 BW. Evenmin zegt het iets over de invulling van de competentiebepaling van art. 2:241 BW. De maatstaf daar is gebaseerd op de voorliggende vordering en niet op de rechtsgevolgen van het achterliggende ontslagbesluit. Nu de hier voorliggende vordering geen aan Boek 2 gerelateerde vragen voorlegt maar alleen rechtsvragen die worden beheerst door het arbeidsrecht (art. 7:681 BW), moet worden geoordeeld dat de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter, omdat geen vordering voorligt als bedoeld in artikel 2:241 BW.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Roermond op dinsdag 15 februari 2011 om 10:00 uur,
3.2. wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.3. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.