ECLI:NL:RBROE:2011:BP1256

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98755 / HA ZA 10-73
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen door geldschieters aan projectontwikkelaar met betrekking tot gemeenschap van goederen

In deze zaak vorderen de eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], de terugbetaling van leningen die zij hebben verstrekt aan verschillende vennootschappen van gedaagde sub 1, die zich bezighouden met de handel in onroerend goed. De rechtbank Roermond heeft op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers hun vorderingen baseerden op verschillende geldleningen die zijn verstrekt aan de gedaagden. De rechtbank oordeelt dat de leningen die zijn aangegaan op naam van een ander, niet door een deelgenoot van de gemeenschap kunnen worden gevorderd, omdat er geen directe actie mogelijk is. Dit betekent dat de eisers niet rechtstreeks kunnen vorderen van de gedaagden, omdat de contractuele relatie met de gedaagden via een derde, de heer [B.], loopt. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af, omdat zij niet als contractspartij zijn aangemerkt in de relevante leenovereenkomsten. De rechtbank concludeert dat de eisers zich tot de heer [B.] moeten wenden om hun belangen te behartigen, en dat zij niet zelfstandig vorderingen kunnen instellen tegen de gedaagden. De rechtbank wijst ook de vorderingen in reconventie van de gedaagden af, die zich beroepen op overmacht en gewijzigde omstandigheden, omdat de gevolgen van de kredietcrisis voor rekening en risico van de ondernemer komen. De rechtbank veroordeelt de gedaagden tot betaling van de proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 98755 / HA ZA 10-73
Vonnis van 12 januari 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats]
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.J. Bos,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VASTGOED 52 B.V.,
gevestigd te Herten,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELEGGINGS MAATSCHAPPIJ [bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd te Herten,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VASTGOED 53 B.V.,
gevestigd te Herten,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VASTGOED XII B.V.,
gevestigd te Herten,
6, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROJEKTONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ [bedrijfsnaam] B.V.
gevestigd te Herten,
7 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZWIJNDRECHT VASTGOED B.V.
gevestigd te Roermond,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VAST GOED ROERMOND B.V.,
gevestigd te Roermond,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VASTGOED XI B.V.,
gevestigd te Roermond,
10 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] VASTGOED 51 B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie
advocaat mr. G.J.A. van Dinter
Partijen worden met hun achternaam aangeduid
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure is te kennen uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
- het vonnis van 26 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2010
2. Het geschil
2.1. [gedaagde sub 1] en de aan hem gelieerde gedaagde vennootschappen houden zich bezig met de handel in onroerend goed. Ten behoeve van de (top) financiering daarvan hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] direct en indirect leningen verstrekt. [gedaagden] zijn in gebreke met de rentebetalingen daarop alsmede met de aflossing daarvan.
2.2. Het gaat om de volgende notarieel vastgelegde geldleningen.
- Bij akte van 15 juli 2005 is door [eiser sub 1] een geldlening aan gedaagden sub 2, 3 en 4 verstrekt van 3.000.000 euro tegen een rente van 10% per jaar welke in drie termijnen van 1.000.000 euro op 1 juli 2006, 1 juli 2007 en 1 juli 2008 zou worden terugbetaald. De rente en aflossingen zouden volgens de akte voor 50% op een ten name van de heer [V.] gestelde rekening worden gedaan en voor 50% op een ten name van [eiser sub 1] gestelde rekening. De betreffende gedaagden zijn in gebreke gebleven om de laatste termijn van 500.000 euro aan [eiser sub 1] af te lossen evenals de rente daarover. [eiser sub 1] vordert dit bedrag en de rente daarover vanaf 1 juli 2008, welke per 1 januari 2010 is berekend op 77.653,69 euro.
- Bij akte van geldlening van 13 april 2006 is door de heer [B.] een geldlening aan gedaagden sub 2, 3, 4 en 10 verstrekt van 4.500.000 euro tegen een rente van 10% per jaar, welke in drie termijnen van 1.500.000 euro op 1 april 2007, 1 april 2008 en 1 april 2009 zou worden terugbetaald. De rente en aflossingen zouden volgens de akte geheel op een ten name van [B.] gestelde rekening worden gedaan. [B.], [V.], de heer [v L.] en [eiser sub 1] zijn een samenwerkingsverband overeengekomen (de als bijlage 3 bij dagvaarding overgelegde akte van deelgerechtigdheid is niet gedateerd en ondertekend) waarbij [B.] als penvoerder en trustee zou optreden en in de akte van geldlening zou worden vermeld, maar dat alle rechten en plichten zouden worden verdeeld. Daarbij is het aandeel van [eiser sub 1] bepaald op 1.500.000 euro. De betreffende gedaagden zijn in gebreke gebleven om de derde aflossingtermijn alsmede de rente vanaf de tweede aflostermijn op 1 april 2007 (aan [B.]?) te voldoen. [eiser sub 1] vordert zijn aandeel daarin (een derde deel) ad 500.000 euro en de rente, welke per 1 januari 2010 is berekend op 204.395,34 euro.
- Bij akte van 27 maart 2007 is door [B.], [eiser sub 2] en de heer [K.] een geldlening aan gedaagden sub 3, 5 en 6 verstrekt van 2.000.000 euro tegen een rente van 10% per jaar welke in twee termijnen van 1.000.000 euro op 1 maart 2008 en 1 maart 2009 zou worden terugbetaald. Zowel de leendelen zouden voor 5/20e deel door [eiser sub 2] worden voldaan evenals dat de rente en aflossingen voor 5/20e deel op een ten name van [eiser sub 2] gestelde rekening zou worden betaald. De betreffende gedaagden zijn in gebreke gebleven om een deel van de laatste termijn van 175.000 euro aan [eiser sub 2] af te lossen evenals rente daarover. [eiser sub 2] vordert dit bedrag vermeerderd met de rente vanaf 1 september 2008, welke per 1 januari 2010 is berekend op 15.468,20 euro.
- Bij akte van 4 november 2005 is door [B.] een geldlening aan gedaagden sub 7, 8 en 9 verstrekt van 6.000.000 euro tegen een rente van 10% per jaar welke in drie termijnen van 2.000.000 euro op 1 november 2006, 1 november 2007 en 1 november 2008 zou worden terugbetaald. De rente en aflossingen zouden volgens de akte geheel op een ten name van [B.] gestelde rekening worden gedaan. [eiser sub 2] stelt dat hij met [B.] en [V.] een samenwerkingsverband is overeengekomen, waarbij zijn aandeel was bepaald op 2.000.000 euro. De betreffende gedaagden zijn in gebreke gebleven in de betaling van de rente en aflossingen. [eiser sub 2] stelt per 1 januari 2010 recht te hebben op 781.316,42 euro inclusief rente.
2.3. In alle vier de leningakten heeft [gedaagde sub 1] zich privé borg gesteld voor de terugbetaling van de leningen tot ten hoogste de hoofdsom. Dat is gebeurd met schriftelijke instemming van zijn echtgenote. [eiser sub 2] en [eiser sub 1] stellen hun vorderingen ook (hoofdelijk) in tegen [gedaagde sub 1].
2.4. [gedaagden] voeren verweer en vorderen in reconventie de verklaring voor recht dat sprake was van overmacht of van gewijzigde omstandigheden, in welk laatste geval wordt verzocht de overeenkomst aldus te wijzigen dat de verplichtingen tot betaling worden opgeschort tot 31 december 2011. de nadere vorderingen en weren zullen bij de beoordeling worden besproken voor zover dat voor de begrijpelijkheid daarvan nodig is.
3. Beoordeling
Ten aanzien van de leningen van 13 april 2006 en 4 november 2005
3.1. Ten aanzien van de leningen van 13 april 2006 en 4 november 2005 is in de leenakte de heer [B.] als schuldeiser aangemerkt, zijnde de persoon die geld aan de [gedaagde sub 1] vennootschappen heeft geleend en bij uitsluiting wordt genoemd als de persoon aan wie dat terugbetaald wordt. Daarmee moet [B.] ten aanzien van deze leningen als de contractspartij van de betreffende [gedaagde sub 1] vennootschappen worden aangemerkt. Het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan [B.] geld hebben verstrekt om die leningen aan [gedaagden] te financieren en met [B.] afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling daarvan, betekent niet dat [eiser sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] een rechtstreeks vorderingsrecht op [gedaagde sub 1] verkrijgen tot voldoening van hun aandeel in de geldlening.
3.2. Een andere opvatting zou tot gevolg hebben dat aan [eiser sub 2] en [eiser sub 1] een zogenaamde action directe wordt toegekend. Deze rechtsfiguur heeft in het verzekeringsrecht (art. 7:954 BW) aldus een plaats gekregen dat bij een aansprakelijkheidsverzekering de benadeelde van een onrechtmatig handelen zich rechtstreeks voor zijn schade tot de verzekeraar van de pleger kan wenden. De redelijkheid daarvan dringt zich op voor het geval de pleger van de onrechtmatige daad in staat van insolventie komt te verkeren voordat de schade uitkering aan de benadeelde is voldaan. Zonder deze directe actie zou die uitkering in de boedel van het faillissement of de schuldsanering vallen en zou de benadeelde slechts een concurrente vordering op de boedel hebben.
3.3. Gelet op de ingrijpendheid van de action directe, moet aangenomen worden dat deze slechts mogelijk is als daar een wettelijke basis voor is. Die basis is van zodanig belang dat de rechtspraak tijdens de wordingsgeschiedenis van art. 7:954 BW niet bereid was om op de invoering daarvan vooruit te lopen (zie Hoge Raad 2 december 2005, NJ 2006, 152). Daarmee moet derhalve ook worden aangenomen dat in onderhavig geval aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen directe actie jegens [gedaagden] toekomt.
3.4. Het voorgaande wordt niet anders door de wetenschap van [gedaagden] dat de lening door meerdere personen werd verstrekt. De keuze van [gedaagden] en de geldgevers om [B.] als contractant van [gedaagden] aan te merken en de belangen van de geldgevers in een overeenkomst van deelgerechtigdheid op te nemen, is juridisch geoorloofd en heeft voor [gedaagden] het voordeel dat zij slechts één wederpartij hebben, terwijl het voor de deelgerechtigden (met uitzondering van [B.]) het nadeel heeft dat zij een iets groter insolventierisico lopen (namelijk niet alleen op insolventie van [gedaagden], maar ook van [B.]) alsmede dat zij voor de realisering van hun rechten afhankelijker zijn van [B.] (die dan ook in de akte van deelgerechtigdheid als Trustee wordt aangeduid).
3.5. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hun vordering gerechtvaardigd met verwijzing naar de leer van de samengestelde rechtsverhoudingen. Die leer houdt kortweg in dat gebeurtenissen in de ene rechtsverhouding gevolgen kunnen hebben voor een daaraan zeer nauw gelieerde rechtsverhouding. In onderhavig geval zou bijvoorbeeld denkbaar zijn dat als de vordering van [B.] tot terugbetaling van de lening zou zijn verjaard, dat de deelgerechtigden jegens [B.] de gevolgen daarvan tegen zich moeten laten gelden. Als [eiser sub 2] en [eiser sub 1] menen dat de wanprestatie van [gedaagden] jegens [B.] tot gevolg zou hebben dat zij een zelfstandig vorderingsrecht jegens [gedaagden] verkrijgen, acht de rechtbank dat met [gedaagden] een onjuiste toepassing van deze leer.
3.6. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren subsidiair aan dat als er dan geen contractuele mogelijkheid tot incasso jegens [gedaagden] bestaat, [gedaagden] jegens hen dan toch in elk geval onrechtmatig handelen door hun verplichtingen jegens [B.] niet na te komen. De rechtbank oordeelt hierover dat inderdaad een toerekenbaar tekortschieten van [gedaagden] jegens [B.] tegenover de deelgerechtigden onrechtmatig kan zijn. Dat is echter alleen zo onder bijzondere omstandigheden. Het aannemen van een dergelijke onrechtmatigheid vormt namelijk een inbreuk op de bij contract geregelde positie van zowel [gedaagde sub 1] als van [B.]. In onderhavig geval klemt dat temeer nu [B.] mede ten behoeve van eisers een vordering tegen [gedaagde sub 1] heeft ingesteld en de behandeling van die vordering uit hoofde van wanprestatie voorrang verdient boven die van eisers op [gedaagde sub 1] uit hoofde van onrechtmatige daad. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot het aannemen van onrechtmatigheid van [gedaagde sub 1] jegens [eiser sub 2] en [eiser sub 1] kunnen leiden.
3.7. Primair ligt het voor de hand dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich tot [B.] wenden en hun belangen via hem laten behartigen. In het dossier blijkt dat zij gepoogd hebben om het vorderingsrecht van [B.] aan zich te laten cederen. Omdat [B.] en [v L.] niet instemden met een cessie omdat dit hun rechten kon schaden, is die cessie achterwege gebleven. Tijdens de comparitie bleek evenwel ook dat [B.] zelf een procedure tegen [gedaagden] is begonnen om zijn rechten uit de leningen geldend te maken. De raadsman van [gedaagden] deelde op de comparitie mee dat er vergevorderde onderhandelingen zijn om tot een oplossing te komen. Daarbij is volgens die raadsman aan de orde om de aandelen van de vennootschappen waarin zich de onroerende zaken bevinden en waarvoor de topfinanciering is verstrekt, aan [B.] over te dragen onder voorwaarde dat hij de leendelen aan de deelgerechtigden zou aflossen. Opmerkelijk was dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van deze onderhandelingen niet op de hoogte stelden te zijn, hetgeen op een ernstig communicatieprobleem tussen hen en [B.] duidt. In de hele juridische constructie waarin onderhavige financiering in het vat is gegoten, ligt echter besloten dat zij zich dan tot [B.] wenden, veeleer dan om los daarvan een geheel eigen koers te varen.
3.8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met betrekking tot de leningen van 13 april 2006 en 4 november 2005 zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van de leningen van 15 juli 2005 en 27 maart 2007
3.9. De leningen van 15 juli 2005 en 27 maart 2007 onderscheiden zich van de beide andere leningen doordat [eiser sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] wel als contractspartij zijn opgenomen: in de lening van 15 juli 2005 uitsluitend [eiser sub 1] en in die van 27 maart 2007 [eiser sub 2] samen met [B.] en [K.]. Het hoofdverweer van [gedaagden] is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, althans die vorderingen moeten worden afgewezen omdat de leningen steeds zijn verstrekt door meerdere geldgevers en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ten aanzien van hun onverdeelde aandeel daarin niet beheersbevoegd zijn. Voor zover zij dat wel zouden zijn, kunnen zij niet slechts hun eigen aandeel vorderen, omdat er slechts één vorderingsrecht bestaat dat uitsluitend aan de gemeenschap toekomt. Meer subsidiair voeren [gedaagden] aan dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] niet ontvankelijk zijn omdat de overige deelgenoten in de leningen hun vorderingsrechten jegens [gedaagden] voorlopig hebben opgeschort en de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staat dat zij desondanks hun vordering instellen.
3.10. Ten aanzien van de lening van 15 juli 2005 schieten deze verweren in elk geval tekort. [eiser sub 1] is in die lening de enig genoemde schuldeiser en hij moet derhalve gerechtigd worden geacht om de contractuele rechten uit de geldleningsovereenkomst geldend te maken. Het feit dat [V.] de aanspraak op aflossing en rente op de op zijn naam gestelde rekening opschort, hoeft [eiser sub 1] niet te verhinderen om de inlossing van de lening te vorderen voor zover het dient te geschieden op een ten name van hem gestelde rekening. Zonder een uitdrukkelijke regeling daarover in de akte, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom [eiser sub 1] gebonden zou zijn aan de bewilliging van [V.] jegens [gedaagden] om de terugbetaling op zijn rekening op te schorten. Ook is niet begrijpelijk waarom [eiser sub 1] alleen mede namens [V.] zou kunnen optreden. Hoewel de onderlinge verhouding tussen [eiser sub 1] en [V.] wellicht als een gemeenschap kan worden geduid, komt dat in de akte geheel niet tot uitdrukking. Alsdan staan [gedaagden] buiten eventuele contractuele restricties tussen [eiser sub 1] en [V.], tenzij zij daarvan zodanig op de hoogte waren dat negatie daarvan in hun relatie met [eiser sub 1] jegens [V.] onrechtmatig zou zijn. Nu [gedaagden] daarover evenwel niets hebben gesteld, kan dat niet worden aangenomen. Daarnaast vordert [eiser sub 1] alleen het bedrag dat aan hem dient te worden uitbetaald en is niet gesteld of in te zien welk belang van [V.] hij daarmee schaadt.
3.11. Voor wat betreft de lening van 27 maart 2007 is juist dat deze is verstrekt door drie personen, die tezamen als schuldeiser in enkelvoud worden aangeduid. Daarbij wordt de hoofdsom van 2.000.000 euro in onverdeelde aandelen gesplitst, waar tegenover staat dat die aandelen als afzonderlijke leningen worden benoemd. De vraag is of [eiser sub 2] met betrekking tot deze lening dan wel gerechtigd is om zijn aandeel in de lening afzonderlijk te vorderen, dan wel gebonden is aan het feit dat de andere deelgenoten in de lening hun rechten uit de leenovereenkomst opschortten. Het antwoord op deze vraag hangt ervan af of de geldschieters als afzonderlijke partijen zijn te beschouwen of dat hun vorderingsrecht als een gemeenschap is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat aan de leenakte onvoldoende argumenten zijn te ontlenen om aan te nemen dat partijen beoogd hebben om een gemeenschap tussen de geldschieters in het leven te roepen. Hoewel daarvoor in de aanduiding van schuldeiser in enkelvoud enige steun is te vinden, ontbreken er voor het overige bepalingen die de onderlinge verhouding van deelgenoten zouden regelen. Voorts is een geldlening een bij uitstek deelbare verbintenis en zijn de verbintenissen jegens de individuele schuldeisers eenvoudig te bepalen, zodat ook om die reden geen aanleiding is om van een gemeenschap uit te gaan. Tenslotte komt het ook niet geheel consequent over dat [gedaagden] zich met betrekking tot de leningen van 13 april 2006 en 4 november 2005 beroepen op de strikte tekst van de overeenkomst, waarin uitsluitend [B.] als schuldeiser is genoemd, en de gestelde deelgerechtigdheden betwisten, maar in onderhavig geval, nu het goed uitkomt, een gemeenschap tussen de schuldeisers met alle middelen rechtens willen aantonen. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat van [gedaagden] hadden mogen worden verwacht dat als zij een gemeenschap tussen de geldgevers hadden beoogd, zij dit expliciet(er) in de leenakte tot uitdrukking hadden gebracht. Voorts is overigens door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betwist dat een dergelijke bij een gemeenschap passende beheersovereenkomst bestaat en hebben [gedaagden] hun stellingen daaromtrent ook onvoldoende concreet gemaakt om een bewijsopdracht te rechtvaardigen.
3.12. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser sub 1] tot nakoming jegens hem van de akte van 15 juli 2007 en van [eiser sub 2] tot nakoming jegens hem van de akte van 27 maart 2007 in beginsel toewijsbaar is. [gedaagden] hebben aangevoerd dat de betreffende projecten ernstig getroffen zijn door de kredietcrisis van 2008 en dat het thans in strijd met de redelijkheid en de billijkheid zou zijn om onverkorte nakoming te verlangen. [gedaagden] doen een beroep op overmacht en vorderen in reconventie om wegens gewijzigde omstandigheden de gevolgen van de overeenkomst aldus te wijzigen dat de betalingsverplichtingen worden opgeschort tot 31 december 2001, althans tot een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum.
3.13. De rechtbank wijst deze beroepen en het in voorwaardelijke reconventie gevorderde af. In de eerste plaats is de hoofdregel dat wijzigingen in economische omstandigheden voor rekening en risico komen van de ondernemer. De gevolgen van de kredietcrisis waren weliswaar ingrijpend en komen zelden in die heftigheid voor, maar waren wel degelijk als mogelijkheid te voorzien, evenals dat de risico’s erop waren te beperken. Zo hadden [gedaagden] de terugbetalingen afhankelijk kunnen stellen van de snelheid waarmee het project rendabel werd of hadden zij anderszins de leningen risicodragend kunnen maken. Door dat niet te doen en de financiering als lening te construeren in plaats van als participatie, kwamen aan [gedaagden] zowel de kansen op een snellere verkoop / hogere winst toe alsook die op een stagnerende verkoop / lagere winst of zelfs verlies.
3.14. Daarnaast hebben [gedaagden] geheel niet onderbouwd dat zij niet tot inlossing van hun verplichtingen in staat zijn. Blijkbaar verwacht [gedaagde sub 1] dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] hun rechten als schuldeisers opschorten zonder zelf zodanige informatie omtrent zijn financiële positie aan die schuldeisers te verstrekken, dat deze daarvan de redelijkheid inzien. Deze opstelling getuigt niet van goed schuldenaarschap. In deze lijn is het ook niet respectvol van [gedaagde sub 1] jegens de mensen die vertrouwen in hem hebben gesteld en (via zijn BV’s) veel geld aan hem hebben geleend, om zonder duidelijke reden en aankondiging verstek te laten gaan bij de comparitie. De rechtbank kan er daarom begrip voor opbrengen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet bereid zijn om mee te werken aan voeging van onderhavige procedure met die tussen [B.] en [gedaagden], zoals door [gedaagden] verzocht. Het verzoek daartoe is bij deze dan ook afgewezen.
3.15. Naast veroordeling van de contracterende vennootschappen vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tevens de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] in privé, welke aansprakelijkheid voortvloeit uit diens expliciet in de akten opgenomen borgstelling. [gedaagde sub 1] heeft zich tegen deze vordering verzet omdat hij niet afzonderlijk aansprakelijk is gesteld. De rechtbank passeert dit verweer. [gedaagden] stellen dat er op voorhand overleg is geweest over de opschorting van de verplichtingen en de voorwaarden waaronder dat kon gebeuren. Nu aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] bij dat overleg betrokken is geweest, althans ervan op de hoogte was, kan hij niet volhouden dat de aansprakelijkstelling als borg voor hem als een verassing kwam. Het door de raadsman van [gedaagde sub 1] op de comparitie en passent gedane beroep op vernietiging van de overeenkomst nu de toestemming van de echtgenote van [gedaagde sub 1] niet op juiste gronden of onder invloed van enig wilsgebrek zou zijn gegeven, wordt verworpen, omdat elke onderbouwing ontbreekt.
Kosten
3.16. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hun kosten vooralsnog begroot op 15.000 euro. In hun vordering beperken zij de vordering tot 6.422 euro ten aanzien van zowel [eiser sub 1] als [eiser sub 2] en vorderen zij het meerdere bij schadestaatprocedure. Hun bevoegdheid om de daadwerkelijk door hen gemaakte kosten te vorderen, ontlenen zij aan artikel 7 van de betreffende leenakten. [gedaagden] hebben deze vordering bestreden. Zij beschouwen de gemaakte kosten uitsluitend ten behoeve van de inleiding tot deze procedure en hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verzocht om die kosten inzichtelijk te maken. Aan dat verzoek hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet voldaan. Door de betwisting is de rechtbank van oordeel dat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een betere onderbouwing van eventuele kosten had mogen worden verwacht. Door het ontbreken daarvan zullen die kosten worden afgewezen. Nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gevorderde bedragen als een voorschot vorderen en het restant bij staat wordt gevorderd, zal de verwijzing naar de schadestaatprocedure wel worden uitgesproken.
3.17. Ten aanzien van de rente over de leningen van 15 juli 2005 en 13 april 2006 heeft [eiser sub 1] dat bedrag gesaldeerd op 150.000 euro, welk bedrag hij vordert vermeerderd met de wettelijke rente. Nu de vordering met betrekking tot de lening van 13 april 2006 wordt afgewezen, bedraagt het rentebedrag over de periode van 1 juli 2008 tot 1 juli 2009 het bedrag van 72.983,04 euro (welk bedrag overigens afwijkt van het bedrag genoemd in par. 2.7 van de dagvaarding). Dezelfde rente wordt evenwel ook gevorderd als onderdeel van de hoofdsom. Daarom zal de afzonderlijke vordering worden afgewezen.
3.18. [gedaagde sub 1] alsmede de vennootschappen die bij de betreffende leningen betrokken waren, zullen hoofdelijk in de proceskosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden veroordeeld. Voor de bepaling van het griffierecht alsmede van het salaris van de advocaat zal worden uitgegaan van de vorderingen voor zover ze worden toegewezen. Voor het griffierecht maakt dit niet uit, nu dit ook bij de toegewezen vorderingen nog steeds het maximum bedraagt. Voor de advocaatkosten wordt aangesloten bij het liquidatietarief dat hoort bij vorderingen die liggen tussen de 390.000 euro en 1.000.000 euro, zijnde 2.580 euro per punt, waarbij in onderhavige zaak de werkzaamheden gesteld worden op 2,5 punten.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. verklaart voor recht dat de gedaagden sub 1, 2, 3 en 4 toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de uit de leenakte van 15 juli 2005 voortvloeiende verplichtingen jegens [eiser sub 1];
4.2. veroordeelt gedaagden sub 1, 2, 3 en 4 hoofdelijk tot betaling aan [eiser sub 1] van een bedrag van 500.000 euro, vermeerderd met 10% rente vanaf 1 juli 2008 tot aan de dag van voldoening;
4.3. veroordeelt gedaagden sub 1, 2, 3 en 4 hoofdelijk tot betaling van de door [eiser sub 1] gemaakte kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.4. veroordeelt gedaagden sub 1, 3, 5 en 6 hoofdelijk tot betaling aan [eiser sub 2] van een bedrag van 175.000 euro, vermeerderd met 10% rente over 250.000 euro vanaf 1 maart 2009 tot 1 april 2009 en over 175.000 euro vanaf 1 april 2009;
4.5. veroordeelt gedaagden sub 1, 3, 5 en 6 hoofdelijk tot betaling van de door [eiser sub 2] gemaakte kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.6. veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 6 hoofdelijk in de proceskosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], welke kosten tot op heden worden begroot op 72,25 aan explootkosten, 4.983 euro aan griffierecht en 6.450 euro aan advocaatkosten;
4.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8. wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.?